• No results found

In het vorige hoofdstuk is het praktijkprobleem en onder andere het doel van het onderzoek beschreven. Het vorige hoofdstuk is geëindigd met het opstellen van de hoofdvraag en de deelvragen. In dit theoretisch kader, worden de theoretische deelvragen aan de hand van literatuur beantwoord. Enkele opgestelde deelvragen worden vanuit de praktijk beantwoord, in het volgende hoofdstuk: vooronderzoek.

3.1.Beginnende geletterdheid.

De beginnende geletterdheid is het tweede stadium van de geletterdheid. Het eerste stadium is de ontluikende geletterdheid en het derde stadium is de gevorderde geletterdheid. Het stadium van de beginnende geletterdheid start in groep 1, wanneer de kinderen op de basisschool komen. De kinderen maken meer en meer kennis met letters en teksten en maken zich lees- en

schrijfvaardigheden eigen. In de kleutergroep besteden de leerkrachten veel aandacht aan geletterdheid door de letters aan te bieden, veel voor te lezen en verschillende schrijfopdrachtjes te geven. Het doel is echter niet de kinderen al te leren lezen en te leren schrijven. Het doel hierbij is dat de kinderen op jonge leeftijd al vertrouwd raken met teksten en letters. Het doel om de kinderen te leren lezen en te leren schrijven, start in groep 3 wanneer de kinderen doelgerichte lees- en schrijfinstructie krijgen, aan de hand van een methode voor het aanvankelijk lezen.

(Elsäcker, Beek, Hillen, & Peters, 2006)

In het stadium van de beginnende geletterdheid oriënteren de kinderen zich op geschreven taal.

De kinderen leren hoe ze met boeken om moeten gaan en zij ontwikkelen kennis over de structuur van verhalen. Zo leren ze dat een boek van voor naar achteren gelezen moet worden, een bladzijde van boven naar beneden, en een zin van links naar rechts. De kinderen leren in deze fase dat geschreven taal, een functie kan hebben en ze leren functionele schrijfproducten te maken, zoals briefjes, boodschappenlijstjes en verhaaltjes. Tomesen, & Kleef (2005) schrijven dat het ontwikkelen van het taalbewustzijn, erg belangrijk is voor de schrijfontwikkeling: ‘Om te leren lezen en schrijven, moeten kinderen klanken in woorden kunnen onderscheiden. Ze leren afstand te nemen van de betekenis van taal, zodat zij zich kunnen focussen op de afzonderlijke eenheden vanuit taal is opgebouwd.’ (p. 26) Hiermee bedoelen de schrijvers dat als de kinderen ontdekken dat woorden zijn opgebouwd uit klanken en letters, dat zij dan inzicht beginnen te krijgen in het alfabetisch principe, waardoor zij woorden kunnen gaan lezen en schrijven.

Het stadium van de beginnende geletterdheid, is een lange periode met veel ontwikkelingen. De kinderen zijn twee tot drie jaar bezig met het ontwikkelen van dit stadium. Om het stadium wat concreter uit te werken, zijn er verschillende tussendoelen opgesteld. Elsäcker, Beek, Hillen, &

Peters, (2006) beschrijven de volgende tussendoelen op pagina 59:

1. Boekoriëntatie.

2. Verhaalbegrip.

3. Functies van geschreven taal.

4. Relatie tussen gesproken en geschreven taal.

5. Taalbewustzijn.

6. Alfabetisch principe.

7. Functioneel schrijven en lezen.

8. Technisch lezen en schrijven, start.

9. Technisch lezen en schrijven, vervolg.

10. Begrijpend lezen en schrijven.

Het is belangrijk dat de beginnende geletterdheid wordt gestimuleerd bij de kinderen, door een stimulerende en uitnodigende leeromgeving te creëren. Kinderen worden gemotiveerd als ze de gelegenheid krijgen zich verder te ontwikkelen. Als ze beschikken over bruikbare materialen die hen kunnen helpen te lezen of te schrijven, of als ze een voorbeeld hebben in hun omgeving van een volwassene die vaak leest of schrijft. In het klaslokaal kan er een rijke, stimulerende

leeromgeving gecreëerd worden door bijvoorbeeld veel schrift zichtbaar te maken in het lokaal, zoals pictogrammen en woordkaarten. Er zal een schrijfhoek gemaakt kunnen worden met veel materialen en een lettermuur en er kan een gezellige leeshoek gemaakt worden met veel boeken.

Het tussendoel functies van geschreven taal, is een voorwaarde voor het vervolg van de

schrijfontwikkeling. Als kinderen eenmaal de functie van geschreven taal doorhebben, dan gaan veel kinderen de schrijfhandelingen van oudere kinderen of volwassenen nadoen. (Elsäcker, Beek, Hillen, & Peters, 2006) Dit is een natuurlijk proces. Kinderen komen tot dit schrijfgedrag, als er voor hen een zinvolle of aantrekkelijke aanleiding tot het schrijven is. Ze raken dan geïnteresseerd in geschreven taal. Hierdoor gaan zij zelf letters namaken, woorden en zinnen naschrijven en uiteindelijk zelf schrijven.

Hierbij speelt de leerkracht een belangrijke rol. De leerkracht kan activiteiten organiseren, die betekenisvol voor de kinderen zijn en die voor kinderen aanleiding tot schrijven kunnen zijn. De leerkracht heeft een voorbeeldfunctie. Wanneer de leerkracht laat zien dat lezen en schrijven leuk is, kan de leerkracht dit overdragen naar de kinderen. Als de leerkracht veel voorleest en veel dingen opschrijft waar de kinderen bij zijn, stimuleert dit de kinderen. Belangrijk is ook dat de leerkracht bij het schrijven vertelt wat er wordt opgeschreven en waarom het wordt

opgeschreven. Zo kunnen de kinderen zien dat het schrijven een doel heeft en functioneel is.

Tomesen, & Kleef (2005) geven nog een belangrijke tip voor de leerkracht: ‘Het is belangrijk dat leerkrachten ervoor zorgen dat er in het lesprogramma sprake is van een evenwichtige verdeling van instructieve, gesloten leersituaties en open, betekenisvolle leersituaties. Door een balans te realiseren in de didactiek aan beginnende lezers en schrijvers, kan het lees- en

schrijfonderwijs zowel effectief en betekenisvol zijn.’ (p. 34) Het is dus goed wanneer binnen het schrijfonderwijs, het stadium van de beginnende geletterdheid, in verschillende vormen wordt aangeboden. Klassikaal, maar ook in hoeken. Met afgebakende opdrachten, en vrije opdrachten.

3.2.Functies van geschreven taal.

De functies van de geschreven taal, is een onderdeel van de beginnende geletterdheid. Tevens is het een voorwaarde voor de schrijfontwikkeling van de kinderen. Bij dit tussendoel leren de kinderen dat schrijfproducten een middel zijn om te communiceren. Elsäcker, Beek, Hillen, &

Peters (2006) geven de volgende beschrijving: ‘Kinderen leren dat geschreven taalproducten zoals briefjes, boeken en tijdschriften een communicatief doel hebben. Ze herkennen symbolen zoals logo’s en pictogrammen en weten waarnaar ze verwijzen (…) Ook weten ze wanneer er sprake is van taalhandelingen lezen en schrijven. Ze kennen het onderscheid tussen lezen en schrijven.’ (p. 60) Bij de functies van de geschreven taal, leren de kinderen dat het schrijven een doel heeft, en dat ze het niet voor niets doen. Ze doen het met een bepaalde reden. Op een lijstje worden niet zomaar producten geschreven, maar worden de producten geschreven die in de winkel gekocht moeten worden zodat ze niet vergeten worden. Het lijstje heeft een functie, een doel.

Het expertisecentrum Nederlands schrijft op de website van Leerlijnen-Taal dat het van groot belang is dat kinderen de functies van geschreven taal kennen, om in groep 3 een goede start te

kunnen maken met het technisch lezen. Het is van belang dat kinderen weten dat een lijstje wordt geschreven om dingen te onthouden. Dat er in een boek iets kan worden opgezocht en dat een brief geschreven kan worden om iemand die ver weg woont iets te vertellen. In functionele contexten en thema’s ontdekken kinderen deze relaties spelenderwijs. Daarom is het van belang om in de kleutergroepen niet zomaar thema’s op te zetten. Er moet gekeken worden of de thema’s wel geschikt voor de ontwikkeling van de kinderen. Bij een thema kunnen hele leuke knutselwerkjes zitten, maar kunnen er ook functionele schrijfopdrachten bij gegeven worden?

Hier moet de leerkracht goed over nadenken.

Het Expertisecentrum Nederlands schrijft op de website van Les-in-Taal dat de kinderen voor de start van het formele lees- en schrijfonderwijs ontdekken dat er een relatie is tussen de taal die zichtbaar is en de taal die hoorbaar is, het lezen. Daarbij leren de kinderen dat de gesproken taal, ook zichtbaar gemaakt kan worden, door dat wat er gesproken wordt, op te schrijven. Aan deze ontdekking van de relatie tussen gesproken en geschreven taal dragen leerkrachten bij door zich als voorbeeld te gedragen en zoals eerder benoemd, veel te lezen en te schrijven in de klas.

Hierbij is het belangrijk te noemen wat er geschreven wordt, en waarom het geschreven wordt.

3.3.Beginnende geletterdheid binnen de basisontwikkeling.

De basisontwikkeling is heel geschikt om de ontwikkeling van de beginnende geletterdheid te bevorderen. Bij de basisontwikkeling wordt in praktijk een langere periode gewerkt over een betekenisvol thema, met daarbinnen betekenisvolle activiteiten. Met betekenisvol wordt bedoeld dat er gerekend kan worden op de motivatie, betrokkenheid en interesse van de kinderen. Een thema of activiteit die echt aanslaat bij de kinderen, en waar de kinderen het nut van inzien. Bij de basisontwikkeling gaat het om de gezamenlijke en individuele activiteiten die de rode draad vormen in de brede ontwikkeling. De basisontwikkeling wordt vormgegeven door de volgende kernactiviteiten, die Janssen-Vos (2008) op pagina 30 beschrijft:

- Manipulerend spel en rollenspel.

- Constructiespel en beeldende activiteiten.

- Gespreksactiviteiten.

- Lees- en schrijfactiviteiten.

- Reken- en wiskundeactiviteiten.

- Onderzoeksactiviteiten.

Hier komen de lees- en schrijfactiviteiten dus ook naar voren. Binnen het thema raadt de basisontwikkeling aan, ook lees- en schrijfactiviteiten aan te bieden aan de kinderen.

Schrijven en lezen zijn veelal in spel aanwezig. Jonge kinderen spelen vaak de werkelijkheid na en gebruiken daarbij naast gebaren en de mondelinge taal, ook tekeningen, symbolen en tekens of letters. Kinderen lezen in boekjes, ze lezen hun pop of huisdier voor en lezen met anderen mee. Spelactiviteiten bieden de mogelijkheid om te doen alsof je lezer of schrijver bent, en op deze manier komen de kinderen veel in aanraking met het lezen of schrijven van teksten.

Op jonge leeftijd zit er voor kinderen weinig verschil tussen een tekening of een schrijfsel: beide vertellen voor kinderen een verhaal, of hebben een boodschap. Wanneer de interesse in de geschreven taal toeneemt, gaan de kinderen vanzelf minder tekenen, en ze gaan meer krabbelbriefjes en boodschappen schrijven. Er komt dan ook aandacht voor de schrijfwijze:

kinderen ontwikkelen hun eigen spelling.

Janssen-Vos(2008) geeft aan, dat er vanuit de basisontwikkeling veel mogelijkheden zijn om de lees- en schrijfontwikkeling van jonge kinderen te bevorderen. Ze geeft aan dat de volgende activiteiten de ontwikkeling bevorderen:

- Spelactiviteiten met lezen en schrijven.

Hierbij valt te denken aan folders die de kinderen in de huishoek kunnen doorbladeren, een telefoonboek die ze kunnen doorbladeren en waarvan ze het nummer intoetsen, een boodschappenlijstje wat de kinderen gaan schrijven, of bestelling die ze opschrijven.

‘Spelactiviteiten geven kinderen alle ruimte om onbelemmerd en op hun eigen manier te schrijven. De inhoud van het spel zorgt ervoor dat ze gemotiveerd zijn om naar eigen mogelijkheden schriftelijke taal in te zetten.’, aldus Janssen-Vos (2008) op pagina 68.

- Werken met boeken.

Het werken met boeken kan simpelweg door kinderen voor te lezen. Liever zien

professionals het interactief voorlezen, omdat het meer mogelijkheden biedt. Voor en na afloop van het verhaal een gesprek voeren met de kinderen, vragen beantwoorden, verbanden leggen met ervaringen en verhalen navertellen. Bij het interactief voorlezen wordt er net even iets meer gedaan dan het voorlezen op zich. Het werken met boeken zorgt ervoor dat kinderen teksten beter gaan begrijpen. Maar daarbij zullen ze de geschreven woorden uit het verhaal, makkelijker kunnen decoderen en goed kunnen verklanken.

- Samen lezen en zelf lezen.

Het voorlezen is zoals hierboven benoemd heel belangrijk, maar daarnaast is het ook belangrijk dat de kinderen zelfstandig gaan lezen. Als kinderen zelf een boekje pakken en hier doorheen bladeren, de plaatjes bekijken en zelf hun verhaal erbij ‘lezen’. Het ene kind kan misschien al lezen, het andere kind maakt er zijn eigen verhaal van. Doordat de kinderen in de boeken bladeren, komen ze in aanmerking met de letters en de klanken.

Hoe vaker zij hiermee in aanraking komen, hoe sneller zij dit ontwikkelen. Kinderen ontwikkelen letterbeelden, woordbeelden en klanken. Er moet dus een combinatie zijn van het samen lezen, maar ook het zelf lezen.

- Teksten schrijven.

Kinderen kunnen schrijven over persoonlijke verhalen of ervaringen, gevoelens of ideeën of andere dingen die de kinderen bezig houden. Geef de kinderen de kans om dit allemaal op te schrijven. Het ene kind zal gaan tekenen, het andere kind zal gaan schrijven, en weer een ander kind krabbelt wat op papier. Toch zijn ze allemaal met schrijven bezig, en hebben ze in hun hoofd een doel waarom ze het opschrijven. Willen ze het aan iemand geven, moet iemand het voorlezen, of is het misschien wel een geheim in een dagboek?

Kinderen leren hier weer dat schrijven een communicatief doel heeft. Janssen-Vos (2008) geeft hierbij wel het volgende aan: ‘Bij de beginnende schrijver moet de aandacht op de zinswijze en schrijfwijze van woorden niet overheersen. Te veel aandacht voor spelling kan het uiten gaan belemmeren en dat is natuurlijk het laatste wat je wilt!’ (p. 74) In groep 1 zitten er vaak weinig kinderen die de Nederlandse spelling al hanteren. In groep 2 kunnen er enkele kinderen zitten die dit al wel beheersen of ontwikkelen.

Het gaat er bovenal om, dat de kinderen een positieve houding ontwikkelen tegenover lezen en schrijven. Dit kan zowel met de basisontwikkeling, als zonder de basisontwikkeling. Zodra de kinderen het gevoel krijgen dat taal saai is, of dat ze er niet goed in zijn, zijn kinderen veel minder gemotiveerd en zal hun ontwikkeling vertragen. Janssen-Vos (2008) schrijft: ‘Kinderen ontwikkelen een positieve attitude als ze zelf mogen ervaren en bemeesteren dat je met verhalen, teksten, boeken lezen en zelf schrijven een geweldig communicatiemiddel tot je beschikking hebt.’ (p. 67)

Janssen-Vos (2008) schrijft dat de basisontwikkeling een ontwikkelingsgerichte methodiek voor de lees- en schrijfontwikkeling van jonge kinderen heeft opgezet, die alle kenmerken bevat van een ‘uitgebalanceerd leescurriculum’. Deze ontwikkelingsgerichte methodiek gaat uit van de volgende vier uitgangspunten:

1. Taal is een communicatiemiddel en geen vak apart.

Taal is veel meer dan het vak taal. Taal is een communicatiemiddel en taal ontwikkelt zich in de sociale omgang met mensen. Daarom is het leren van taal geen vak apart, het wordt de hele dag door geleerd. Taal heeft niet alleen invloed op de cognitieve

ontwikkeling, maar ook op de sociaal-emotionele ontwikkeling, en daarmee weer op het sociaal welbevinden van het kind.

2. Schrijven komt eerst.

Door eerst te tekenen, te krabbelen en later traditioneel te schrijven, ontwikkelen jonge kinderen zich enorm voorwaarts. Het zelf schrijven staat voorop. Laat kinderen maar tekenen en krabbelen, en ga niet alles voor de kinderen schrijven, wanneer ze dit in hun eigen taal ook best zelf kunnen. Op deze manier worden kinderen op jonge leeftijd al vertrouwd met schrijven.

3. Verschillende strategieën naast elkaar.

Bij de basisontwikkeling gaan ze er vanuit dat het lezen en schrijven, geen natuurlijk proces is. De kinderen maken het zich niet vanzelf eigen. Ook gaan ze er niet vanuit dat het een gelijkmatig proces is, waar de leerkracht de stof aanbied en de kinderen dit opnemen. Bij de basisontwikkeling gaan ze ervan uit dat het een proces is waarbij meerdere aspecten elkaar tegelijkertijd kunnen versterken. Het gaat hierbij dan om een combinatie van het natuurlijke proces en het leerkrachtgebonden proces.

4. Het belang van verschillende teksten lezen.

Het is belangrijk om de kinderen van jongs af aan al de kans te geven verschillende tekstsoorten te lezen. Beperk niet tot het aanbieden van prentenboeken, maar geef ze ook gelegenheid tot het lezen van informatieboeken, poëzie en verhalenboeken. Op deze manier leren de kinderen dat er verschillende soorten teksten zijn, met verschillende communicatieve doelen. Daarnaast leren ze ook dat ze zelf teksten kunnen schrijven met verschillende communicatieve doelen.

3.4.Het motiveren van kinderen.

Er kan niet zomaar van kinderen worden verwacht dat ze alles doen wat de leerkracht hen opdraagt. De kinderen moeten zich, zeker op deze jonge leeftijd, wel interesseren voor de opdrachten en ze moeten gemotiveerd zijn om aan het werk te gaan. Wanneer kinderen gemotiveerd zijn, zijn de leerprestaties veelal ook hoger.

Alblas, Endeman, & Heinstra (2010) onderscheiden twee factoren die ervoor zorgen dat de kinderen gemotiveerd worden en zich daardoor inspannen tijdens het uitvoeren van de taak: de taakextrinsieke factoren en de taakintrinsieke factoren.

De taakextrinsieke factoren hebben te maken met de opbrengsten die voortkomen uit het leveren van inspanning. Hierbij valt te denken aan het erbij horen, een status, een goed cijfer of een goede waardering.

De taakintrinsieke factoren hebben te maken met de aard van de taak. De taak kan heel leuk zijn om uit te voeren, of heel uitdagend. De taak is dan zo aantrekkelijk, dat de leerprestaties vanzelf meekomen.

Wanneer taakextrinsieke factoren, zoals een goede waardering, de kinderen aanzet tot het leveren van een goede prestatie, dan wordt er gesproken over extrinsieke motivatie. De leerkracht kan de inzet en goede prestaties op meerdere manieren belonen. Hierbij wordt gesproken over positieve bekrachtiging. Wanneer de positieve bekrachtiging snel volgt op handelingen die het kind uitvoert, of wanneer de leerkracht de inspanning direct beloont door complimenten of aanmoediging, wordt de extrinsieke motivatie bevorderd.

In een volle klas met kinderen is een snelle positieve reactie op goede prestaties van kinderen, niet altijd mogelijk. De leerkracht kan niet bij iedereen tegelijkertijd zijn. Daarom kunnen hoge verwachtingen ook leiden tot meer motivatie van de kinderen. Wanneer de leerkracht

voorafgaand aan een taak, de hoge verwachtingen uitspreekt naar kinderen, en verwacht dat de kinderen het heel goed kunnen maken, dan motiveert dit de kinderen. Het kind hoort nu dat de leerkracht in de kwaliteiten van het kind geloofd. Wanneer de leerkracht tevreden is over de hele klas, hoeft de leerkracht niet iedereen persoonlijk te belonen. De leerkracht kan dan bijvoorbeeld de dag afsluiten met een spel, of een leuk verhaal. Dit werkt goed als positieve bekrachtiging, en het zal de kinderen de volgende dag weer motiveren, omdat ze nu weten wat hun beloning zal zijn. Ze weten dat het hard werken beloond wordt door een leuk spel aan het einde van de dag.

Alblas, Endeman, & Heinstra (2010) schrijven dat de leerkracht hier wel een belangrijke rol in speelt: ‘De leraar kan de extrinsieke motivatie bevorderen door de leerlingen zekerheid te verschaffen dat hun inzet ook werkelijk beloond wordt. Die beloning moet dan wel aantrekkelijk genoeg zijn voor de leerlingen en de hoogte van de beloning moet voldoende overeenkomen met de hoogte van de vereiste inzet’. (p. 201)

Er is sprake van intrinsieke motivatie, wanneer de taakintrinsieke factoren de motivatie bepalen.

De intrinsieke motivatie is er dus wanneer de kinderen door de aard van de taak gemotiveerd en uitgedaagd worden. De intrinsieke motivatie kan gestimuleerd worden, door in te spelen op de leergierigheid van de kinderen, en in te spelen op de nieuwsgierigheid om nieuwe dingen te leren. Vooral jonge kinderen hebben sterk de behoefte om nieuwe kennis en vaardigheden te leren. Wanneer de leerkracht bij deze kennis aansluit, zal het kind gemotiveerd worden om te willen leren. (Alblas, Endeman, & Heinstra, 2010) Zeker wanneer er gewerkt wordt vanuit de

De intrinsieke motivatie is er dus wanneer de kinderen door de aard van de taak gemotiveerd en uitgedaagd worden. De intrinsieke motivatie kan gestimuleerd worden, door in te spelen op de leergierigheid van de kinderen, en in te spelen op de nieuwsgierigheid om nieuwe dingen te leren. Vooral jonge kinderen hebben sterk de behoefte om nieuwe kennis en vaardigheden te leren. Wanneer de leerkracht bij deze kennis aansluit, zal het kind gemotiveerd worden om te willen leren. (Alblas, Endeman, & Heinstra, 2010) Zeker wanneer er gewerkt wordt vanuit de