• No results found

Wat betreft de persoonlijke ontwikkeling en doorgroeimogelijkheden als reden voor de overstap hebben de resultaten van dit onderzoek dus veel raakvlakken met eerder onderzoek van onder meer Olson (1989), Fisher (2014) en het historisch overzicht dat DeLorme & Fedler (2003) gaven. In de literatuur worden doorgroeimogelijkheden nauwelijks verder gespecificeerd en in dit onderzoek is dat wel gedaan. Het is met name een gebrek aan persoonlijke ontwikkeling die voor veel journalisten een rol speelde bij de overstap. Daarmee tonen de resultaten grote gelijkenissen met het scriptie-onderzoek van Sondermeijer (2017). Ook hij concludeerde in zijn onderzoek dat een gebrek aan persoonlijke ontwikkeling in de journalistiek een overstapmotief was. Dat die conclusies tot nu toe in de literatuur weinig aan bod kwamen, kan verklaard worden door verschillende factoren. Onderzoek van Olson (1989) en DeLorme & Fedler (2003) is gehouden op het moment dat het medialandschap er nog anders uit zag. Technologische ontwikkelingen en crises hebben redacties flink doen veranderen. Bovendien kan het zijn dat onderzoekers zijn gaan voortbouwen op voorgaande literatuur en daardoor de term ‘doorgroeimogelijkheden’ hebben meegenomen in hun onderzoek zonder te kijken wat die

57 term exact behelst. Tot slot spitst dit onderzoek zich enkel toe op gemeentelijke overstappers. Het kan zijn dat voor overstappers naar bijvoorbeeld de financiële sector andere motieven golden.

Zo’n motief kan bijvoorbeeld de hoogte van het salaris zijn. Dat was voor de geïnterviewden in dit onderzoek absoluut geen hoofdreden voor de overstap. Dit onderzoek lijkt daarmee niet in zijn geheel aan te sluiten op onderzoeken die in het theoretisch kader werden genoemd, zoals dat van Fedler, Buhr & Taylor (1988). Ook recenter onderzoek van Koch & Obermeier (2014) stelt dat een deel van de deelnemers aan het onderzoek, allen freelancejournalisten, geld reden zag pr-werk (ernaast) te doen. Ook lijken de onderzoeksresultaten niet aan te sluiten onder meer de genoemde studies van

Weischenberg et al. (2006) en Meyen (2009) waarin geld ook werd gezien als belangrijke motivatie voor het doen van communicatiewerk. Wel is het zo dat baanzekerheid een belangrijke

overstapmotivatie is voor een groot deel van de geïnterviewden. En baanzekerheid valt natuurlijk niet los te zien van loon. De angst dat een baan verdwijnt of een ontslag dreigt is ook de angst dat er geen inkomsten meer binnenkomen inkomsten. Daarmee wordt geld alsnog een motivatie.

Volgens onderzoek van Reinardy (2009) zijn vrouwen eerder geneigd de journalistiek te verlaten dan mannen. Hoewel ondubbelzinnig uit het LinkedIN-onderzoek blijkt dat onder de

communicatiemedewerkers veel meer vrouwen zijn dan mannen en dat ook onder overstappers vrouwen in de meerderheid zijn, kan lastig worden vastgesteld of zij eerder dan mannen geneigd waren over te stappen. Onder de geïnterviewden waren slechts drie vrouwen, twee anderen gingen niet op de uitnodiging in.

Wel is duidelijk dat de deelnemers weinig op hadden met de traditionele, vijandige verhouding tussen journalistiek en persvoorlichting, zoals omschreven in het historisch overzicht van DeLorme & Fedler (2003). Een meerderheid van de geïnterviewden meldde dat zij dit zagen als een soms moeilijke en conflictueuze relatie, maar dat ze als journalist de relaties met voorlichters vooral zagen als een van samenwerking en die ook prefereerden. Daarmee lijken de conclusies te passen in een reeks van recentere literatuur van bijvoorbeeld Sallot & Johnson (20014) en Shaw & White (2004) die aantoont dat de perceptie van journalisten tegenover voorlichters milder wordt. Kanttekening is wel dat de geïnterviewden meestal al jaren aan de ‘andere kant’ staan en werkzaam zijn als

communicatieprofessional. Geprobeerd is hen de beleving van de relatie tussen journalist en

voorlichter te laten oprakelen op het moment dat zij werkzaam waren in de journalistiek, maar het is goed mogelijk ze ten tijde van hun journalistieke loopbaan toch een ander beeld hadden van

voorlichting dan zij vertelden.

Uit de diepte-interviews blijkt ook dat nagenoeg alle geïnterviewden zagen dat de grenzen tussen journalistiek en communicatie aan het vervagen zijn. Gemeenten krijgen meer mogelijkheden zelf met

58 burgers te communiceren en hebben daarvoor de traditionele media niet meer nodig hebben.

Bovendien zeggen geïnterviewden dat gemeenten in toenemende mate zelf redacties optuigen en communicatieafdelingen steeds meer inrichten op het maken van eigen content. In die zin sluit dit onderzoek goed aan op de stelling van Lloyd & Toogood (2015) in het theoretisch kader: ‘elke organisatie is een mediaorganisatie’.

Onderzoekers zouden er in de toekomst goed aan doen die trend waarin gemeenten steeds vaker de communicatiestroom zelf bepalen en content creëren te onderzoeken. Dit onderzoek is daarvoor te beperkt geweest. Maar de eensgezindheid waarmee de geïnterviewden uit dit onderzoek aangaven dat de beïnvloeding van de communicatie op de journalistiek groot is, dat de grenzen tussen beide beroepenvelden aan het vervagen zijn en dat communicatiemedewerkers zelfs in delen het werk van journalisten doen, is een ontwikkeling die de wetenschap niet aan zich voorbij kan laten gaan.

Interessant is te kijken hoe gemeentelijke organisaties die communicatiestructuren precies vormgeven en in hoeverre zij taken van de journalistiek overnemen.

Vervolgonderzoek zou zich ook goed kunnen richten naar de hoe de aantallen overstappers bij gemeenten zich verhouden tot andere (overheids)organisaties in Nederland en of dezelfde

overstapmotieven een rol spelen bij de overstap. Voor het verzamelen van de data is in deze studie LinkedIN gekozen, maar die methode heeft zo zijn beperkingen. Zo zijn er ongetwijfeld

communicatieadviseurs niet gevonden die wel op LinkedIN aanwezig waren en

communicatieprofessionals niet genoteerd omdat ze geen profiel op LinkedIN hadden. Daarmee is deze onderzoeksmethode niet sluitend. Onderzoekers die meer tijd en mogelijkheden hebben, zouden gemeenten en/of andere organisaties kunnen benaderen met de vraag hoeveel

communicatiemedewerkers zij tellen en wie er precies afkomstig zijn uit de journalistiek. Dit was voor deze studie een te arbeidsintensief proces.

Bovendien zou vervolgonderzoek zich ook meer kunnen richten op de precieze soorten

doorgroeimogelijkheden die een rol speelden bij de overstap. In dit onderzoek kwam persoonlijke groei naar voren, maar hier is tijdens de interviews verder weinig op doorgevraagd. Ook het nodig om bij vervolgonderzoek meer overstappers te interviewen. De acht geïnterviewden in deze studie zijn, ondanks hun verscheidenheid en verschillende antwoorden, niet representatief voor het geheel aan overstappers.