• No results found

sectorstudie Geweld in gesloten (justitiële) jeugdinrichtingen

3.4 Ter afsluiting

Aan het onderzoek naar geweld in gesloten (justitiële) jeugdinrichtingen en de antwoorden op de drie hoofdvragen kunnen enkele kernpunten of thema’s worden ontleend die meer of minder specifiek zijn voor de sector. Zij maken duidelijk waarom zich in gesloten instellingen zoveel geweld heeft voorgedaan en nog steeds voordoet. Sommige bieden aanknopingspunten bij het tegengaan van geweld.

Repressie

Gesloten (justitiële) jeugdinrichtingen zijn per definitie repressief van aard. Dat komt door de combinatie van ‘strenge’ omgeving (beveiliging, ordemaatregelen), nadruk op beheersen en disciplineren, gedwongen karakter van een plaatsing en daaraan inherente macht- en gezagsverhoudingen. Dit vormt een voedings-bodem voor geweld en geweldsincidenten van velerlei aard richting jongeren, tussen jongeren onderling

en richting medewerkers. Er bestaat bovendien een spanningsveld tussen bescherming van de samen-leving en repressie enerzijds en zorg voor en behandeling van de jeugdige anderzijds. De sector zal hierdoor altijd gevoelig zijn voor het voorkomen van geweld en geweldsincidenten. Deels is dit risico te ondervangen door de sector anders in te richten, bijvoorbeeld door het wegnemen of verlichten van te nadrukkelijk aanwezige of zelfs overbodige beveiligingsmaatregelen en de nadruk te leggen op behande-len en begeleiden in plaats van beheersen.

Jongeren en hun voorgeschiedenis

De meeste jongeren in gesloten instellingen kennen een lange voorgeschiedenis van hulpverlening en uithuisplaatsingen, gekenmerkt door geweld, traumatische ervaringen en achterwege blijven van infor-matie, vertrouwen en affectie. Dat kan gepaard gaan met problematisch, onhandelbaar en gewelddadig gedrag, maar maakt hen ook kwetsbaar voor geweld. Van de instellingen vraagt dit een op het individu toegesneden, specialistische aanpak en niet-beheersmatige bejegening.

Medewerkers

Medewerkers van gesloten instellingen zijn beter opgeleid dan ooit, maar werken met jongeren (en soms ouders) uit zeer problematische situaties. Zij worden geregeld geconfronteerd met agressief en destructief gedrag. Zij voelen zich (soms) onveilig met als onbedoeld gevolg overreageren, excessief gebruik van orde- en tuchtmiddelen. Verbetering van arbeidsomstandigheden, waarbij te denken valt aan het vervullen van openstaande vacatures, bijscholing, goede begeleiding, intervisie en supervisie, beloning en dergelijke, zal niet alle knelpunten wegnemen, maar kan het leef- en werkklimaat op een hoger niveau brengen en daarmee de kans op geweld doen afnemen.

Methodiek

Methodisch, planmatig en professioneel handelen heeft zijn intrede gedaan in de sector. De aanpak is doelgerichter en kan daardoor tot betere resultaten leiden. Zo nu en dan echter worden methoden geïntroduceerd die wetenschappelijke onderbouwing ontberen en gewelddadige elementen kennen. Vervolgens duurt het (te) lang voordat een dergelijke schadelijke manier van werken een halt wordt toegeroepen en aanpassingen leiden niet tot wezenlijke veranderingen. Het schort de sector aan voldoen-de (eigen) corrigerend vermogen. Dat zou versterkt moeten worvoldoen-den.

Toezicht en wet- en regelgeving

Het toezicht op de gang van zaken in gesloten instellingen is geïntensiveerd en geprofessionaliseerd, maar ook gefragmenteerd. Een groot aantal instanties (IGJ, Commissies van Toezicht, AKJ, RSJ, plaatsende instanties) houdt zich bezig met toezicht op de sector, met soms overlap maar ook hiaten. Zonder af te dingen op het toezicht uitgeoefend door afzonderlijke instanties, moet de vraag worden opgeworpen of niet één instantie belast moet worden met de overall verantwoordelijkheid voor het toezicht op deze sector. Wet- en regelgeving is de afgelopen decennia gedetailleerd uitgewerkt en uitgebouwd, onder andere waar het de toepassing van bijvoorbeeld dwangmiddelen betreft, maar geldt niet in gelijke mate voor de gehele sector. Verschillen in wet- en regelgeving – en overigens ook in toezicht – tussen JJI’s en JZP zouden weggenomen moeten worden. Eenduidig toezicht en uniforme regelgeving bieden geen garantie dat geweld wordt voorkomen of teruggedrongen, maar er gaat wel een beschermende werking van uit.

Continuïteit én discontinuïteit

In gesloten instellingen heeft zich veel en ernstig fysiek, psychisch en seksueel geweld voorgedaan. Een blik op de meldingen bij de IGJ maakt duidelijk dat het zich nog steeds voordoet, in JJI’s én in JZP.

Verschijningsvormen van geweld zijn veranderd, maar niet minder ingrijpend en invasief. De impact op het verdere leven is onverminderd groot. Gesloten instellingen worden gekenmerkt door repressie door toedoen van de structurerende en strenge regimes en vanwege de fysieke beveiliging. Voorzieningen zijn gemoderniseerd, maar ongelijke machtsverhoudingen en beperking van de autonomie zijn er nog steeds. Zij bieden ruimte aan psychisch (pesten, vernederen) en fysiek geweld. De problematiek van de jongeren en de gezinnen complex en ernstig en niet heel anders dan in eerdere decennia. Ondanks meer werkin-structies, gedragscodes, opleidingen, de Verklaring Omtrent Gedrag, BIG-registraties en dergelijke, doet geweld en seksueel overschrijdend gedrag door medewerkers zich nog steeds voor.

Tegelijkertijd is er ook een zekere discontinuïteit. We sluiten niet uit dat geweld in bepaalde opzichten minder is geworden door een aantal beschermende factoren. Er is meer en beter toezicht op de sector. Ook is er meer openheid in instellingen door toedoen van de alternatieve hulpverlening in de jaren 80, berichtgeving in de media, versterking van de rechtspositie van jongeren, geweldsinstructies en recht-spraak van de RSJ. De professionaliteit van medewerkers is toegenomen door betere opleidingen, de introductie van behandelmethoden, documentatie en informatie door het Nederlands Jeugd Instituut (NJI), de Databank Effectieve Jeugdinterventies, leefklimaatonderzoek, differentiatie in groepen en aanwezigheid van gedragsdeskundigen. Dit alles kan hebben bijgedragen aan minder (fysiek) geweld, maar zeker is dat niet. Het biedt ook geen garantie dat zich geen geweldsincidenten, van welke aard ook, meer zullen voordoen. Daarvoor is verfijning van de regelgeving, intensiever toezicht, voortdurende (bij)scholing van medewerkers en bovenal afbouw van het repressieve karakter van de instellingen nodig.