• No results found

Tekstlinguïstiek en literatuurwetenschap

In document Spiegel der Letteren. Jaargang 23 · dbnl (pagina 175-183)

Over topic-commentrelaties in Neeltje Maria Mins ‘Voor wie ik liefheb, wil ik heten’

2. Tekstlinguïstiek en literatuurwetenschap

In het voorgaande heb ik reeds duidelijk gemaakt dat de stelling dat een literaire interpretatie voorafgegaan moet worden door een linguïstische, voor mij een essentieel uitgangspunt is. De voor de beschrijving van de linguïstische basis noodzakelijke kennis van het taalkundige begrippenapparaat dient iedere literatuurwetenschapper te bezitten. De snelle, en toch ook tamelijk eenzijdige ontwikkelingen van de linguïstiek in ons land hebben sommige onderzoekers van literatuur nog meer afkeer jegens de linguïstiek bezorgd, dan zij misschien voorheen al hadden.

11 MAATJEgeeft in zijn werk Literatuurwetenschap het begrip esthetische waarde als een der beslissende criteria voor het bepalen van de literariteit.

Opvallend is evenwel dat in die landen, waar het structuralisme als stroming binnen de linguïstiek de boventoon bleef voeren (bijv. Frankrijk, België en in zekere zin ook West-Duitsland12

) de doorbraak van de literatuurwetenschap naar de linguïstiek veel duidelijker een feit werd13

.

Een verklaring voor de aarzelende doorbraak in ons land moet volgens mij gezocht worden bij de generatieve linguïstiek. Iedere vorm van linguïstiek stelt zich ten doel taal te beschrijven met behulp van modellen. Die modellen moeten dan een adequate afspiegeling vormen van het te beschrijven object zelf. Nu maakt men onderscheid tussen verschillende niveaus van adequaatheid. Er zijn drie graden: 1. descriptieve adequaatheid, 2. explanatorische adequaatheid en 3. prognostische adequaatheid14

. In de generatieve linguïstiek heeft men zich steeds toegelegd op de ontwikkeling van modellen met een zo hoog mogelijke graad van adequaatheid. Zulke modellen representeerden, vanwege hun voorspellende kwaliteit, het vermogen van de mens om taal te produceren. Daarbij nam men aan dat een prognostisch adequaat model zeker descriptief en explanatorisch adequaat zou zijn. Omdat Chomsky zich beperkte tot de generering van zinnen en daarbij voortbouwde op bestaande modellen uit structuralistische hoek15

, die aan de eisen van descriptieve en explanatorische adequaatheid konden voldoen werd die veronderstelling aanvankelijk ook bevestigd. Steeds vaker dienden zich echter verschijnselen aan, die men binnen de generatieve zinsgrammatica niet goed kon onderbrengen en die desalniettemin om een beschrijving vroegen16

. Vele van die verschijnselen kon men niet adequaat

beschrij-12 In Frankrijk hebben o.a. mensen alsBREMOND,TODOROVenGENETTEstrukturalistisch georiënteerde bijdragen op het gegied der narratologie geleverd.GREIMASlegt in zijn werk Sémantique structurale nog duidelijker de link tussen linguïstiek en narratologie. (Paris, 1966). In België was vooral de LuikseGROUPE MUbuitengewoon actief, zie o.a.JACQUES DUBOIS E.A.: Rhétorique générale, Paris 1970 en ookGROUPE MU: Rhétorique de la poésie, Bruxelles 1977. Belangrijke duitstalige bijdragen:H.F.PLETT: Textwissenschaft und Textanalyse. Heidelberg, 1975;CHRISTOPH KÜPER: Linguistische Poetik, Stuttgart, 1976. 13 Belangrijk in dit verband is ook de opkomst van een aantal tijdschriften, bijv. Poétique in

Frankrijk en Lili (Zeitschrift für Literaturwissenschaft und Linguistik) in West-Duitsland. 14 Een goed leesbaar overzicht van de verschillende niveaus van adequaatheid is te vinden in

M.C.VAN DEN TOORN: De methode-Paardekooper, in: NTg, Jgn. 71, 1978, p. 134-135. Zie ookN.CHOMSKY: Aspects of the Theory of Syntax. Cambridge, Mass., 1965, p. 24-27. 15 Hij bouwt duidelijk voort opZELLIG HARRIS: Discourse analysis, Language, 39, 1952, p.

18-23.

16 Een opsomming van die verschijnselen geeftHORST ISENBERG: Überlegungen zur Texttheorie in:J.IHWE: Literaturwissenschaft und Linguistik, Band I, p. 156-157, Frankfurt am Main, 19723.

ven, omdat ze superfrastisch waren en dientengevolge niet om een zins- maar om een tekstgrammatica vroegen.

Pogingen om via de generatieve zinsgrammatica tot een superfrastische grammatica met voorspellende adequaatheid te komen, zijn tot op heden niet overtuigend afgerond. Dat laatste is mijns inziens geenszins verwonderlijk want men moet zich realiseren dat superfrastische talige verschijnselen zelfs in modellen met een lagere eis van adequaatheid niet afdoende beschreven zijn, alhoewel de tekstlinguïstiek op dit punt momenteel veel vorderingen maakt. De belangrijke taak van de tekstlinguïstiek van nu is het ontwikkelen van minder hoog grijpende tekstmodellen.

Eigenlijk kunnen we dus wel stellen dat de grote aandacht voor de generatieve linguïstiek het verschijnsel ‘tekst’ min of meer noodgedwongen op de achtergrond heeft gehouden. De grote wegbereider van de tekstlinguïstiek in ons land, T.A. van Dijk, was met zijn op generatieve leest geschoeide tekstgrammatica17

een gemakkelijke prooi voor tal van linguïsten18

, die in dat werk de problemen van de generatieve semantiek in verhevigde vorm zagen terugkeren. Een minder hoog grijpende pendant van deze tekstgrammatica kreeg in ons land nauwelijks aandacht. Velen zwoeren met Van Dijks tekstgrammatica de hele tekstlinguïstiek af.

Juist de literatuurwetenschap kan veel vruchten plukken van de huidige ontwikkelingen in de tekstlinguïstiek vanuit structuralistische en/of

communicatietheoretische hoek. Literatuurwetenschap heeft, als toegepaste linguïstiek, te maken met ‘performance’. Poëticiteit is immers geen eigenschap van de taal als systeem (langue), maar van taaluitingen in bepaalde gebruikssituaties (parole). Al doen de tekstmodellen dan ook een concessie op het punt van de nagestreefde adequaatheid, in een ander opzicht wordt dit in ruime mate gecompenseerd, want men kiest in de tekstlinguïstiek bij voorkeur ‘performance-modellen’, en deze hebben een veel grotere reikwijdte dan de modellen van de T.G.G. Door te kiezen voor een performance-model krijgt ook de pragmatiek de plaats binnen de tekstlinguïstiek, die haar toekomt. De meeste tekstlinguïsten hebben trouwens weinig moeite met de beperkte capaciteit van hun modellen. Schmidt ziet zijn ‘Texttheorie’19

als een zog.

‘Forschungspro-17 T.A.VAN DIJK: Some aspects of Text Grammars, Den Haag, 1972.

18 Zie vooralE.ELFFERS,S.DE HAANenW.KLOOSTER: De (+ fantastische) macrostruktuur van T.A. van Dijk. In: Spektator, Jgn. 3, 1973/74, p. 582-600 en Spektator, Jgn. 5, 1974/75, p. 53-74.

19 S.J.SCHMIDT: Texttheorie, München. 19763 .

gramm’20

en Petöfi stelt: ‘Beim derzeitigen Stand der Forschung kann meiner Meinung

nach von der Theorie nicht mehr erwartet werden, als dass es ihr allmahlich gelingt, die relevanten Fragen zu stellen’21

.

Het ontbreken van een duidelijke bepaling van de linguïstische invalshoek, vanwaaruit men opereert, kenmerkt ook de hierboven genoemde bijdragen van H. Postma en C. van de Watering. Van de Watering bijv. laat de hele verantwoording van zijn linguïstische interpretatie achterwege, omdat zoiets, volgens hem, in verband met de sterk uiteenlopende opvattingen onder literatuurtheoretici binnen het bestek van zijn studie ondoenlijk zou zijn. De enige verantwoording voor de linguïstische beschrijvingen, die hij geeft, bestaat uit de verwijzing naar een drietal, onderling nogal uiteenlopende, zinsgrammatica's (Rijpma/Schuringa, Van den Toom en Pollman/Sturm). Voor de beschrijving van de typisch tekstuele verschijnselen kan hij deze werken niet raadplegen. Op het terrein der semantiek en dat van de pragmatiek noemt hij niet één concrete bron. Hij meldt slechts dat hij in semantische

aangelegenheden gebruik maakt van moderner inzichten, zoals die van de feature-analyse, zonder de terminologie daarvan systematisch over te nemen22

. Deze werkwijze kan onmogelijk goedgekeurd worden, wanneer men er althans naar streeft aan wetenschappelijke uitspraken een zo groot mogelijke mate van intersubjectiviteit te schenken. Natuurlijk lopen binnen de linguïstiek de opvattingen op tal van punten behoorlijk uiteen en kan men op dit moment nauwelijks nog spreken van een goed sluitend linguïstisch kader (voor mij is dat een tekstlinguïstisch kader, waarin ondergebracht zijn: een grafische, een fonische, een syntaktische, een semantische en een pragmatische component!). Dit mag evenwel voor de

literatuurwetenschapper geen alibi zijn om voor de beschrijving van zuiver talige zaken een eigen metataal te ontwikkelen. Door het linguïstische ‘gereedschap’ bewust toe te passen in de literatuurwetenschap, werkt ook de literatuuronderzoeker mee aan het vormen van dit zo gewenste linguïstische frame.

F. Maatje wekt in zijn artikel over ‘Voor wie ik liefheb, wil ik heten’ de indruk dat hij heel duidelijk vanuit zo'n linguïstisch kader werkt. De indrukwekkende

boomdiagrammen, die hij gebruikt voor de beschrijving van de moeilijke slotregel van het gedicht, spreken wat dit

20 ZieS.J.SCHMIDT: Zur Grundlegung und zu den Forschungsstrategieën einer Wissenschaft der literarischen Kommunikation. in:S.J.SCHMIDT: Elemente einer Textpoetik, München 1974, p. 9-35.

21 J.PETÖFI: Zu einer grammatischen Theorie sprachlicher Texte, in: Lili, Jgn. 2, 1972, p. 33. 22 C.W.VAN DE WATERING, 1979, p. 11.

betreft duidelijke taal: Maatje bedrijft linguïstiek vanuit de Chomskyaanse T.G.-grammatica (en wel die met een syntaktische basis!). Dit laatste vinden we bevestigd in zijn boek ‘Literatuurwetenschap’23

. In analogie met Chomskys ‘grammatic competence’ postuleert Maatje (in navolging van Bierwisch24

) een zogenaamde ‘poetic competence’, waaronder het vermogen om literaire taal te produceren verstaan wordt. De in de zestiger jaren op verschillende plaatsen in Europa gevoerde discussies over die ‘poetic competence’ hebben veel bezwaren tegen een zodanige voorstelling van zaken opgeleverd25

. Een belangrijk argument voor de onhaalbaarheid van de ‘poetic competence’ geeft Bronzwaer, wanneer hij stelt: ‘Grammatikaliteit en poëticiteit kunnen nooit in een directe relatie tot elkaar gebracht worden buiten enig historisch-pragmatisch perspectief, omdat de grammatikaliteit een begrip is uit de “competence-taalkunde” en de poëticiteit een

“performance-begrip” is.’26

Louter descriptieve stilistiek op basis van Chomskys T.G.-model ontloopt de kritisch-interpretatieve taak, die de literatuurwetenschap heeft krachtens haar aard als wetenschap van de performance en niet van de competence.

Eenieder, die de literatuurwetenschap ziet als een wetenschap van de performance, kan niet voorbijgaan aan de veelgeciteerde stelling van Hartman, waarin deze zegt:

‘Ausgangspunkt einer Phänomenologie des linguïstischen Objects ist die Texthaftigkeit des originären sprachlichen Zeichens.’27

Literatuurwetenschap vraagt om

tekstlinguïstiek. En de zich snel ontwikkelende tekstlinguïstiek moet in staat geacht worden aan deze vraag te voldoen.

3. Topic-commentrelaties in teksten28

Reeds in de dertiger jaren is er vanuit structuralistische hoek aandacht besteed aan de zog. topic-commentrelaties. Het was Mathesius29

, die ter

23 FRANK C.MAATJE: Literatuurwetenschap, Utrecht 19743 .

24 MANFRED BIERWISCH: Poetik und Linguistik. In: Kreuzer und Günzenhauser: Mathematik und Dichtung, München 1965, p. 49 e.v.

25 Een goede samenvatting van de kritiek op deze opvatting geeftCHRISTOPH KÜPERin zijn Linguistische Poetik, Stuttgart, 1976, p. 13-19.

26 W.J.M.BRONZWAER: Pas en onpas, Amsterdam, 1975, p. 19.

27 P.HARTMAN: Texte als linguistisches Object, in:STEMPEL: Beiträge zur Textlinguistik, München, 1971, p. 12.

28 Naast de hier gebruikte termen topic en comment worden ter aanduidingen van deze relaties ook gegruikt thema en rhema (vooral in de Praagse School) en referentie en predikatie. Ondanks het feit dat ik me grotendeels baseer op werken uit de Praagse School, kies ik toch voor het paar topic en comment, aangezien m.n. de term thema nogal verwarrend kan zijn in literatuurwetenschappelijke bijdragen.

29 VILÉM MATHESIUS: Zur Satzperspektive im modernen Englisch, in: Archiv für das Studium der neueren Sprachen und Literaturen 84, 1929, p. 202-210.

aanduiding van deze relaties het begrip ‘functional sentence perspective’ (FSP) invoerde. Sindsdien verstaat men onder FSP de organisatie en hiërarchie van semantische eenheden in overeenstemming met hun informatieve waarde. In een dergelijke opvatting zijn topic en comment meer dan louter middelen van de semantische organisatie van een taaluiting: ze spelen nl. een belangrijke pragmatische rol in het talige communicatie-proces, vooral wanneer het gaat om een

communicatiestroom van enige omvang. Als de boodschap, die overgebracht moet worden, in semantisch opzicht enigszins complex is, dan moet de zender

noodzakelijkerwijs zijn informatie structureren. De gestructureerde boodschap kan immers veel beter door de ontvanger verwerkt worden, ook al doordat er op die wijze een grotere spanne tijds aan het overdragen van de boodschap besteed kan worden. We zien hier dus dat normaliter de zender ervoor zorgt dat de ontvanger hem kan volgen. De topic-comment strukturering is het belangrijkste middel, waarover de zender beschikt om dit mogelijk te maken. Topic-commentrelaties bevorderen het in communicatief opzicht goed functioneren van een tekst (= complexe boodschap); zij staan in dienst van de ‘communicatieve functie’30

van de tekst.

Onder topic verstaan we in het navolgende steeds dat gedeelte van de zin, waarin verwezen wordt naar de in een vroegere fase van het communicatieproces reeds impliciet of expliciet verstrekte informatie. Comment is het gedeelte van de zin dat de nieuwe informatie bevat. Het aanbrengen van topics noemen we topicalisering. Het aanbrengen van comments heet commentering.

De topicalisering geschiedt meestal d.m.v. de zogenaamde ‘provormen’. Graag gebruikt men hiervoor eigennamen en allerlei soort voornaamwoorden. Door te topicaliseren maakt de zender zijn boodschap redundanter. Uiteraard zal in een goed verlopend communicatie-proces de topicalisering binnen bepaalde grenzen moeten blijven. Een te grote hoeveelheid topics haalt de dynamiek uit de communicatie en belemmert daardoor eerder de ‘communicatieve functie’ dan dat zij haar bevordert.

Dit alles moge duidelijk maken dat het FSP een typisch ‘performance-verschijnsel’ is. Daarnaast dient erop gewezen te worden dat niet alleen de expliciet verschafte informatie van de tekst getopicaliseerd en becommenterd kan worden, maar ook informatie die door de voorafgaande tekst geïmpliceerd wordt. Ook gegevens uit de communicatiesituatie

30 DANEŠ stelt in zijn artikel On linguistic strata(levels) in: Travaux linguistiques de Prague, 4, 1971, p. 127, dat de basisfunctie van taal het produceren van communicatieve uitingen is. Om die reden noem ik deze basisfunctie de ‘communicatieve functie’ van de taal.

kunnen getopicaliseerd en becommenteerd worden. Vooral met betrekking tot deze laatste vormen van commentering en topicalisering, die in het pragmatische vlak liggen, schieten de vroegere onderzoekingen in de Praagse school nogal te kort. Een aanzet om ook dit type relaties in het onderzoek te betrekken vinden we bij R. Posner31

. Posner maakt in zijn werk allereerst onderscheid tussen tekstuele commentering (in de tekst expliciet verschafte informatie wordt becommenteerd) en contekstuele

commentering (door de tekst geïmpliceerde informatie en informatie uit de

communicatiesituatie wordt becommenteerd). Binnen de tekstuele commentering maakt Posner verder ook nog onderscheid tussen lokutieve en illokutieve

commentering, alnaargelang het lokutieve of het illokutieve aspect32

van de taaluiting becommenteerd wordt. Bij het zoeken naar topic-commentrelaties in het gedicht van Neeltje Maria Min mogen we de meer pragmatische vormen van commentering niet over het hoofd zien.

Dat de onderzoekingen van de FSP binnen de Praagse school niet snel vorderden is vooral te wijten aan het onbreken van eensgezindheid tussen de verschillende onderzoekers met betrekking tot de definiëring van de begrippen topic en comment. Beneš merkt op33

dat topic en comment vanuit twee nogal fundamenteel uiteenlopende invalshoeken gedefineerd zijn: 1. op de zin betrokken: in dat geval is topic datgene, waarover gesproken wordt (het onderwerp van gesprek) en comment dat, wat er over het topic wordt meegedeeld; 2. op de omgeving van de zin betrokken: topic is de uit de talige of situationele contekst afleidbare informatie, en comment is de onbekende, niet-afleidbare informatie. Het moge duidelijk zijn dat ik hierboven gekozen heb voor de tweede invalshoek. Gezien mijn tekstlinguïstisch kader is de eerste voor mij onbruikbaar.

Een belangrijk vertegenwoordiger van de tweede richting is F. Daneš. Volgens hem kan men talige eenheden op drie verschillende niveaus onderzoeken: 1. op het niveau van de grammaticale struktuur van de zin; 2. op het niveau van de semantische struktuur van de zin; 3. op het niveau van de organisatie van de uiting. Door te stellen dat het FSP steeds gebonden is aan het niveau van de organisatie van de uiting34

, geeft hij het verschijnsel een tamelijk onafhankelijke plaats

31 ROLAND POSNER: Theorie des Kommentierens, Frankfurt am Main, 1972.

32 Deze voor de pragmatiek uiterst essentiële begrippen werden geïntroduceerd doorJ.L.AUSTN in How to Do Things with Words, Oxford, 1962.

33 EDUARD BENEŠ: On two aspects of functional sentence perspective, in: Travaux linguistiques de Prague, 3, 1968, p. 267-274.

34 FRANTIŠEK DANEŠ: Order of elements and sentence intonation, in: To honor Roman Jakobson, The Hague, 1967, p. 500.

binnen het linguïstisch systeem35

. Hierin wordt hij o.a. bijgevallen door M.A.K. Halliday, die nog verder gaat en FSP definieert als de ‘text creating function’ van de taal36

.

Ofschoon Daneš aanvankelijk steeds losse zinnen onderzocht, bood zijn

drie-lagentheorie van meet af aan de mogelijkheid van het beschrijven van FSP in teksten. In zijn latere artikelen bouwt hij zijn theorie dan ook in die richting verder uit37

. Volgens Daneš levert het comment, als drager van de nieuwe informatie, vooral een belangrijke bijdrage tot de voortgang van de communicatie, terwijl het topic in zijn ogen meer van belang is voor de semantische strukturering van de tekst en daardoor bepalend voor de coherentie38

. De topics bepalen wat hij noemt de

‘thematische progressie’39

van de tekst, een soort ‘rode draad’, die de lezer bij de receptie van de tekst volgt. Daneš onderscheidt vijf typen van thematische progressie:

1. Eenvoudige lineaire progressie: het comment van de ene uiting wordt topic van de daaropvolgende, enz.

2. Progressie met een doorlopend topic: het topic blijft in een reeks uitingen constant; iedere uiting heeft daarentegen een nieuw comment.

3. Progressie met afgeleide topics: de progressie vindt plaats via een aantal ‘subtopics’, die door het voorafgaande topic geïmpliceerd worden. Deze ‘subtopics’ worden achtereenvolgens becommenteerd.

4. Progressie met opsplitsing van comments; het comment valt impliciet of expliciet in een aantal delen uiteen, waarna voor elk der delen lineaire progressie volgt. 5. Progressie met een sprang in de topics: een noodzakelijk element van de lineaire

progressie wordt geïmpliceerd.

In feite gaat het dus om twee hoofdtypen (nl. 1 en 2), twee varianten op het eerste hoofdtype (nl. 4 en 5) en een variant op het tweede hoofdtype (3). Het zou te ver voeren hier voorbeelden te geven van

35 Opmerkelijk is dat men de drie lagen-theorie van DaneŠ in een enigszins aangepaste vorm terugvindt inSIMON C.DIKSFunctional grammar, Amsterdam, 1978.

36 M.A.K.HALLIDAY: The place of ‘functional sentence perspective’ in the system of linguistic description, in:F.DANEŠ: Papers on functional sentence perspective, Den Haag, Paris, 1974, p. 48.

37 FRANTIŠEK DANEŠ: Zur linguistischen Analyse des Textstruktur, in: Folia linguistica, 4, 1970, p. 72-78. Zie ook:FRANTIŠEK DANEŠ: Functional sentence perspective and the organisation of the text, in: Papers on functional sentence perspective, Den Haag/Paris, 1974, p. 106-129.

38 ZieF.DANEŠ, 1974, p. 113.

deze verschillende typen van thematische progressie. Toepassingen kan men trouwens in verschillende publicaties aantreffen40

.

In de praktijk levert het aanwijzen van de thematische progressie in willekeurige teksten een aantal problemen op, die Daneš nauwelijks aanroert, bijv. de kwestie van de illokutieve commenteringen, het probleem van de commentering in samengestelde zinnen, de bijzondere wijze van commenteren in openings- en slotzinnen van een tekst, commentering van tekstgedeelten van grotere omvang. Een andere complicatie is dat we bijna altijd een combinatie van de 5 typen van Daneš aantreffen.

We kunnen dus concluderen dat Daneš alleen toepasbaar is, als er sprake is van een tekst met uitsluitend tekstuele lokutieve commentering. Tekstuele lokutieve commenteringen kan men afdoen op het semantisch vlak. Vooral teksten met een tamelijk constante illokutie (de meeste verhalen kan men daaronder rekenen) bevatten een overmaat aan tekstuele lokutieve commenteringen. Bij de meeste teksten kan evenwel de pragmatische strukturering niet verwaarloosd worden. De theorie van Daneš vraagt derhalve om een aanvulling.

Een deel van mijn bezwaren tegen de wijze, waarop Maatje topics en comments bepaalt in het gedicht van Neeltje Maria Min kan men terugvoeren op deze conclusie. Maatje werkt duidelijk vanuit een visie, waarin alleen tekstueel lokutieve

commenteringen een plaats hebben. Deze benaderingswijze moet hier evenwel tekort schieten, enerzijds omdat het gedicht een sterke pragmatische strukturering vertoont (de snelle wisselingen in de illokutie wijzen hier op!) en anderzijds ook, omdat we hier te maken hebben met een poëtische tekst. In poëtische teksten is er namelijk iets aan de hand met het FSP. In de nu volgende paragraaf zal ik dat zichtbaar trachten te maken.

In document Spiegel der Letteren. Jaargang 23 · dbnl (pagina 175-183)