• No results found

De pragmatische struktuur van ‘Voor wie ik liefheb, wil ik heten’

In document Spiegel der Letteren. Jaargang 23 · dbnl (pagina 194-199)

Over topic-commentrelaties in Neeltje Maria Mins ‘Voor wie ik liefheb, wil ik heten’

6. De pragmatische struktuur van ‘Voor wie ik liefheb, wil ik heten’

In de voorgaande paragraaf heb ik me uitdrukkelijk beperkt tot opmerkingen m.b.t. de lokutie van de tekst. Daar werd ook duidelijk dat de lokutie van deze tekst nauwelijks blijk geeft van enige lineairiteit in de ordening van het taalmateriaal. Toch wekt Neeltje Maria Min door de verdeling van de tekst in drie strofen de indruk dat de opeenvolging niet helemaal vrijblijvend is. We zullen het illokutieve aspect van de tekst nader onder de loep moeten nemen om na te gaan of er niet toch een zekere mate van lineairiteit aanwijsbaar is, die verklaart waarom Neeltje juist deze en geen andere volgorde aan de taaluitingen van haar gedicht gegeven heeft.

Bestudering van het illokutieve aspect van de tekst houdt in dat de tekst bekeken wordt als taalhandeling. Een kader, waarbinnen de taalhandelingen in de pragmatiek beschreven kunnen worden, is de speech-acts-theorie, zoals die ontwikkeld is in het werk van Austin58

, Searle59

en nader onderzocht door Wunderlich60

. Uitgangspunt van deze theorie is dat aan iedere taaluiting een lokutief en een illokutief aspekt onderscheiden kan worden.

Ik zal trachten met behulp van een eenvoudig voorbeeld het begrippenpaar lokutief/illokutief voor de niet pragmatisch onderlegde lezer

58 J.L.AUSTIN: How to Do Things with Words, Oxford, 1962.

59 JOHN R.SEARLE: Speech Acts, Cambridge, 1969. Ook in vertaling: Taalhandelingen, Utrecht/Antwerpen 1977.

60 ZieUTZ MAAS/DIETER WUNDERLICH: Pragmatik und sprachliches Handeln, Frankfurt am Main, 19743. Verder ook:DIETER WUNDERLICH: Studien zur Sprechakttheorie, Frankfurt am Main, 1976.

enigszins te verduidelijken. Stel we hebben de volgende korte dialoog: Jan: Ik kom morgen even langs.

Piet: Dat vind ik aardig.

Aan een mededeling als die van Jan kunnen we een lokutief en een illokutief aspect onderscheiden. Het lokutieve aspekt is gelegen in de inhoud van de door Jan gedane mededeling (het feit dat Jan morgen even langs komt). S.J. Schmidt61

spreekt wat dit betreft over de ‘Mitteilungsabsicht’ van de zender. Met het illokutieve aspekt van deze mededeling bedoelen we daarentegen de taalhandeling, die Jan door het uiten van de zin verricht: hij belooft iets Schmidt noemt dat de ‘Wirkungsabsicht’ van de zender. In het voorbeeld blijft het illokutieve aspekt impliciet. Het had ook expliciet aanwezig kunnen zijn als er bijv. gestaan had:

Jan: Ik beloof dat ik morgen even langs kom.

Op deze wijze wordt een pragmatisch aspect gesemantiseerd. Piets kommentaar op de mededeling van Jan is eigenlijk dubbelzinnig. Hij kan nl. bedoelen: dat je morgen

langs komt vind ik aardig, maar ook: dat je dat belooft vind ik aardig. In het eerste

geval is er sprake van een lokutieve commentering, in het tweede geval van een illokutieve. In bepaalde typen van taalgebruikssituaties (bijv. bij een dialoog) kan het illokutieve aspekt van de uiting veel meer invloed uitoefenen op het verloop van de communicatie dan het lokutieve aspect. Vaak zijn beide typen commentering met elkaar vervlochten.

Wunderlich wijst er in een van zijn artikelen62

op dat de ene taalhandeling soms uit de andere voortvloeit. In dat verband kan men spreken over zog.

taalhandelingssequenties63

. Sommige taalgebruikssituaties, bijv. het interview met zijn vaste opeenvolging van vragen en antwoorden, bezitten zelfs een illocutieve struktuur, die tamelijk onafhankelijk is van de wendingen binnen de lokutie. Het feit dat een vraag logischerwijze voorafgaat aan het antwoord op die vraag illustreert dat er ook binnen de taalhandelingsequenties sprake kan zijn van lineairiteit.

Onze opmerking uit paragraaf 3 dat de lineairiteit van een tekst samenhangt met de topic-commentstrukturering behoeft dus een kleine aanpassing, aangezien er nu een tweede factor bijgekomen is, die

even-61 S.J.SCHMIDT: Texttheorie, München, 19762 , p. 163.

62 DIETER WUNDERLICH: Was ist das für ein Sprechakt? in: Sprechakttheorie und Semantiek (uitgegeven door G. Grewendorf), Frankfurt am Main 1979, p. 287 e.v.

eens tot lineaire lezing van de tekst kan dwingen, nl. de aanwezigheid van een taalhandelingssequentie.

Een tussenoplossing zou nog kunnen zijn de taalhandelingssequenties op te vatten als een speciaal type van pragmatische topic-commentrelaties. Hiertegen kan men evenwel het bezwaar opperen dat we in zo'n geval te maken hebben met illokutieve comments. Posner sluit iets dergelijks in zijn theorie uit, als hij stelt dat de door het comment gedragen informatie expliciet geformuleerd moet zijn en uitsluitend het illokutieve aspekt bewering mag dragen64

. Gerhard Goebel slaagt er in zijn analyse van de pragmatische struktuur van een aantal gedichten van Baudelaire65

wel in een aantal taalhandelingen uit een complexe taalhandelingssequentie als transfrastische topic-commentrelaties te beschrijven, maar ook hij blijft zitten met een restcategorie van taalhandelingsverbanden, die zich niet daartoe leent.

Dit alles brengt mij tot de conclusie dat er in teksten sprake kan zijn van twee typen lineairiteit: de lineairiteit ten gevolge van de topic-commentrelaties in de lokutie en de lineairiteit, die voortvloeit uit de aanwezigheid van taalhandelingssequenties in de illokutie. Het gelijktijdig werken met transfrastische topic-commentrelaties (op de wijze van Goebel66

) en met taalhandelingssequenties levert grote problemen op, aangezien het in sommige gevallen (waarvan hieronder een voorbeeld) uiterst moeilijk is om uit te maken of we met het ene of het andere te doen hebben. Ik kies daarom bij mijn beschrijving van de pragmatische struktuur van het gedicht voor het werken met taalhandelingssequenties, en bewaar topic-commentrelaties uitsluitend voor het beschrijven van de lineairiteit in de lokutie.

De aan het begin van deze paragraaf gestelde vraag naar een mogelijke lineairiteit in het gedicht van Neeltje Maria Min kunnen we dus ook anders stellen nl. als: Is het mogelijk te laten zien dat het gedicht in pragmatisch opzicht gebouwd is als een duidelijke taalhandelingssequentie? De voor iedereen meteen zichtbare wisselingen in illokutie geven ons de hoop dat iets dergelijks inderdaad mogelijk is. Ook het feit dat het gedicht geschreven is als een monoloog, in wezen niets anders dan een variant op de dialoog, kan men zien als een vingerwijzing.

64 ROLAND POSNER: Theorie des Kommentierens, Frankfurt am Main, 1972, p. 44.

65 GERHARD GOEBEL: Bemerkungen zu Topic und Comment in einigen Gedichten Baudelaires und zur pragmatischen Struktur poetischer Texte, in: Lili, Jgn. 4, 1974, p. 65-90.

66 GOEBELkomt tot transfrastische topic-commentrelaties door explicitering van de inhoud van voorafgaande zinnen in de nieuwe zin. Dit kan gebeuren d.m.v. verbindende woorden, bijv. verwijzende bijwoorden.

Het gedicht zet in met een dubbele constatering in rgl 1 en rgl 2. Rgl 3 brengt de eerste wisseling in illokutie: hier wordt een vraag gesteld. De wisseling in illokutie tussen rgl 2 en 3 kan men zien als een logische taalhandelingsssequentie:

constateringen kunnen vragen oproepen. Men zou de verhoudingen tussen rgl 1 en 2 en rgl 3 evenwel ook kunnen beschrijven in termen van een transfrastische topic-commentrelatie. Men zou namelijk kunnen lezen:

Mijn moeder is mijn naam vergeten mijn kind weet nog niet hoe ik heet.

Hoe moet ik me (in dergelijke omstandigheden) geborgen weten?

Invoeging van ‘in dergelijke omstandigheden’ laat zien dat rgl 1 en 2 als topic van het in rgl 3 vervatte comment zouden kunnen gelden. Aangezien rgl 3 niet het illocutieve aspect bewering draagt is dit evenwel in strijd met de theorie van Posner. Het is in deze situatie moeilijk uit te maken welke van beide beschrijvingswijzen de meest correcte is. Wij kiezen, zoals afgesproken, voor de eerste.

Wanneer we spreken over een taalhandelingssequentie, dan suggereren we daarmee dat beide taalhandelingen (de dubbele constatering en de vraag) niet zondermeer in volgorde verwisselbaar zijn. De constateringen en het zich daarin opdringende besef van de hopeloosheid van de situatie, waarin de ‘ik’ verkeert, leiden tot het stellen van de vraag in rgl 3. Als de dichter de vraag vooropgesteld had en deze vervolgens onderbouwd met beide constateringen, dan zou de eerste strofe veel minder emotioneel overkomen, dan zij nu doet. Gezien de emotionele lading van de rest van het gedicht lijkt de inductieve sequentie, die Neeltje kiest, hier veel beter op zijn plaats dan een eventuele deductieve.

Het ligt voor de hand dat de ontstane taalhandelingssequentie in rgl 4 aangevuld gaat worden met een mededeling, die in illocutief opzicht als antwoord aangeduid kan worden. Het is dan ook verrassend dat rgl 4 t/m 7 een aantal taaluitingen aanbiedt, met een appelerend illokutief aspect. Het tot zeven maal toe herhalen van het appel geeft de taalhandeling van strofe twee zelfs de illokutie van smekend appel. Ook de emotionele uitroep ‘o’ (rgl 7) wijst in die richting. Bij verdere lezing van rgl 8 blijkt dat ook daar geen antwoord op de vraag van rgl 3 komt. Willen we toch blijven spreken van een taalhandelings-sequentie, dan zullen we het smekend appel van rgl 4 t/m 7 moeten lezen als een in een vreemde vorm gegoten antwoord op de vraag van rgl 3. Dit laatste valt inhoudelijk wel hard te maken, want het gaat hier om een vraag naar een wijze, waarop de ‘ik’ geborgenheid kan vinden,

en door middel van het steeds herhaalde appel meent de ‘ik’ iemand te kunnen vinden, die haar die geborgenheid kan geven. De dichter geeft geen antwoord op de vraag, maar doet een antwoord. Als antwoord op de vraag van rgl 3 kunnen de vier appelerende regels dan ook niet aan rgl 3 voorafgaan.

Blijft ons nog over te verklaren waarom de slotregel een noodzakelijk en afsluitend element vormt van deze taalhandelingssequentie. De dichter zal beseft hebben dat het doen opvolgen van de vraag door een smekend appel een illokutieve wending is, die een nadere toelichting behoeft. De slotregel draagt dan ook het illokutieve aspect

toelichting (verklaring) en herstelt op die wijze de coherentie van de

taalhandelingssequentie als geheel.

Samenvattend kunnen we dus zeggen dat de pragmatische struktuur van het gedicht uitgemaakt wordt door een viertal logisch op elkaar volgende taalhandelingen: een dubbele constatering (1) mondt uit in een emotionele vraag (2). Die vraag wordt beantwoord met een zeven-voudig smekend appel (3), dat noodzakelijkerwijs toegelicht moet warden door middel van een verklarende bewering (4). De onderlinge volgorde van deze taalhandelingen kan niet gewijzigd worden. De volgorde van elementen binnen een der genoemde taalhandelingen daarentegen is veel minder dwingend: constatering II van de eerste taalhandeling had best vooraf kunnen gaan aan constatering I.

Sittard, juli 1980

In document Spiegel der Letteren. Jaargang 23 · dbnl (pagina 194-199)