• No results found

In de tabel is te zien in welk ‘tempo’ de stadsrechtverleningen op het grondgebied van huidig Nederland plaatsvinden per interval van 25 jaar tussen 1175 en 1500 en tevens dat deze privilegeverlening vanaf het tweede kwart van de vijftiende eeuw nauwelijks meer wordt gehanteerd.29

2.4 De stad in de landsheerlijke periode

De ‘geboorte’ van de stad als juridische en bestuurlijke entiteit wordt dus wel beschouwd als één van de belangrijkste ontwikkelingen in de (hoge) Middeleeuwen. Vooral vanwege de vroege economische ontwikkeling in Vlaanderen krijgen de oudste steden hier al in de elfde eeuw hun (soms mondeling toegekende) stadsrechten, zo bijvoorbeeld Gent vóór 1067,

Geraardsbergen omstreeks 1067-1070, Aire 1093-1111 en Atrecht, Dowaai, Sint-Omaars, Ieper en Brugge rond 1100. In de twaalfde eeuw volgt dan een ware vloedgolf van

stadsrechtverleningen en stadsstichtingen (bijvoorbeeld Nieuwpoort 1163, Damme 1180 en Biervliet 1185). Opvallend is de belangrijke en zeer invloedrijke positie van de (machtigste) steden in Vlaanderen, een situatie die we elders niet dan wel niet in die mate aantreffen. In het

hertogdom Brabant verleent Godfried I in 1116 de rechten van Gembloers aan het nabijgelegen Mont-Saint-Guibert en dient het stadsrecht van Leuven (van vóór 1160) als voorbeeld voor onder andere Baisy en Frasnez-lez-Gosselies (beide 1160), en later ook nog voor

’s-Hertogenbosch (1195). In Brabant is sprake van een onderling evenwicht in de verhouding hertogelijk gezag en stedelijke macht. In de Duitse gebieden vindt een dergelijke stedelijke ontwikkeling ook vroeger plaats dan hier, getuige de stadsrechten van bijvoorbeeld Speyer van 1111, Soest van 1120, Lübeck van 1160 en Aken van 1166. Op het grondgebied van het

tegenwoordige Nederland klimmen alleen Staveren (stadsrecht rond 1068), Utrecht (1114-1122) en Deventer (circa 1123) op naar een dergelijke ouderdom maar deze stadsrechtverleningen van de toenmalige Staten van Overijssel, door auteur dezes als een door prins Willem III ‘onbevoegd verleend stadsrecht’ beschouwd.

28

In later tijd zijn er alleen nog gecreëerde of gegroeide ‘nieuwe steden’ bij gekomen zoals Den Helder, IJmuiden, Haarlemmermeer (Hoofddorp), Lelystad, Zoetermeer en Almere.

29

Daaronder zijn ook de Westfriese ‘kleine steden’ begrepen. En tevens de Friese steden en Groningen en Appingedam, hoewel daar geen verlener aanwijsbaar is. Daarom is daar de oudste vermelding als stad aangehouden, zie Cox, Repertorium stadsrechten, passim.

25 vormen nog niet het begin van een reeks. Verleningen ‘in serie’ zullen hier pas aan het begin van de dertiende eeuw op gang komen en hun ‘piek’ beleven tussen 1225 en 1425.

De aarzelende aanzet tot de stedengroei vanaf het begin van de dertiende eeuw leidt nog niet direct tot een invloedrijke positie van deze nieuwe spelers op het grafelijke speelveld in Holland en Zeeland. In de tweede helft van de dertiende eeuw worden de steden echter een steeds belangrijker factor vanwege hun commerciële, financiële en militaire belangen waarvan de graaf van Holland graag wenst te profiteren. In een aantal gevallen worden grafelijke oorkonden meebezegeld door de steden, die in later tijd ook steeds vaker door de graaf bij algemeen politiek-bestuurlijke zaken worden betrokken. Het aantal steden neemt in de loop van de dertiende en de veertiende eeuw fors toe; bovendien neemt ook het aantal inwoners per stad flink toe en daarmee hun militair en financieel-economisch potentieel. Echt grote steden zullen in Holland (en

Zeeland) overigens niet ontstaan (zelfs niet tot in de huidige tijd) maar de verstedelijkingsgraad neemt snel toe en zal tot de hoogste van Europa gaan behoren: ‘Holland wordt een stedenland’.30

De betrokkenheid van de steden bij de grafelijke politiek komt in de loop van de

dertiende eeuw overigens slechts af en toe en in bescheiden mate voor. In 1276 vindt te Leiden de vroegst bekende dagvaart plaats: de steden Dordrecht, Middelburg, Zierikzee, Haarlem en Westkapelle worden door de graaf bijeen geroepen in verband met de toekenning van een aantal privileges aan kooplieden uit Kampen, Zwolle, Deventer, Wilsum en naburige plaatsen die in plaats van naar het Zwin voortaan naar Dordrecht of elders in het graafschap Holland en Zeeland komen.31

En in 1291 staan de steden Dordrecht, Middelburg, Zierikzee, Delft, Leiden, Haarlem en Alkmaar borg voor de aflossing van een schuldbekentenis van Floris V, welke oorkonde zij ook meebezegelen.32

Tijdens de bestuurlijke crisis na de moord op Floris V spelen de steden wel een zekere rol zoals blijkt uit de meebezegeling van een lijftocht van Jan I aan zijn vrouw Elisabeth in 1297.33

Dit blijkt duidelijker uit de verklaring van 18 oktober 1299 van de scepenen, …raetsmanne ende al de ghemene poerte van Dordrecht, Middelburg, Zierikzee, Leiden, Delft, Haarlem, Alkmaar en Geertruidenberg om zich nooit te zullen verzoenen met de moordenaars van Floris V, en vooral ook negen dagen later uit de overdracht door Jan I van het bestuur van het graafschap aan Jan van Henegouwen.34

Ook onder de graven Jan II en Willem III weten de steden zich nog geen vaste en politiek invloedrijke positie te verwerven. In 1311 treffen we tijdens een bijeenkomst in Dordrecht een aantal edelen waaronder Otto van Heukelum en Herbaren van Arkel aan die samen met schepenen van Schiedam, Leiden, Haarlem, Alkmaar, Delft en Zierikzee wachten op de terugkomst van de graaf voor gezamenlijk overleg.35 En op 18 juli 1314 vindt er een arbitrage plaats tussen de heren van Voorne en van Putten door de graaf van Holland met zijn raad en de steden van Holland en Zeeland.36 Op 3 april 1315 verwijst Willem III naar zijn uitspraak die mede tot stand is gekomen bi voirsienighede ende wisinge ons ghetrouwen rades van onsen lande van ridderen, knapen, clerken ende van scepenen van allen onsen poirten van Holland ende van Zelant, ….37

Ook in 1330 is er sprake van overleg en beraad met onzen goeden luiden welgeboren en Steden van Holland.38

Maar er is dan nog steeds geen sprake van een toetreden tot de grafelijke raad door de steden. Jansma stelt dat het streven van Willem III er juist op is gericht ‘zich gaandeweg onafhankelijk van edelen en steden te maken door zooveel mogelijk hun invloed

30

Hoppenbrouwers, ‘Van waterland tot stedenland’, p. 118 e.v.

31

Prevenier/Smit, Bronnen dagvaarten,I, nr. 1.

32

Prevenier/Smit, ibid., I, nr. 8; een vergelijkbare borgstelling en bezegeling door dezelfde steden m.u.v. Alkmaar op 22 april 1292, Prevenier/Smit, ibid, I, nr. 10.

33

Prevenier/Smit, ibid., I, nr. 18 (4 mei 1297); dit zijn Leiden, Delft, Haarlem, ’s-Gravenzande en Alkmaar.

34

Prevenier/Smit, ibid., I, nr. 20 (18 okt. 1299) en nr. 21 (27 okt. 1299), het betreft dezelfde steden.

35

Prevenier/Smit, ibid., I, nr. 32.

36

Prevenier/Smit, ibid., I, nr. 33.

37

Jansma, Raad en rekenkamer, p. 14.

38

Van Mieris, Groot Charterboek der graven van Holland, van Zeeland en heeren van Vriesland (hierna ChHZ), deel II, p. 496.

26

op den Raad en daardoor op de bestuursaangelegenheden uit te schakelen’.39 Ook Willem IV heeft aanvankelijk niet de bereidheid een grotere mate van invloed toe te staan aan de steden. Pas in de periode 1343-1345 is daarvan sprake als de graaf op 16 april 1344 een ordonnantie besluit met: Mer mijn here wil vortan alse saken overeendraghen sijn bi sinen ghemenen raden ende sinen steden ende lande, soe wil mijn here dattet gehouden zij.40

Na deze periode van wisselende invloed op het landsheerlijke bestuur zien de Hollandse steden na 1345 – als het sneuvelen van graaf Willem IV bij Staveren de inleiding vormt tot de Hoekse en Kabeljauwse twisten – kans om een voornamer positie in te nemen op het politieke toneel. De net aangetreden gravin Margaretha wil daarvan nog niet weten, het zijn dan ook vooral de steden geweest die zich tegen haar heerschappij hebben verzet.41

Pas onder Willem de Verbeider, ná het vertrek van Margaretha uit Holland in september 1346, zullen de steden zich een plaats weten te verwerven in de grafelijke raad en hun bijdrage leveren aan en invloed uitoefenen op het landsheerlijke bestuur van het graafschap. Brokken ziet dit moment vastgelegd in een oorkonde van 2 december 1346, waarbij Willem uitdrukkelijk vaststelt dat zijn besluit is genomen bi goetduncken ons ghemeens raets ende den goeden luden van onsen steden, die nu bi ons sijn.42

Een belangrijke volgende stap is de, in later tijd als ‘Kabeljauwse Verbondsakte’ aangeduide,

overeenkomst tussen Willem V, de hem getrouwe edelen en de steden Dordrecht, Delft, Leiden, Haarlem, Amsterdam, Alkmaar, Medemblik, Oudewater, Geertruidenberg, Schiedam en

Rotterdam van 12 juni 1351, waarin hij verklaart geen goederen uit het graafschap te zullen vervreemden zonder overleg met en instemming van zijn edelen en steden – ten sie bi rade ende goidenken onser ridderen, knapen ende steden voirnoemt.43

In de grafelijke raad vertegenwoordigen de stedelijke afgevaardigden overigens alleen hun stad, zij treden (nog) niet ook op als

vertegenwoordigers van hun stand.44

Dat zal, weer volgens Brokken, een aanvang nemen met de regelmatige vergaderingen van de raad van steden in 1352: ‘als standsgroepering begonnen toen de steden gezamenlijk op dagvaarten met de graaf en de grafelijke raad aan het landsbestuur deel te nemen’.45

Rond het midden van de veertiende eeuw blijkt ook dat ‘nieuwe’ steden al spoedig na hun stadsrechtverlening ter grafelijke dagvaart worden beschreven en dat er ook een zekere rangorde valt te duiden onder de steden. Als we ook naar de steden kijken die tot 1433 bij medebezegeling van grafelijke oorkonden worden betrokken, ontstaat het volgende beeld:

Stad Dagvaart Stad Medebezegeling

Dordrecht 1283 Dordrecht 1276 Middelburg 1297 Middelburg 1276 Haarlem 1297 Haarlem 1276 Delft 1297 Zierikzee 1276 Leiden 1297 Westkapelle 1276 Zierikzee 1311 Delft 1291 Alkmaar 1311 Leiden 1291 Schiedam 1311 Alkmaar 1291 Geertruidenberg 1322 ‘s-Gravenzande 1297 Oudewater 1324 Geertruidenberg 1299 39 Jansma, ibid., p. 13. 40

Prevenier/Smit, ibid., I, nr. 64; ChHZ, II, p. 682.

41

Zie uitgebreider hierover: Brokken, Het ontstaan, p. 30-35.

42

Brokken, ibid., p. 142.

43

Bos-Rops e.a., Holland bestuurd, nr. 20.

44

Brokken, ibid., p. 143.

45

27 Schoonhoven 1324 Schiedam 1331 Gouda 1324 Medemblik 1331 Reimerswaal 1334 Reimerswaal 1337 ‘s-Gravenzande 1346 Oudewater 1349 Amsterdam 1346 Amsterdam 1349 Rotterdam 1346 Rotterdam 1351 Vlaardingen 1346 Vlaardingen 1361 Medemblik 1350 Hoorn 1361 Hoorn 1358 Enkhuizen 1361 Enkhuizen 1361 Monnickendam 1361 Monnickendam 1361 Edam 1361 Edam 1361 Vlissingen 1377 Naarden 1361 Brielle 1377 Westkapelle 1362 Grootebroek 1377 Vlissingen 1362 Naarden 1388 Heusden 1383 Heusden 1388 Brielle 1388 Schoonhoven 1401 Grootebroek 1388 Tholen 1401 Beverwijk 1388 Gouda 1402 Woerden 1388 Woudrichem 1416 Weesp 1394 Gorinchem 1416 Woudrichem 1395 Goes 1416 Muiden 1399 Leerdam 1416 Tholen 1401 IJsselstein 1416 Schellinkhout 1405 Beverwijk 1426 Gorinchem 1407 Goes 1409 Leerdam 1413 Goedereede 1438 Veere 1440 Brouwershaven 1440 Purmerend 1441 Kortgene 1446 Haastrecht 1456 Asperen 1456 Heukelum 1456 Zevenbergen 1456 Domburg 1457 IJsselstein 1460 Geervliet 1464 St. Maartensdijk 1471