• No results found

In de historiografie wordt de sterke stedelijke ontwikkeling vanaf de elfde eeuw als één van de belangrijkste ontwikkelingen in de hoge Middeleeuwen gezien die het wezen en aanzien van de nog overwegend agrarische samenleving van West-Europa definitief verandert. In de woorden van Huizinga: ‘In het stedelijk wezen komt een lang begonnen ontwikkeling tot rijpheid en kiemt tegelijk nieuw leven voor latere eeuwen’.1

Dutour ziet de middeleeuwse stad als een eigenstandige ontwikkeling en niet als een voortzetting van de Romeinse stad: ‘Les hommes du Moyen Âge ont réinventé la ville’.2

Die stedelijke ontwikkeling doet zich overal in West-Europa voor, zij het in een zeer verschillend tempo. Die ontwikkeling begint al rond het jaar 1000 ten zuiden van de Alpen waar met name de Noord- en Centraal-Italiaanse steden zich in hoog tempo en in een toenemende mate van autonomie ontwikkelen, uitgaande van comuni, gemeenschappen van burgers, die het in eerste instantie te doen is een vrede, een rechtsorde voor de stedelijke samenleving tot stand te brengen, veelal gericht tegen de willekeurige heerschappij van

rivaliserende stadsheren en alle daarmee gepaard gaande geweldsuitingen. Zo noemt Nicholas de wapenstilstand van 1045 te Milaan een ‘federation of peace’; hij wijst ook op de juramentum commune, a ‘communal oath’, die in 1067, weer in Milaan, de vroegste collectieve eedaflegging door een stedelijke bevolkingsgroep in Italië is.3

Nog in dezelfde eeuw komt ook de stedelijke ontwikkeling in Noord-Frankrijk en het Rijnland4

op gang (waarbij de bewoners van een aantal

1

Huizinga, Verzamelde werken, I, p. 285.

2

Dutour, La ville médiévale, p. 29; zo ook Lilley, Urban Life in the Middle Ages, die ‘urban life’ als een specifiek middeleeuwse ontwikkeling beschouwt, evenwel zonder voorbij te gaan aan de doorgaande ontwikkeling van een aantal regio’s met steden van Romeinse ‘komaf’, mede op basis van het onderscheid in drie regio’s door Ennen (zie p. 2 e.v.).

3

Nicholas, The Growth of the Medieval City, p. 119. Hij geeft hierin een helder overzicht van de zeer diverse ontwikkelingsgang en -stadia in de verschillende gebieden van West-Europa vanaf de oudheid tot het begin van de veertiende eeuw. In zijn boek The Late Medieval City 1300-1500 vult hij deze ontwikkelingen verder aan.

4

In de Duitstalige gebieden gelden de werken van onder andere H. Stoob, Deutscher Städteatlas, Dortmund 1973 ff. en een groot aantal andere werken waaronder van Ennen, Die Europäische Stadt des Mittelalters, van Engel, Die deutsche Stadt im Mittelalter en van Isenmann, Die Deutsche Stadt im Spätmittelalter als

standaardwerken op het gebied van de steden en hun ontwikkeling. Zij baseren de stedelijke ontwikkeling op de behoefte aan ‘vrede’ en veiligheid ten behoeve van handel en marktwezen, en de allengs meer op de markt georiënteerde economie met steeds verdergaande arbeidsdifferentiatie. De stad zelf ontwikkelt zich als een

18

steden zich aaneensluiten in coniurationes – lokale eedgenootschappen).5 Vanaf het eind van de elfde eeuw zal zich ook in de regio’s Luik en Vlaanderen een dergelijke ontwikkeling voordoen.6

In de Lage Landen zal de stedelijke ontwikkeling vanaf het midden van de twaalfde eeuw in Brabant7

, het Sticht en ook Gelre op gang komen waarna deze zich vanaf begin dertiende eeuw ook in Holland en Zeeland voordoet. Die stedelijke ontwikkeling gaat al snel gepaard met de formele verstrekking van stadsrechten, waarvan de vroegste mondeling zullen zijn verleend, onder andere door de Vlaamse graven. Maar ook zullen al vroeg de voorrechten op schrift worden gesteld: noordelijk van de Alpen is het Belgische Hoei (Huy) in 1066 zelfs de eerste plaats die een stadsrechtprivilege krijgt, van Theoduinus van Beieren, bisschop van Luik.8

In ruil voor bepaalde concessies die de economie van de stad moeten begunstigen, schenken de burgers van Hoei de bisschop de helft van hun roerende goederen, dat wil zeggen de helft van hun kapitaal aan handel en nijverheid. Dit vroege stadsrecht zal in een toenemend tempo door vele andere worden gevolgd gedurende de twaalfde en vooral de dertiende eeuw. Door een dergelijk statuut krijgen de betreffende steden ook een juridisch fundament maar hierbij dient te worden

onderkend dat er nu niet door die handeling een stad ‘ontstaat’. Naast een aantal geheel nieuw aangelegde steden betreft het veelal reeds tot een zeker stedelijk niveau uitgegroeide

nederzettingen die dergelijke specifieke voorrechten verkrijgen. Voorafgaand aan de stadsrechtverlening hebben de inwoners van dergelijke bestaande nederzettingen, veelal als personenverband, al specifieke vrijheden (libertas) verkregen, zoals markt- of tolrecht of juist eedgenootschap van burgers dat er met name op gericht is de interne verdeeldheid en partijvorming tegen te gaan door het handhaven van de stadsvrede. In de Duitse steden zal zich een ontwikkeling voordoen waarbij de raad het hoogste orgaan wordt – bestuurlijk zowel als wetgevend, als toezichthouder op markt, munt en nijverheid. Er is geen gebied in Europa dat zoveel verschillende soorten steden met stadsrechten van verschillend kaliber heeft gekend. In de stadsgeschiedenis worden als vroegste stedelijke ontwikkelingsvormen onderscheiden: ‘Vor- und

Frühformen, frühmittelalterliche Städte, Früh- und Burgstadt ‘. Vervolgens wordt gewezen op de vele stadsstichtingen, ‘Stadtgründungen ’, waaronder Freiburg im Breisgau – 1120, Lübeck – 1143, Leipzig – 1156-1170, München – 1158, Lippstadt – 1185. En de periode vanaf 1250 wordt in de Duitse stadsgeschiedenis gekarakteriseerd als ‘das Zeitalter der Kleinstadtgründung’, met de opkomst van talloze ‘Klein- und

Kleinststädte sowie “Minderstädte”. Op het grondgebied van het Duitse rijk zijn er aan het begin van de twaalfde eeuw ongeveer 50 steden, een aantal dat met maar liefst 1.000 zal toenemen tot circa 1250 en nog eens wordt verdrievoudigd tot 1300. Aan het eind van de vijftiende eeuw telt men hier circa 3.500 à 4.000 steden (de meeste hebben tussen de 200 en 2000 inwoners), met Neurenberg (24.000 inwoners) en Keulen (40.000 inwoners) als grootste. Recente, interessante overzichtswerken zijn van Fuhrmann, Die Stadt im Mittelalter en Felicitas Schmieder, Die mittelalterliche Stadt, Darmstadt 2005.

5

Nicholas, ibid., p. 146 e.v. Hij noemt deze commune bewegingen ‘sworn associations’ met Laon in 1112 als beroemdste voorbeeld in Noord-Frankrijk; in het Rijnland is er bijv. de ‘conspiracy’ van Worms in 1077. Reynolds brengt in haar boek Kingdoms and Communities in Western Europe 900-1300, deze ontwikkelingen in Italië, Frankrijk, Bourgondië, Engeland, Duitsland en de Nederlanden in de periode 900-1300 helder in beeld. Zij wijst op de horizontale verbanden van de ‘collective association’ op alle niveaus. Hier is haar verwijzing relevant naar de omstandigheid dat steden (lokale gemeenschappen) al voordat zij formele vrijheden krijgen door middel van vertegenwoordiging door groepsleden als collectief optreden bij zaken als rechtspraak en bestuur en dat er op het moment van privilegeverlening (van vrijheden of ‘collective liberties’) tenminste in een aantal gevallen al sprake is geweest van het voeren van onderhandelingen door vertegenwoordigers van het collectief met de heer als verlener (p. 34-36). Zij maakt ook de ontwikkeling inzichtelijk van het begrip ‘rechtspersoonlijkheid’ van het collectief (de stad of de lokale gemeenschap), als een ‘corporate body’. Zie voor de gang van zaken in de steden, Reynolds, ibid., hoofdstuk 6 ‘Urban communities’.

6

Zie Verhulst, The Rise of Cities in North-West Europe, met name hoofdstuk 4, voor een inzichtelijke beschrijving en verklaring hiervan aan de hand van de ontwikkeling van 15 steden in deze gebieden.

7

Voor wat betreft de ontwikkeling van de steden in het voormalige hertogdom Brabant lijken de opvattingen ter zake te zijn gestold in de inzichten van Steurs en Van Uytven: zie R. van Uytven e.a. (red.), Geschiedenis van

Brabant van het hertogdom tot heden, Zwolle 2004.

8

Van Werveke, ‘De steden. Rechten’, p. 389. De originele oorkonde van 27 aug. 1066 is vernietigd na de slag bij Othée in 1408. De tekst is gereconstrueerd aan de hand van diverse deelkopieën bij verschillende vijftiende-eeuwse geschiedschrijvers van Luik en van het ambtelijke resumé van 1408 (voorafgaand aan de vernietiging gemaakt).

19 bepaalde vrijstellingen.9 Dan volgt een ontwikkeling tot een rechtspersoon (een toen overigens nog niet als zodanig bestaand begrip) waarbij de poorters of burgers – de oppidani of burgenses – een universitas, een gemeenschap of corporatie vormen. Die universitas wordt vervolgens ook handelingsbekwaam aangezien vanwege de stad en voor haar rekening rechten worden verworven en verplichtingen aangegaan.10 De belangrijkste stap voor de stad naar een juridische entiteit is echter de formele overdracht van ‘overheidsgezag’ door de vorst, de landsheer of de stadsheer. Daardoor verkrijgt de stad zelfstandige rechtsmacht, stedelijke rechtspraak, een stadsbestuur en vrijwel altijd ook wetgevende bevoegdheid (keurrecht) voor het eigen territoir. De stad is dan niet meer alleen een gemeenschap met afzonderlijke privileges zoals bijvoorbeeld het marktrecht, maar is inmiddels zelf een overheid geworden met eigen rechtsbevoegdheid.

Hierbij past echter meteen weer een zekere relativering: want ook dorpsgemeenten op het platteland worden in deze periode wel als universitas of communitas aangeduid en groeien eveneens uit tot een rechtspersoon, en zijn tevens bekleed met enig overheidsgezag. En ook dorpsgemeenten kunnen in rechte treden, hebben een zekere eigen rechtsprekende en

bestuurlijke autonomie, soms ook inclusief keurrecht, enz. Het verschil tussen stad en platteland is in die zin dan ook eerder gradueel dan principieel. Ondanks dat dit verschil formeel ontstaat door het beschikken over een stadsrechtprivilege, zijn het in de praktijk echter hun groter inwonertal, hun economische en financiële potentie, hun markt- en handelsfunctie, de arbeidsspecialisatie, de (meestal) strategische situering in het landschap en dus hun grotere (politieke) macht die maken dat de feitelijke bestuurlijke autonomie van de steden belangrijk groter is dan die van de dorpen. In de steden zal bovendien al snel een semi-professioneel bestuursapparaat aantreden in de personen van raden en burgemeesters, ook de verschriftelijking treedt er sneller in, de rechtspraak is meer gespecialiseerd en omvat veelal ook de hoge jurisdictie.

De termen universitas en communitas zijn echter wel van belang voor een juist begrip van de juridische ontwikkeling van de stad in het kader van de stadsrechtverleningen. De middeleeuwse term universitas wordt in het Duits vertaald met het treffende ‘Gesamtheit’, de gezamenlijkheid van poorters of burgers derhalve; communitas met ‘Gemeinschaft’, ‘Gemeinsamkeit’, de gemeente of gemeenschap en ook wel met de ‘städtische Gemeinde’.11

Deze termen brengen goed tot uitdrukking dat de stedeling voortaan deel uitmaakt van het genootschap van de gezamenlijke poorters of burgers en hieraan door een onderlinge eed is verbonden, met inbegrip van de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen ten opzichte van de (leden van de) gemeenschap en van de stad als zodanig. Die rechten en verplichtingen zijn talrijk en van allerlei aard en strekking: zowel juridisch, financieel-economisch (ook fiscaal), militair als politiek. Berkenvelder geeft in zijn uitgebreide studie naar het stedelijk burgerrecht c.a. een omvattende opsomming alsmede de ontwikkeling in de tijd daarvan (van circa 1300 tot 1811).12

Hij onderscheidt daarin ook tal van verschillende categorieën bewoners van de steden die al dan niet over die stedelijke rechten kunnen of mogen beschikken en aan de nodige verplichtingen moeten voldoen, want stelt hij: ‘Tot 1810 woonde in Nederland een burger in een stad, maar was niet iedere stedeling een burger’.13

Voor de hier relevante onderzoeksperiode is bezien of er in de betreffende stadsrechtoorkonden een onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende in de stad aanwezige personen: welke categorieën kunnen daarin worden onderscheiden en welke rechten genieten zij? Is er in de stadsrechten specifiek sprake van de poorter of burger, die alle stedelijke

9

In Holland bijv. Dordrecht rond 1200, zie Van Herwaarden, Geschiedenis van Dordrecht, I, p. 22-25 en Alkmaar in de loop van de twaalfde en begin dertiende eeuw, zie Cox, ‘Een grafelijke stad’, p. 42-45.

10

Zie hierover onder andere Van der Heijden/Hermesdorf, Aantekeningen, p. 143-148; Van Werveke, AGN, II, ‘De steden. Rechten’, p. 374-379.

11

E. Habel/F. Gröbel, Mittellateinisches Glossar, Paderborn 1989.

12

Berkenvelder, Stedelijk burgerrecht, p. 122-127. Zie ook Van Uytven, NAGN, II, p. 220.

13

Berkenvelder, ibid., p. 31: bijv. grootburgers, geboren burgers, nieuwe burgers, burgergemoed/inwoners/ ingezetenen, paalburgers/buitenburgers en gasten/vreemdelingen.

20

(voor)rechten toekomt en van de ‘inkomende’ poorter, die onder nadere voorwaarden het poorterschap kan verwerven (en die soms een bepaalde periode moet wachten vooraleer hij alle rechten geniet)? Zijn er wellicht ook bepalingen gericht op de in de stad aanwezige vreemdelingen of gasten? En zijn er bijvoorbeeld ook ‘rechteloze’ ingezetenen?

Als belangrijkste voorrechten verbonden aan het burgerschap worden hier genoemd:14 a. rechtszekerheid: de burger kan in principe slechts worden berecht door de stedelijke

rechtbank naar eigen stedelijk recht en dus niet buiten de stad worden gevoerd om elders te worden berecht – het ius de non evocando. Hij maakt aanspraak op de bescherming en ondersteuning vanwege zijn stadsbestuurders en de gezamenlijke gemeente, die hem zo nodig zelfs uit gevangenschap elders zullen bevrijden of voor genoegdoening vanwege schade aangedaan door niet-stedelingen zullen zorgdragen. Hij is (meestal) gevrijwaard van godsoordelen zoals tweegevechten; alleen burgers kunnen getuigen tegen

medeburgers. Hij geniet (een betere) bescherming van zijn eigendommen;

b. financieel-economische voorrechten: de burger geniet veelal gehele of gedeeltelijke tolvrijdom (in de stad en ook in het graafschap). Hij heeft het recht op uitoefening van een bedrijf in de stad en het recht op medekoop en krediet. Hij betaalt over het algemeen minder stedelijke accijnzen en is ook gerechtigd stedelijke voorzieningen te gebruiken zoals weiden en gemeenschappelijke gronden. Hij mag veelal 40 dagen in voorjaar en najaar buiten de stad verblijven om te zaaien en te oogsten;

c. politieke en militaire voorrechten: de burger geniet actief en passief kiesrecht (overigens in velerlei variaties en soms ook onder voorwaarden). De uitoefening van stedelijke functies en ook het lidmaatschap van de (latere) gilden is (vrijwel steeds) voorbehouden aan een burger. Een burger geniet fysieke bescherming van de stad, hij heeft het recht om over wapens te beschikken (en soms ook om deze te dragen in de stad).

Als belangrijkste plichten worden hier genoemd:

a. het respecteren en in stand houden en wanneer nodig helpen bevorderen van de

‘stadsvrede’ (die niet alleen op de vrede tussen vetenvoerende partijen ziet maar evenzeer op de in een stad gevestigde rechtstoestand – hierop zien talloze bepalingen in de verschillende stadsrechten);15

b. een burger dient daadwerkelijk in de stad te wonen (behoudens de eerder genoemde perioden tijdens de zaai- en oogsttijd);

c. een burger is gehouden stedelijke belastingen te betalen (terwijl de stad opkomt voor de grafelijke bede);

d. een burger verricht wapen- en weerdienst wanneer hij daartoe wordt opgeroepen, zowel in of ter verdediging van de stad als het land (landweer) maar ook wel bij krijgstochten van de graaf buiten het land (heervaart);

e. een burger is verplicht tot bestrijding van brand in de stad of tot andere publieke werkzaamheden in het algemeen belang (waaronder het onderhoud van de stadsmuur c.a.). Hij is gehouden te verschijnen op het luiden van de stadsklok.

Het stadsrecht heeft juridisch zowel een ‘inwendige’ werking (naar de eigen inwoners en de in de stad aanwezige vreemdelingen bijvoorbeeld kooplieden), die het gebied van de

14

De verschillende rechten en plichten zoals die voorkomen in de onderzochte oorkonden worden inhoudelijk nader uitgewerkt in hoofdstuk 5.

15

Middel Nederlandsch Woordenboek = MNW, lemma statvrede: ‘de toestand van vrede, ontstaan door het geven van vrede door twee partijen of het leggen, uitspreken, van vrede tusschen hen op gezag der stad’ en ‘de in eene stad gevestigde rechtstoestand’. Het Etymologisch Woordenboek (Van Dale) geeft voor vrede [middelnl.]: ‘wettelijke bescherming tegen wapengeweld’. Zie verder 5.3.3.2.c. Strafrecht en strafvordering: Stadsvrede.

21 stadsvrijheid aangaat en waarbij dus het territorialiteitsbeginsel voorop staat, als een ‘uitwendige’ (naar andere steden en het platteland en ook in de verhouding tot de landsheer) waarbij het personaliteitsbeginsel voorop staat. Het stadsrecht zelf levert een rijke bron van nieuwe juridische verhoudingen en regelingen in de stad op. Het kent elementen die tegenwoordig zouden worden onderscheiden in staatsrecht, bestuursrecht, privaatrecht, strafrecht en strafvordering, procesrecht en fiscaal recht; een onderscheid dat als zodanig in de Middeleeuwen niet aan de orde is.16

2.3 De stadsrechtverleners

Van belang is tevens te bezien wie eigenlijk gerechtigd zijn de betreffende plaatsen van stadsrechten te voorzien. Oorspronkelijk is dit recht (regaal) voorbehouden aan de keizer als hoogste gezagsdrager. Alleen met diens uitdrukkelijke toestemming mag een landsheer dergelijke rechten verlenen. De meeste landsheren lijken zich hiervan overigens niet al te veel te hebben aangetrokken, althans zeker de graven van Holland niet. Hoewel zeldzaam is er toch wel eens ingegrepen in een dergelijke situatie. In 1310 verklaart Rooms-koning Hendrik VII een aantal door de graaf van Gelre verleende stadsrechtprivileges nietig als gevolg van een besluit van de Rijksdag te Spiers.17

Overigens is de bevoegdheid tot het uitoefenen van een aantal koninklijke regalia (waaronder het munt- en tolrecht en de verlening van stadsrechten c.a.) formeel al eerder door de keizer deels uit handen gegeven. Als gevolg van de Confoederatio cum principibus ecclesiasticis in 1220 zijn het de Duitse bisschoppen die deze rechten verkrijgen, gevolgd door een overdracht van dezelfde rechten aan de voornaamste Duitse landsheren, de rijksvorsten, als gevolg van het Statutum in favorem principum op de Hofdag in Worms op 1 mei 1231. Deze overdracht vormt een belangrijke stap op de weg van vestiging van steeds autonomer opererende landsheerlijkheden binnen het Duitse rijk.18 Ook in deze gebieden vindt een dergelijke ontwikkeling tot autonome landsheerlijkheden plaats en worden de verschillende – voorheen koninklijke – voorrechten, waaronder de stadsrechtverleningen, ten volle benut.

De dertien Fries-Groningse steden Leeuwarden, Bolsward, Franeker, Sneek, Dokkum, Harlingen, Sloten, Workum, IJlst, Hindeloopen, Berlikum, Groningen19

en Appingedam vormen een aparte categorie (Staveren, dat langdurig onder Hollandse invloed staat, wordt hier niet toe gerekend). Aangezien hier een centraal, landsheerlijk gezag in Friesland van de dertiende tot het eind van de vijftiende eeuw feitelijk niet aanwezig is, zijn het de besturen van de goën (zo wordt aangenomen) die stedelijke rechten toestaan en deze steden tot zelfstandige juridische entiteiten laten uitgroeien.

Stadsrechten kunnen op initiatief van de (lands)heer dan wel (mede) op verzoek van de poorters worden verleend maar veelal is daaraan wel een aan de heer te betalen bedrag

verbonden. Zo is er een kwitantie van de graaf van Holland aan de stad Hoorn van 7 juli 1356 bewaard gebleven als kwijting van de som die betaald is voor het verleende stadsrecht. Het gaat om een bedrag van maar liefst 1550 schilden, een kapitaal bedrag. En in de jaren 1414-1415 verleent graaf Willem VI van Holland op hun verzoek aan niet minder dan dertien plaatsen stadsrechten, te weten Langedijk, Niedorp, Schagen, Winkel, Barsingerhorn, Hem, Spanbroek,

16

Deze juridische aspecten komen uitgebreider aan de orde in hoofdstuk 5 bij de bespreking van de inhoudelijke artikelen van de onderzochte oorkonden.

17

Zie Nijhoff, Gedenkwaardigheden, I, nrs. 111-113. Overigens verleent Hendrik VII nog diezelfde dag te Spiers aan de graaf van Gelre het recht om ze alsnog te verlenen.Zie in dit verband tevens het artikel van Moors, ‘’Frenetieke activiteit’?’.

18

De verlening in 1220 geschiedt door keizer Frederik II om de steun van de Duitse bisschoppen te krijgen voor de verkiezing van zijn zoon Hendrik tot Rooms-koning. Deze verleent op zijn beurt het Statutum in 1231 (in 1232 bekrachtigd door keizer Frederik II) dat bedoeld is om de steun van de rijksvorsten te verwerven.

19

Groningen is hier opgenomen omdat de stad door het ontbreken van een functionerende relatie met de landsheer, de bisschop van het Sticht, nooit een officiële stadsrechtverlening heeft gekend. De stad heeft zich in loop van de elfde tot de dertiende eeuw als zodanig ontwikkeld.

22

Hoogwoud, Abbekerk, Westwoud, Sijbekarspel, Wognum en ook Texel. Willem Eggert, de grafelijke tresorier, is daartoe op 1 december 1413 op Nijenburg bij Alkmaar aanwezig, want de onderzaten waren clagende over den bailiu ende dair om poirtrecht begeerden te copen, maar wel tegen ruime betaling: zij betaalden eenmalig in totaal 4358 pond groten voor hun stadsrecht, en de vijf