• No results found

Tabel 3: Niet-grafelijke stadsrechten in leenrechtelijk opzicht

3.3.4 Arkelse steden (1382)

Na het overlijden van Frank van Borselen (19 nov. 1470) komen bij testament op 4 febr. 1471 zijn goederen, waaronder Sint Maartensdijk en Scherpenisse, aan zijn zuster Alienora.939 Op 1 maart 1471 wordt Sint Maartensdijk voor het eerst uitdrukkelijk als één van de Zeeuwse steden ter grafelijke dagvaart beschreven (…brieven gesent …an den steden van der Goes, Remerswalen, Tholen ende Sinte Mertinsdijck…).940

Ondanks dat in later tijd nog een enkele keer sprake is van het dorp Sinte Martinsdijck en er geen stadsrechtoorkonde bekend is, kan er in 1471 sprake zijn geweest van een verlening dan wel bevestiging van stedelijke (voor)rechten bij gelegenheid van de inhuldiging van de nieuwe stadsvrouwe, Alienora van Borselen. Algemeen wordt aangenomen dat zij tijdens haar regeerperiode zekere stedelijke rechten heeft verleend (tussen 1471 en vóór 9 juni 1485).941

Ik acht het inmiddels aannemelijk dat zij bij haar aantreden als stadsvrouwe in februari 1471 dergelijke rechten heeft verstrekt. Het motief daarvoor lijkt te zijn het wederzijdse belang van stadsvrouwe en inwoners bij een verdere economische ontwikkeling van het stadje: aan het eind van de vijftiende eeuw kan namelijk nog niet worden gesproken van een stedelijke ontwikkeling van Sint Maartensdijk.942

3.3.4 Arkelse steden (1382)

In het rivierengebied tussen Lek en Merwede nemen de heren van Arkel vanaf begin dertiende eeuw een belangrijke positie in als bezitters van een complex aan heerlijkheden onder de naam van het Land van Arkel. Daartoe behoren onder meer Bergambacht, Everstein, Haastrecht, Hagestein, Leerdam, Schoonrewoerd en Zoelen, met als hoofdplaats Gorinchem. Vanwege de ligging van al deze bezittingen temidden van de invloedssferen van elkaar

beconcurrerende landsheren als de graaf van Holland, de hertog van Gelre en tevens de bisschop van Utrecht, zien zij kans een autonome en betrekkelijk machtige positie in te nemen. In 1382 verleent heer Otto van Arkel op een en dezelfde dag stadsrechten aan zijn drie belangrijkste plaatsen Gorinchem, Leerdam en Hagestein en een vrijwel gelijkluidend landrecht aan het land van Dalem. Als gevolg van de Arkelse oorlogen komt het grootste deel van het Land van Arkel met inbegrip van de steden Gorinchem en Leerdam in 1412 aan de grafelijkheid van Holland.

De nederzetting Gorinchem zal zich in de loop der tijd ontwikkelen tot veruit de machtigste stad in het Land van Arkel. Vanuit Arkel wordt rond 1000 westelijk van de (dan al gecultiveerde) oeverwal van de Linge een nieuwe strokenontginning opgezet, waarvoor op de zuidpunt van de oeverwal een nieuwe hof zal zijn gesticht, die als het begin van de latere stad Gorinchem valt te beschouwen.943

Door die ontginningen en de toenemende bewoning vormt zich daar in de loop der tijd een kruispunt van land- en waterwegen ten westen van de plek waar

936

Vriendelijke mededeling van F. van den Kieboom, archivaris van de gemeente Tholen.

937

Zie Unger, ‘De keuren’, p. 117 en Zuurdeeg, ibid., p. 8.

938

Unger, ibid., p. 118-120.

939

NA, Archief Nassause Domeinraad, inv. nr. 473.

940

Dit gebeurt later in 1471 nogmaals en ook in 1474-76 en daarna: zie Smit, Bronnen dagvaarten, III, nr. 146, 155, 280, 324 en 360; zie ook Kokken, Steden en Staten, p. 120-122.

941

Zuurdeeg, ibid., p. 8, die wijst op een oorkonde van 9 juni 1485 (de dag dat Alienora van Borselen overlijdt) waarin sprake is van de steden, landen en heerlijkheden van Sint Maartensdijk en Scherpenisse; zo ook Cox,

Repertorium stadsrechten, p. 208. Hierna is het altijd een stad (bijv. oorkonde 1 juni 1491: Unger, ibid., p. 118).

942

Zo’n ontwikkeling zal zich overigens ook in de zestiende eeuw en daarna niet voordoen. De stad zal altijd tot de rangen der Zeeuwse ‘smalsteden’ blijven behoren.

943

155 de Linge in de Merwede uitmondt. Dit gebied valt al in het laatste kwart van de elfde eeuw onder Hollands bestuur; vanaf eind twaalfde eeuw zijn de namen van leenmannen van de Hollandse graven in deze streek bekend. De oudste schriftelijke vermelding van Gurinchem dateert van omstreeks 1205. De bouw van de kerk in Gorinchem neemt mogelijk een aanvang in 1212 (in 1263 vindt de wijding ervan plaats als de Sint Maartenskerk).944 In 1224 is sprake van de verlening door graaf Floris IV van tolvrijdom in zijn graafschap aan de te Gorinchem wonende lieden van de graaf van Bentheim, een bevestiging van een eerder (vermoedelijk in 1220) verleend privilege door graaf Willem I.945

Rond 1250 komt Gorinchem in handen van de heren van Arkel, die er vlakbij (in 1267) een machtige burcht bouwen.

Rond 1300, wellicht zelfs al iets vroeger, wordt de plaats Gorinchem zelf omwald en omgracht;946

in feite ontwikkelt Gorinchem zich tot een stad maar nog zonder een formeel verleend stadsrecht. Tegen het eind van de dertiende eeuw treffen we namelijk een serie interessante oorkonden betreffende Gorinchem aan. Allereerst is daar de verlening van tolvrijdom aan de te Gorinchem wonende lieden van Jan II, heer van Arkel, uit 1282. Daarbij verwijst graaf Floris V uitdrukkelijk naar de reeds (langer) bestaande tolvrijdom, die zij zullen mogen behouden als het noodzakelijk zou zijn de plaats vanwege overstroming of dijkbreuk te verplaatsen.947

In een akte uit 1287 betreffende tolvrijdom in Brabant voor de mannen van Jan van Arkel, die in Gorinchem wonen, spreekt hertog Jan I nog van hominibus suis ville sue de Gorinchem maar in 1288 van de opidani … in oppido suo Gorinchem.948

En in 1290 draagt de heer van Arkel zijn kasteel bij Gorinchem als vrij eigen op aan de Hollandse graaf onder voorwaarde dat het hem weer in erfelijk leen wordt afgestaan, mede als open huis voor de graaf.949

Vanaf eind dertiende eeuw zijn de burcht van de Arkels en ook Gorinchem zelf Hollandse lenen, het Land van Arkel echter beschouwen de heren van Arkel als hun allodiaal bezit en niet als leen van een andere heer. In een privilege van februari 1322 betreffende tolvrijdom is sprake van de poorters van Gorinchem.950

Al vroeg in de veertiende eeuw treffen we er schepenen (1313) aan en in 1349 zijn er ook al burgemeesters van Gorinchem, die samen met de schepenen het zegel van de meynne poerte hanteren.951

In 1350 is sprake van de bewoning van een uitbreiding van het stadsgebied in oostelijke richting (d.i. het gebied ‘Over de Haven’) inclusief een nieuwe gracht terwijl eind veertiende eeuw stenen muren de aarden wallen vervangen. In de veertiende en vijftiende eeuw is Gorinchem een serieuze handelsconcurrent van Dordrecht, wiens stapelrecht door Gorinchem zelfs betwist wordt: dit vormt ook de reden dat de heren Van Arkel zich bij de vijanden van Dordrecht aansluiten. Ten tijde van verlening van het stadsrecht in 1382 is

Gorinchem geheel ommuurd (circa 2 km.), met zeven poorten en achttien waltorens en een oppervlakte van 25 hectare, de stad telt dan circa 3.000 inwoners.

Het is duidelijk dat Gorinchem op het moment van de stadsrechtverlening met recht een stad mag worden genoemd. In 1382 verleent heer Otto van Arkel een constituerend stadsrecht aan Gorinchem, ook in bestuurlijk-juridisch opzicht is er voortaan sprake van een stad, zij het dat

944

In 1378 door Otto van Arkel tot kapittelkerk verheven.

945

OHZ, I, nr. 421 (4 nov. 1203-4 febr. 1222); II, nr. 442 (6 dec. 1224).

946

Waale, De Arkelse oorlog, p. 172.

947

OHZ, IV, nr. 1998 (23 febr. 1282). Op 12 febr. 1290 bevestigd: OHZ, IV, nr. 2434.

948

Bruch, Middeleeuwsche rechtsbronnen, p. 9 en 10, nr. 7 (1 juli 1287) en 8 (14 jan. 1288). OHZ, IV, nr. 2304 en nr. 2338. Een duidelijke verklaring waarom er binnen een half jaar sprake is van lieden uit de ville (dorp) en

poorters uit het oppidum (stad) is niet voorhanden.

949

OHZ, IV, nr. 2460 (18 april 1290).

950

Muller, Regesta Hannonensia, p. 112; Kemp, ibid., p. 64 (2 februari 1322).

951

Fox, ‘De ontwikkeling’, p. 170: ‘Twee schepenen van Gorinchem zijn bekend uit 1313. Mogelijk waren er toen al zeven in functie, zoals vast staat voor het jaar 1349’; het zegel op p. 176. Op 24 juni 1349 bezegelen de heer van Arkel, burgemeesteren en de zeven (met name genoemde) schepenen van Gorinchem een lijfrentebrief: Bruch, Middeleeuwsche rechtsbronnen, nr. 19, p. 21-24. In 1431 is er sprake van het sigillum opidanorum.

156

men niet over het keurrecht beschikt.952 Zoals blijkt uit de aanhef van het stadsrecht wordt het verleend op verzoek van de inwoners van de vrijheid (het rechtsgebied) van Gorinchem: om versoecks ende beden wille ons gemeen landts des scependoms van Gorinchem. Maar op dezelfde dag krijgen ook Leerdam en Hagestein vrijwel letterlijk dezelfde stadsrechten terwijl het land van Dalem een landrecht van overeenkomstige strekking krijgt. En dat maakt het aannemelijk dat de heer van Arkel hier de initiatiefnemer is geweest. Want, zoals Janse het stelt: ‘Het zou immers wel erg toevallig zijn als alle begunstigde plaatsen op hetzelfde moment behoefte zouden hebben gevoeld aan een verlening van een ‘vrijheid’’.953

De concrete aanleiding is echter niet duidelijk: aannemelijk is dat Otto van Arkel zijn steden en gebieden op ‘moderne’ bestuurlijk-rechterlijke leest wil schoeien. Zo wijst Koenheim op het ‘streven naar rechtseenheid en uniformiteit in een groot gebied’ bij de verstrekking van deze vrijwel eensluidende stadsrechten.954

Het valt echter ook niet uit te sluiten dat de heer van Arkel vanwege machtspolitieke redenen heeft gehandeld. Door de ‘hoekstenen’ van zijn landen van evenwaardige rechten te voorzien, kan hij voor ogen hebben gehad een zekere onderlinge concurrentie tussen zijn steden te bevorderen en hebben willen voorkomen dat de stad Gorinchem een te zelfstandige en overheersende positie zou gaan innemen. Hierdoor heeft hij ook de economische ontwikkeling willen stimuleren en wellicht heeft hij ook het geld goed kunnen gebruiken. Want de rechten zullen ook in dit geval niet voor niets zijn verleend.955

Op dezelfde dag in 1382 als Gorinchem krijgt Leerdam een vrijwel gelijkluidend stadsrecht van Otto van Arkel. De vroegste schriftelijke vermelding van de op de noordelijke oever van de Linge gelegen nederzetting Lederdamme dateert van 1284.956

Jan, heer van Arkel, sluit dan een overeenkomst met de kapittels van de Dom en Oudmunster te Utrecht en enige heren in de (latere) Vijfherenlanden betreffende aanleg c.a. van een watergang, beheer en onderhoud van de rivierdijken en de Diefweg in Leerdam, en instelling van een gemeenschappelijk college van hoogheemraden. Leerdam behoort dan nog tot het gebied van de heren Van der Leede, een jongere tak van de Arkels, die we voor het eerst in 1143 aantreffen in de bronnen.957

De dam in de naam van de stad is buiten de stad gelegen en heeft geen betekenis gehad als overslagplaats maar alleen een functie in het kader van de waterafvoer van het achterland in het gebied van Arkel vervuld.958 Over de ontwikkeling van Leerdam in de dertiende eeuw is vrijwel niets bekend: vermoedelijk stamt de romaanse toren van de latere (laatgotische) Grote Kerk van Leerdam uit eind dertiende eeuw. In de zuid-westelijke hoek van de stad is tot 1574 een kasteel aanwezig geweest.959 Na de oorlog tegen de Vlamingen komen het grondgebied en bijbehorende rechten van Jan van der Leede, die de zijde van de Vlamingen had gekozen, in 1305 aan Jan, heer van Arkel. In een privilege uit 1371 van Albrecht van Beieren betreffende tolvrijdom in Holland en Zeeland wordt Leerdam als een stad aangeduid (der stede van Leijderdam, ende den poorteren aldaer).960

952

Bruch, Middeleeuwsche rechtsbronnen, p. 25-38, nr. 20 (11 nov. 1382); pas vanaf 1392 treffen we er opeenvolgende keuren aan (4 dec. 1392 keur lakenverkopers, Bruch, ibid., p. 40). De stad krijgt niet de beschikking over de hoge jurisdictie, die komt aan de heerlijke schout en de door de heer te benoemen schepenen; in later tijd aan drossaard en schepenen.

953

Janse, Verkochte vrijheid, p. 23.

954

Koenheim, ‘Stadsrechtverlening van Hagestein’, p. 14. De redenen voor verlening in juist deze periode zoekt hij ‘in de politieke, staatkundige, militaire en economische situatie van dat moment’.

955

In 1407 krijgen Gorinchem en Leerdam nieuwe en ‘ruimhartige’ stadsrechten aangeboden van de Hollandse graaf Willem VI in het kader van de machtsstrijd tussen Holland en Arkel, zie voor een kleurrijke beschrijving van de gang van zaken: Janse, Verkochte vrijheid. In datzelfde jaar wordt Gorinchem voor het eerst ter grafelijke dagvaart beschreven: Prevenier/Smit, Bronnen dagvaarten, I, nr. 711.

956

OHZ, IV, nr. 2148 (11 april 1284): de Lede, een kleine stroom, mondt hier uit in de Linge.

957

OHZ, I, nr. 121: het betreft Hardbern van der Leede.

958

Van Groningen, De Vijfheerenlanden, p. 313-314.

959

Van Groningen, ibid., p. 314-315: het kasteel is in 1574 verwoest.

960

157 In 1382 wordt door Otto van Arkel, aan de inwoners van Leerdam een constituerend stadsrecht verleend (zonder het keurrecht); er zijn geen concrete aanwijzingen voorhanden met betrekking tot een stedelijke ontwikkeling op dat moment.961 Zoals bij de stad Gorinchem al vermeld, zal dit een heerlijk initiatief zijn geweest aangezien heer Otto op één en dezelfde dag drie plaatsen van exact hetzelfde stadsrecht voorziet, en bovendien een vrijwel gelijk landrecht geeft aan Dalem.962 Rutte ziet Leerdam als een bewuste stadsstichting door de heren van Arkel ter versterking en bevestiging van hun positie, en plaatst deze in de categorie van de

laatmiddeleeuwse nieuwe steden.963

Ik ga er vanuit dat de heer van Arkel zijn gebieden

doelbewust op een ‘moderne’ bestuurlijk-rechterlijke leest heeft willen schoeien door deze drie plaatsen institutioneel tot een stad te maken en tevens de economische ontwikkeling heeft willen bevorderen, vanwege dezelfde redenen als hiervoor aangegeven bij Gorinchem.