• No results found

Tabel 6: Overzicht Stadsrechtfamilies

4.3 Stadsrechtontlening en hoofdvaart in kaart gebracht

In zowel Kennemerland, West-Friesland, Waterland als de Zeevang is in de periode 1245-1433 uitsluitend het Brabants-Hollandse stadsrecht (oorspronkelijk van Leuven) verleend.14

De basis hiervoor vormt het stadsrecht dat in 1245 door graaf Willem II aan Haarlem is verleend en in 1254 in Kennemerland is ‘doorgeleverd’ aan Alkmaar (en in 1298 aan Beverwijk). Dit recht wordt weer doorgeleverd aan de Westfriese plaatsen Medemblik (in 1289), Enkhuizen en Hoorn (beide in 1356), Grootebroek (in 1364), Schellinkhout (in 1402), in 1414/1415 aan Texel en de vele Westfriese dorpen als de zogenoemde stederechten.15 In de Zeevang en Waterland krijgen Monnickendam (in 1356) en Edam (in 1357) ditzelfde recht. Het stadsrecht van ‘moederstad’ Haarlem is in deze gebieden tussen 1254 (Alkmaar) en 1364 (Grootebroek) steeds integraal en vrijwel ‘ongeschonden’ doorgeleverd aan de vele ‘dochtersteden’. Bij de doorlevering van

Medemblik aan Schellinkhout in 1402 wordt echter volstaan met het uitschrijven van de specifiek voor Schellinkhout geldende bepalingen en een algemene verwijzing naar de rechten van

Medemblik. Bij de volgende doorleveringen gebeurt hetzelfde met dan een algemene verwijzing naar het recht van Schellinkhout. Er is in deze gebieden alleen voor wat betreft Haarlem en Alkmaar sprake van (een enkel geval van) hoofdvaart; beide steden gingen daartoe naar Leiden.16

Bekijken we vervolgens de andere grafelijke gebieden dan zien we eenzelfde situatie in de aan het eind van de dertiende eeuw verworven gebieden Amstelland en Gooiland. In 1300 beleent graaf Jan II van Holland zijn broer Gwijde van Avesnes onder andere met Amstelland en Gooiland. Gwijde verleent als heer van Amstelland in 1300-1301 stadsrecht aan Amsterdam.17

Niermeyer maakt een overeenkomst aannemelijk tussen het recht van Utrecht zoals opgetekend

13

Niermeyer, ‘Amsterdam als dochterstad’. Schrijver dezes heeft aangetoond dat Amsterdam, Naarden en Weesp een evidente onderlinge gelijkenis kennen, zodat gesproken kan worden van een Amstelland-Gooilandse stadsrechtfamilie: Cox, ‘Het Weesper stadsrecht – 1355’. Het ontbreken van een oorspronkelijke

stadsrechtoorkonde maakt een familierelatie van Muiden onvoldoende concreet aantoonbaar.

14

Purmerend is hier niet relevant aangezien het geen grafelijk geprivilegieerde stad was. Het is door een opeenvolging van heerlijke privilegeverleningen stad geworden. Willem Eggert heeft als heer van de heerlijkheid Purmerend (en dus ook als stadsheer) daarvoor in 1410 de basis gelegd.

15

Het recht van Wieringen van 1428 is weliswaar een ‘poortrecht’ (stadsrecht) maar met behoud van het eerder toegekende Kennemerrecht; zie Cox, Repertorium stadsrechten, p. 243.

16

Wortel, ‘Waar ging’, p. 375 en 376; Meerkamp van Embden, Stadsrekeningen, I, p. 247 (Haarlem 1413: ‘tgherecht van Hairlem om Dirc Claeszoens hoirs poorters dinctael wille’) en I, p. 247 (Alkmaar 15 mei 1413: ‘den gherecht van Alcmair ghesceint [wijn geschonken], also zi om een vonnesse hier quamen’); Blok, Geschiedenis, p. 233, wijst er op dat ‘wij b.v. tusschen 1413 en 1425 herhaaldelijk die van Gouda, Alkmaar, Delft, Haarlem, Naarden, Rotterdam, misschien zelfs Den Briel,… ‘hier “om vonnesse” zien komen’.

17

177 in het Liber Albus en het stadsrecht van Amsterdam.18 Ook heeft Amsterdam hoofdvaart op Utrecht, tot de vernieuwing en uitbreiding van het stadsrecht in 1342 door graaf Willem IV waarna men in Haarlem te hoofde zal gaan en overigens ook wel te Leiden.19 Aangezien zowel Amsterdam als Muiden vanouds Stichtse steden zijn geweest en beide in die periode hoofdvaart op Utrecht hebben, is het aannemelijk dat ook Muiden Utrechts stadsrecht moet hebben gehad in een versie die wellicht niet zeer van het stadsrecht van Amsterdam uit 1300-1301 zal hebben afgeweken. Van Muiden is geen stadsrechtoorkonde overgeleverd maar we mogen aannemen dat het al een stad (inclusief stadsrecht) is op het moment dat de graaf van Holland deze gebieden verwerft.20

Nadat beide gebieden definitief aan het graafschap komen – na de dood van Gwijde in 1317 – krijgen Naarden (1353) en Weesp (1355) in grote lijnen het stadsrecht van Amsterdam. Opvallend is daarbij dat Naarden hoofdvaart heeft op Amsterdam21

en Weesp op Leiden.22

De eerder aan Muiden verleende privileges worden in 1374 ingetrokken door hertog Albrecht onder gelijktijdige verlening van een beperkter stadsrechtprivilege. De tien artikelen daarvan komen goeddeels overeen met de desbetreffende artikelen in de andere stadsrechtoorkonden.23

Vanwege de forse economische terugval van de stad wordt hierin ook het gebied van de stadsvrijheid verkleind en het aantal schepenen teruggebracht van zeven naar vijf. Muiden kent ook hoofdvaart op Leiden.24

Ook hier is dus sprake van slechts één – zeer waarschijnlijk van oorsprong Stichtse – stadsrechtvariant.

Gaan we nu verder zuidwaarts naar het middeleeuwse Noordholland (nader verdeeld in de baljuwschappen Rijnland, Delfland en Schieland), dan komen we allereerst in Rijnland

terecht. In dat grote gebied krijgen slechts drie plaatsen stadsrechten van de Hollandse graven, te weten Gravenzande (1246), Leiden (1266) en Noordwijk (1398). Het stadsrecht van

’s-Gravenzande van mei 1246 is het lastigst te duiden. Er is een flink aantal artikelen dat (althans inhoudelijke) overeenkomsten vertoont met de stadsrechten van Haarlem (1245) en Delft (1246); een aantal andere, voornamelijk strafrechtelijke bepalingen vinden we terug in de stadsrechten van Dordrecht (1220/1252) en Leiden (1266). Wat bijzonder opvalt, is de afwezigheid van een bepaling betreffende de opbrengst van de boetes. In vrijwel alle vroege stadsrechtoorkonden is sprake van een duidelijke verdeling van deze belangrijke inkomstenbron, waarvan meestal 2/3

toekomt aan de graaf. Dit laat zich echter verklaren uit de grafelijke inzet om ’s-Gravenzande tot een economisch volwassen stad te doen uitgroeien. Het lijkt het meest waarschijnlijk dat het stadsrecht van ’s-Gravenzande een door de graaf zelf ‘op maat gesneden’ product is waarbij hij gebruik maakt van onderdelen van de kort daarvoor verleende stadsrechten aan Haarlem en Delft en deze voor het overige aanvult met al langer bestaande rechtsbepalingen in het Hollandse kerngebied van het graafschap waarvan de sporen zijn terug te vinden in de al oudere

18

Niermeyer, ‘Amsterdam als dochterstad van Utrecht’, p. 40-43.

19

Art.11 stadsrecht 1300 bepaalt hoofdvaart op Utrecht (of elders in het Sticht); art.14 stadsrecht 1342 op Haarlem (dan wel elders in graafschap); op Leiden: Van Leeuwen, Costumen van Rijnland, p. 271 die daarbij verwijst naar een mededeling van de Leidse stadssecretaris Jan van Hout. Overigens is het aannemelijk dat men vanaf 1317 (de overgang naar Holland) in de praktijk al niet meer naar Utrecht te hoofde zal zijn gegaan.

20

Muiden wordt op 31 okt. 1285 voor het eerst als stad vermeld: iudicis, scabinis necnon civibus civitatum de

Mudhen; zie Cox, Repertorium stadsrechten, p. 171.

21

Art.20 stadsrecht 1353; Van Leeuwen, Costumen van Rijnland, p. 270, wijst tevens op hoofdvaart op Leiden; bij Meerkamp van Embden, Stadsrekeningen, I, p. 250: ‘Die scepen van Naerden waren hier om een vonnesse’ (1412/13).

22

Art.11 stadsrecht 1355; Van Leeuwen, Costumen van Rijnland, p. 270 wijst tevens op hoofdvaart op Leiden.

23

Deze stadsrechtoorkonde vormt echter onvoldoende basis voor het trekken van definitieve conclusies. Zie ook Cox, ‘Het Weesper stadsrecht’, p. 62-63.

24

Art.2 stadsrecht 1374 bepaalt hoofdvaart op Leiden; zo ook Van Leeuwen, ibid., p. 270 en 271; bij Meerkamp van Embden, Stadsrekeningen, II, p. 320: ‘quamen die scepene van Muyden tot Leyden om een vonnes’ (15 nov. 1433); Van Hall, ‘De Stedelijke Handvesten’, p. 589 neemt aan dat Muiden aanvankelijk op Amsterdam hoofdvaart heeft gehad.

178

stadsrechten van Dordrecht en Leiden.25 In Rijnland is het verder helder geregeld: Leiden heeft een geheel eigen stadsrecht dat volgens Kruisheer oorspronkelijk tot voor 1200 kan zijn opgeklommen.26 Opvallend is dat er in Leiden acht schepenen zijn die bovendien iurati worden genoemd. Het stederecht van Noordwijk in 1398 verkregen van hertog Albrecht bevat vrijwel geen afwijkingen van de rond die tijd gangbare bepalingen die goeddeels op het Leidse stadsrecht gebaseerd zijn en op welke stad het ook hoofdvaart heeft (art. 6 stederecht). Het is in 1399 alweer ingetrokken.27

Vanaf 1317 behoort het Land van Woerden rechtstreeks aan het graafschap Holland. Het Land van Woerden vormt een afzonderlijk baljuwschap waartoe ook de stad Oudewater behoort. In 1372 verleent Albrecht van Beieren, ruwaard van Holland, stadsrechten aan zijn goede lude van Woerden.28

Volgens het stadsrecht heeft de baljuw van Rijnland – tevens baljuw van het Land van Woerden – onder andere tot taak om zonodig schout en schepenen van Woerden aan te stellen en af te zetten (zie art. 4, 5 en 7 stadsrecht). Er is geen duidelijke rechtsontlening aan een andere stad. Schepenen van Woerden hebben hoofdvaart op Leiden.29

Oorspronkelijk is Oudewater een Stichtse stad die vermoedelijk al in 1257 van bisschop Hendrik van Vianden stadsrechten heeft gekregen.30

In 1281 is de stad vanwege een grote lening van Floris V aan de bisschop van Utrecht in onderpand aan de Hollandse graaf gegeven. Aangezien deze lening nooit is ingelost gaat Oudewater over naar Holland. In 1322 krijgen de poorters van Oudewater – waarschijnlijk in aanvulling op het bestaande stadsrecht – het keurrecht en het voorrecht dat men nergens in het graafschap beslag mag leggen op hun persoon of goederen tenzij zij zelf daar mee instemmen.31

Vanaf 1322 hebben schepenen van Oudewater hoofdvaart op Leiden.32

In Delfland doet zich een meer bijzondere situatie voor. Delft krijgt in 1246 het Brabants-Hollandse stadsrecht van Haarlem. Dit is de enige stad die dit recht bezit buiten de hiervoor genoemde gebieden Kennemerland, West-Friesland, Waterland en de Zeevang. De verklaring daarvoor ligt bij de verlener zelf, Rooms-koning Willem II, graaf van Holland, die tijdens zijn regering uitsluitend deze stadsrechtversie verleent. Delft is de enige Hollandse stad die, zoals blijkt uit een oorkonde van 4 juli 1259, hoofdvaart heeft op de moederstad ’s-Hertogenbosch.33 Overigens is het opvallend dat in 1412 de schepenen van Delft om raet van vonnessen naar Leiden gaan.34

De enige andere stad in Rijnland is Vlaardingen dat in 1273 stadsrecht krijgt.35 De veertien bepalingen hiervan vinden we in enigerlei vorm terug in de stadsrechten van Haarlem – en daarmee ook van Delft – respectievelijk van Dordrecht (1252) en Leiden (1266).36 Een gedeeltelijke rechtsoriëntatie op Dordrecht zou ook de verklaring kunnen

25

Het betreft de artikelen 2, 3, 4, 5 en 10 van Dordrecht en 1, 2, 4, 6 en 8 van Leiden. Het Leidse stadsrecht van 1266 is volgens Kruisheer,‘Het ontstaan van de oudste Leidse stadsrechtoorkonden’, p. 193-194, al vooraf gegaan door vermoedelijk vier oudere verleningen/uitbreidingen.

26

Kruisheer, ‘Het ontstaan van de oudste Leidse stadsrechtoorkonden’, p. 193-196.

27

Cox, Repertorium stadsrechten, p. 179.

28

NA, AGH 226, f. 107v; ChHZ, III, p. 256.

29

Van Leeuwen, Costumen van Rijnland, p. 272.

30

Cox, ibid., p. 190.

31

NA, AGH 398, f. 5r; ChHZ, II, p. 281.

32

Van Kinschot, Beschrijving, p. 548.

33

OHZ, III, nr. 1219.

34

Wortel, ‘Waar ging’, p. 375; Meerkamp van Embden, Stadsrekeningen, I, p. 246 (18 nov. 1412).

35

OHZ, III, nr. 1632.

36

Zie voor een vergelijking van onder andere deze stadsrechten met dat van Vlaardingen: Westerdijk, ‘De Middeleeuwse stadsrechten’, p. 128. Huizinga, ‘De opkomst van Haarlem’, p. 86 noot 2, stelt dat de meeste Vlaardingse bepalingen ook te Delft voorkomen.

179 vormen van de hoofdvaart op die stad.37 Toch lijkt hier voornamelijk sprake van een op de specifieke situatie in Vlaardingen toegesneden stadsrecht.

In Schieland betreft het de steden Schiedam (1275) en Rotterdam (1340). Het stadsrecht van Schiedam, verleend door vrouwe Aleid, is voor een belangrijk deel ontleend aan dat van Dordrecht (1252) op welke stad het ook hoofdvaart heeft.38 Het stadsrecht van Rotterdam is niet eenduidig terug te voeren op een voorgaand stadsrecht. Wel heeft het enkele bepalingen en formuleringen die overeenkomsten vertonen met onderdelen van de stadsrechten van Dordrecht (1252), Leiden (1266) en Amsterdam (1300-1301). Van Rotterdam is zowel hoofdvaart op Leiden (in de periode 1390-1434) bekend als ook op Delft (1426-27) om aldaer van den juristen ende oic van der stede van Delf trecht te vernemen van den heyligen kerchove ende wes die stede van Delf daertoe doen soude oft aldaer gesciet waer.39

In het middeleeuwse Zuidholland is het aantal verschillende stadsrechtversies groter. Er is daar geen eenduidige oriëntatie op één ‘moederversie’. Het betreft de volgende plaatsen met door de Hollandse graven verleend stadsrecht: Geertruidenberg (1213), Dordrecht (1220), Gouda (1272), Schoonhoven (1322) en Ammerstol (1322). Het stadsrecht van Geertruidenberg is het vroegst overgeleverde in Holland en op zich specifiek gericht op de situatie aldaar. Toch zijn er voldoende argumenten voorhanden om een Brabantse rechtsoriëntatie aanwezig te achten.40

Hiervoor wees ik al op een bijzondere bepaling in Geertruidenbergs stadsrecht: in art. 1 wordt expliciet bepaald dat nalatenschappen van poorters, van welke rechtspositie ook, zullen vererven op de naaste bloedverwanten in de rechte lijn. Hier zijn twee aspecten relevant: ten eerste het erfrecht en ten tweede de keurmede.41

Op het erfrecht wordt in hoofdstuk 5 nader ingegaan. Het andere aspect, afschaffing van de keurmedeplicht voor de inwoners van Geertruidenberg, is een beperking van het recht van de graaf en bedoeld ter bevordering van de aantrekkingskracht van de stad voor nieuwe inwoners zoals ook de lage jaarlijkse cijns die moet worden betaald voor alle huizen in de stad (art. 11).42 De vrijstelling tot betaling van die cijns voor schepenen kent weer een Brabantse evenknie: art. 28 van het Privilegium Trinitatis van ’s-Hertogenbosch van 1330.43

Geertruidenberg zal zich in de loop der tijd bestuurlijk oriënteren op haar ‘moederstad’ Dordrecht.44 Toch wordt haar autonome, stedelijke positie wel erkend, bijvoorbeeld bij de verlening van een serie belangrijke privileges die Dordrecht in 1284 van de graaf ontvangt. Op 14 sept. 1284 krijgen de burgers van de stad Dordrecht onder andere het voorrecht dat zij zelf en hun goederen in Zuidholland niet mogen worden gearresteerd. Daarbij worden enkele

voorbehouden gemaakt waaronder kwesties die het recht van Geertruidenberg aangaan – salva

37

Volgens de Dordtse stadsrekening van 1445 komen ‘die goede lieden van Vlaerdingen’ te Dordrecht een vonnis halen, Van Dalen, ‘Oorkonden en regesten Dordrecht’, p. 157, noot 2.

38

Art.19 stadsrecht 1275; Van der Heijden/Hermesdorf, Aantekeningen, p. 151; Heeringa, Rechtsbronnen

Schiedam, p. 4-6.

39

Op Leiden: Wortel, ‘Waar ging’, p. 375; Meerkamp van Embden, Stadsrekeningen, I, p. 249: ‘quamen hier tgherecht van Rotterdam mit vonnessen’ (16 maart 1413), ook I, p. 484 (13 juli 1424). Op Delft:

Unger/Bezemer, Bronnen Rotterdam, III, p. 44.

40

Korteweg, ‘Het stadrecht van Geertruidenberg’, p. 79 wijst er op dat het stadsrecht ‘sterk beïnvloed [bleek] vanuit het Zuiden, speciaal van Brabant uit’.

41

Het recht van de heer op het beste stuk uit de roerende nalatenschap – de ‘tilbare have’ – van een horige of onvrije; ook wel ‘beste pandt’of ‘melius catallum’ genoemd.

42

Huizinga, ‘De opkomst’, p. 40 (ook noot 3), noemt dit artikel als een voorbeeld van stedelijke erfhuur. In de bevestiging van 1275 staat in plaats van mansus een andere technische term hiervoor nl. domistadium. Een dergelijke lage erfhuur noemt Huizinga als speciaal verbonden aan de toekenning van een markt- of stadsrecht waarbij de verlener (die dan grondheer is) vestiging van nieuwe inwoners aantrekkelijk wil maken.

43

Korteweg, ibid., p. 54.

44

180

semper libertate ville nostre de Monte Sancte Ghertrudis.45 Er wordt wel hoofdvaart aangenomen van Geertruidenberg op Dordrecht.46 Het stadsrecht van Dordrecht dat door Willem I in mei 1220 wordt verleend (en bevestigd en uitgebreid door Willem II in 1252) dient als een eigen

ontwikkeld recht te worden beschouwd, met dezelfde kanttekening als hiervoor ten aanzien van Geertruidenberg (rechtsoriëntatie op Brabant).47 Overigens merk ik nog op dat we hierin, voor zover mij bekend, de voor Holland vroegste vermelding aantreffen van consules (raadslieden) als vertegenwoordiging van de universitas (de gemeenschap).48

In 1272 geeft Floris V de vrijheid van Gouda in leen aan Nicolaas van Kats; in dezelfde oorkonde verleent hij aan de poorters van Gouda het stadsrecht van Leiden, op welke stad schepenen van Gouda ook hoofdvaart hebben (art. 4).49

Schoonhoven is in 1280 door Floris V ook in leen gegeven aan Nicolaas van Kats, die dan nog een belangrijke steunpilaar van de graaf is. In die oorkonde wordt onder andere het adagium ‘stadslucht maakt vrij’ vastgelegd (art. 8) zodat een horige die in de stad Schoonhoven poorter wordt en een jaar en een dag niet wordt opgeëist door zijn heer, vrij man zal zijn.50

Bij de verlening van nieuwe stadsrechten in 1322 bepaalt graaf Willem III dat schepenen van

Schoonhoven hoofdvaart op Dordrecht zullen hebben (art. 4).51

De bepalingen in deze oorkonde bieden geen oriëntatie op een ander recht. In datzelfde jaar geeft Willem III aan het ambacht van Ammers(tol) ‘alsulck recht en vrihede als wi onser poirte van Oudewater hier te voeren gegeven hebben’.52

Daarin wordt ook de hoofdvaart op onsen Scepene van onser poirte van Oudewater (art. 3) voorgeschreven.

Het Land van Arkel en Leede (met de steden Gorinchem en Leerdam), het Land van Heusden (met de stad Heusden), het Land van Altena (met de stad Woudrichem), het Land van Putten en Strijen (met de stad Geervliet), het Land van Voorne (met de steden Brielle en

Goedereede) en het Land van Vianen (met de stad Vianen) zijn pas later (rechtstreeks) aan het graafschap gekomen en de betreffende steden hebben ook niet-grafelijke stadsrechten gekregen. Deze steden vallen dan ook buiten het bestek van deze vergelijking.53

45

OHZ, IV, nr. 2180; Van Herwaarden, ibid., p. 37.

46

De enige aanwijzing daarvan treffen we aan bij Van Dalen, ‘Regesten en oorkonden’, p. 157, die bij XLI opmerkt dat Geertruidenberg (en ook Schoonhoven) hoofdvaart op Dordrecht heeft.

47

OHZ, I, nr. 309. In Dordrecht geldt overigens weer wel het schependomserfrecht. Zoals hiervoor al vermeld ontleent Schiedam (1275) haar stadsrecht aan Dordrecht.

48

De vroegste vermelding op het gebied van huidig Nederland vinden we in Utrecht in 1196. Zie Struick, ‘Het recht van Trecht’.

49

OHZ, III, nr. 1603. In 1397 komt Gouda rechtstreeks aan de grafelijkheid en zal een afzonderlijk baljuwschap vormen, waaraan in 1441 Schoonhoven wordt toegevoegd. Hoofdvaart op Leiden: Meerkamp van Embden,

Stadsrekeningen, I, p. 34: ‘tgherecht van der Goude, so si mit enen vonnesse beladen ware’ (1391/2), ook p. 252 (29 juni 1413) en p. 334: ‘quamen die van der Goude hier binnen om een vonnesse’ (22 juli 1419).

50 OHZ, IV, nr. 1901. 51 ChHZ, II, p. 285. 52 ChHZ, II, p. 290. 53

Ad informandum: Gorinchem en Leerdam kennen geen hoofdvaart, deze steden zijn zelf de rechte hooft- ende

maelstadt (gerechtsplaats). In art. 1 is geregeld dat als schepenen een zaak niet bevroeden en connen zij drie maal veertien dagen de tijd hebben tot een vonnis te komen. Daarna moeten zij veertien dagen gaan inliggen in een herberg waarvan de eerste twee dagen op kosten van de stad en daarna op eigen kosten – om de

oordeelsvorming te bevorderen. Heusden heeft hoofdvaart op ’s-Hertogenbosch, zie o.a. Hoppenbrouwers , ‘De costumen’, p. 63. Woudrichem heeft tussen 1356 en 1373 hoofdvaart op ’s-Hertogenbosch. Vanaf 1373 is die hoofdvaart verboden, dan moeten schepenen in een herberg gaan ‘inliggen’ tot sijs vroet sijn. In de stadsrechten van Brielle (art. 31) en Goedereede (art. 49) is het aan de heer om samen met schepenen nader te verklaren wat niet in de keur (of de voorboden) duidelijk vastgelegd is. In Geervliet is er een drievoudig uitstel mogelijk. In een akte van 24 mei 1489 verklaren de Viaanse schepenen dat zij gerechtigd zijn naar Arnhem,

181 In het (titulaire) graafschap Zeeland is de situatie als volgt. In Zeeland bewesten Schelde betreft het de hoofdstad Middelburg en de steden Domburg, Westkapelle, Vlissingen en Reimerswaal.54 In Zeeland beoosten Schelde gaat het om de hoofdstad Zierikzee.55 Brouwershaven heeft een stadsrecht dat is ontleend aan die van Brielle, Geervliet en Goedereede.56

De oudste stad van Zeeland is Middelburg dat in 1217 stadsrechten krijgt van de graven en burggraven van Vlaanderen en Holland.57 Het Middelburgse recht is later aan alle hiervoor genoemde steden in Zeeland doorgegeven. Telting en Unger meenden dat ‘de oorsprong van het Middelburgsche stadsrecht ongetwijfeld in Vlaanderen [moet] worden gezocht’.58

Kruisheer tekent echter aan: ‘Van ontlening aan Vlaamse stadsrechtoptekeningen, zoals beweerd door Telting, Unger, ‘De stadsrechten’, p. 106 en 128, heb ik tot nu toe geen enkele aanwijzing aangetroffen’.59

Wel wijst hij op de ‘nogal sterke’ positie in de stad van de graaf gelet op zijn aandeel ‘in de rechtspraak en in de boeten daaruit, zijn ‘veritas’ en de geprononceerde rol van de grafelijke schout’; hij noemt deze ‘relatief moderne elementen, die in het recht van Gent en Brugge tussen 1165 en 1177 werden opgenomen’.60

Hoewel het op zich buiten het kader van dit onderzoek valt, is bezien of er wellicht aanknopingspunten zijn die een rechtsontlening aan Vlaanderen kracht kunnen bijzetten. Allereerst is er dan de duidelijke rechtsoriëntatie van Zeeland bewesten Schelde op Vlaanderen, meer speciaal op het burggraafschap van Brugge. Gosses heeft dit uitgebreid onderbouwd en acht Brugge ‘om zoo te zeggen de hoofdplaats van het rechtsdistrict Zeeland bewesten Schelde’.61

Hij noemt onder andere het Verdrag van Brugge van 1167 tussen de Vlaamse en de Hollandse graaf betreffende Zeeland bewesten Schelde waarin onder andere wordt bepaald dat Brugge de stad is waar vredesgijzelaars zullen worden gehouden: Quicumque opsides inter Sceld et Hiddenze accepti fuerint, Brugis sub custodia comitis Flandrie erunt, nec aliquem eorum comiti Hollandie per fideiiussionem reddet, nisi voluerit.62

Ook zal het kampgeding alleen te Brugge mogen plaatsvinden: Nullum vero duellum inter homines predicte terre nisi Brugis fiet.63

Verder is er de oorkonde van 31 december 1204 waarbij Lodewijk II van Loon toegeeft dat de mannen uit het land tussen Schelde en Maas verplicht zijn