• No results found

Tabel 3: Niet-grafelijke stadsrechten in leenrechtelijk opzicht

3.3.1 Heerlijke steden, Hollandse sturing (1283-1484)

Bij een elftal stadsrechtverleningen is er sprake van leenrechtelijke banden van de heerlijke verlener en de graaf van Holland in combinatie met evidente, rechtstreekse Hollandse belangen. In de meeste gevallen is er ook sprake van (in)directe grafelijke bemoeienis met de heerlijke gang van zaken. Hierbij is geen sprake van een bepaalde, afgebakende periode dan wel regio. Dat er sprake is van een evidente Hollandse ‘belangstelling’ voor en ook een rechtstreekse bemoeienis met deze steden blijkt wel uit het feit dat er twee volledig in grafelijke hand komen en blijven, te weten de steden Amsterdam en Heusden. De meeste andere genoemde steden blijven leenrechtelijk en/of politiek onder de rechtstreekse invloed staan van de Hollandse grafelijkheid; een duidelijke uitzondering vormt bijvoorbeeld Vianen dat als vrijstad een ‘buitenlands’ territoir zal gaan vormen ten opzichte van de omliggende landsheerlijkheden. Het vroegste niet-grafelijke stadsrecht in het graafschap Holland is dat van Schiedam (1275). Vanwege de rechtstreekse band van de heerlijk verleenster van dit stadsrecht met het grafelijk huis en met name vanwege de dynastieke problematiek van die jaren is ervoor gekozen het stadsrecht van Schiedam hiervoor in par. 3.2.4 te behandelen. Op de hierna volgende kaart staan de onderzochte steden aangegeven.

120

Het eerstvolgende niet-grafelijke stadsrecht in relatie tot het graafschap Holland is – na dat van Schiedam – dan dat van Nieuwpoort. Kort na het midden van de dertiende eeuw ontstaat aan de zuidoever van de Lek, recht tegenover Schoonhoven, deze nederzetting, gelegen op de grens van

121 de heerlijkheden Liesveld (Hollands) en Langerak (Stichts).617 Beide heerlijkheden zijn in de dertiende eeuw in handen van de gelijknamige families van Liesveld respectievelijk van Langerak. In 1283 verlenen Arnoud van Liesveld en Gijsbrecht van Langerak in gezamenlijkheid stadsrecht aan Nieuwpoort, dat dan als een stad inclusief een haven lijkt te hebben bestaan.618

In de aanhef van die oorkonde verwijzen de verleners namelijk naar hun beide overleden vaders die al eerder stadsrecht zouden hebben verleend.619 Visser gaat bij de verlening van een dergelijk stadsrecht uit van financiële motieven bij beide stadsheren uitgaande van ‘de hoop op een toenemende welvaart binnen hun heerlijkheden en daardoor hogere belastingopbrengsten, en de wens gemakkelijker geld te kunnen lenen en over importprodukten te kunnen beschikken…’; hij merkt tevens op dat er een eerder stadsrecht zal zijn verleend (tussen 26 dec. 1253 en 31 maart 1277) en beschouwt Nieuwpoort als een in die periode door beide stadsheren gezamenlijk gestichte, want planmatig opgezette stad.620

In dat verband wijst hij op de positionering van het stadje aan de Lek waardoor het mogelijk is goederen vanuit het oosten aan te voeren en landinwaarts af te zetten zonder de grafelijke tol in Ammerstol te passeren. Hij vraagt zich dan ook af of de Hollandse graaf met een stadsstichting in de periode 1254-1276 zal hebben ingestemd aangezien die niet in Hollands belang is geweest. Hij werpt tevens de vraag op of het eerdere stadsrecht wellicht is verleend in de periode van de minderjarigheid van Floris V (1256-1266) waardoor er meer ruimte aanwezig zou zijn geweest voor een eigenstandig handelen van beide stadsheren. Opmerkelijk is in ieder geval wel dat er geen verlening van tolvrijdom van Hollandse zijde aanwezig is, zoals vrijwel altijd bij andere – grafelijke zowel als niet-grafelijke – stadsrechtverleningen, die lijkt pas te zijn

verkregen rond het midden van de veertiende eeuw.621

Volgens het stadsrecht van 1283 krijgen de burgers van Nieuwpoort niet het keurrecht; voor wat betreft de Stichtse tollen krijgen zij weer wel dezelfde vrijstellingen als de burgers van Utrecht, de bisschop zal vermoedelijk geen bezwaren hebben gehad. Ook bijzondere bepalingen in het stadsrecht inzake de betaling van jaarlijkse erftijnzen (voor elke hofstede van vier roeden een bedrag van drie schellingen) en de betaling van hetzelfde bedrag voor een dubbel zo grote hoeve van een bij naam genoemde inwoner onderstrepen het financiële motief, mede gelet op het verband met de uitgifte van erven in het kader van de ontwikkeling van de stad. In 1285 blijkt er namelijk sprake van een dergelijke uitgifte in verband met onenigheid tussen Wouter van Langerak en de burgers van Nieuwpoort over hun dijkplicht: als men die hofsteden uuyte gaf, soe gaf men elcken man zyn hofstede om drye schellinghen des jaers ende elcken manne zyn dyck van zyn hofstede te bewaeren binnen der vryhede.622 Er is dus sprake van een uitzonderlijke positie van Nieuwpoort – ‘op staatsrechtelijk gebied… een curiosum’623 – gelet op de ‘tweeherigheid’ richting de landsheren van Holland en het Sticht. De heren van Liesveld zijn leenman van de Hollandse graaf en die van Langerak leenman van de bisschop van Utrecht. De grens van Holland en het Sticht loopt dwars door het stadje dat daarmee een bijzonder strategische positie inneemt in het rivierengebied.

617

Visser, ‘Schoonhoven en Nieuwpoort’, p. 23. De naam Nuweport komen we voor het eerst in 1334 tegen.

618

OHZ, IV, nr. 2108 (28 april 1283); onder de naam Nova Villa.

619

In hertaling: ‘Omdat onze vaders, de heren Herbaren van den Berg en Wouter van Langerak, ridders, zaliger nagedachtenis, Nieuwpoort hebben gezworen en een vrijheid hebben gegeven tussen Ammers en Lek, tussen de sloot van Aernt en van Zeger, geven en zweren wij genoemde vrijheid aan het voornoemde Nieuwpoort binnen deze voorzegde grenzen, evenwel onder deze voorwaarde, dat als wij met betrekking tot genoemd document binnen drie of vier jaren van onze raad en die van onze schepenen iets beters kunnen krijgen, wij dat doen’.

620

Visser, ibid., p. 25. Behalve die planmatige opzet noemt Visser als argumenten hiervoor de naam van de stad, het ontbreken van verwijzingen naar de stad in de keur voor ingezetenen van de heerlijkheid Langerak van 1253 (OHZ, II, nr. 990) en bepalingen in het stadsrecht over de betaling (en kenbare uitgifte) van jaarlijkse erftijnzen.

621

Visser, ibid., p. 25 en 31. Uit een waarschijnlijk uit de periode 1355/58 daterende tarievenlijst van de Hollandse tollen blijkt de tolvrijdom voor Nieuwpoort.

622

Visser, ibid., p. 25.

623

122

Er is geen enkele aanwijzing die zou duiden op een initiatief vanwege de inwoners en er is ook geen sprake van enige stedelijke ontwikkeling rond 1283. Het belangrijkste motief van beide stadsheren lijkt van financiële aard. Vanwege het geheel en al ontbreken van enige oorkondelijke vermelding met betrekking tot Nieuwpoort uit de periode voor 1283 gaat het hier mijns inziens, ondanks de verwijzing in de aanhef naar een eerder verleend privilege, toch om een constituerend stadsrecht. Indien er eerder een formeel stadsrecht dan wel bepaalde stedelijke rechten zou(den) zijn verleend, is het aannemelijk dat er de nodige rechtshandelingen hebben plaatsgevonden die ook zouden zijn vastgelegd. Ik volg de mening van Terlouw die vermoedt dat de vaders van beide stadsheren eerder een toezegging hebben gedaan voor een vrijheid, die in 1283 door beide zoons wordt ingelost.624

Pas in 1321 treffen we schepenen aan die dan gebruik maken van het stadszegel en in 1322 geven de dan regerende stadsheren aanvullende privileges aan die van Nieuwpoort, waaronder het belangrijke ius de non evocando.625

Nieuwpoort zal ook in later tijd nauwelijks enige stedelijke ontwikkeling te zien geven.626

Gaandeweg is het stadje de facto volledig binnen de Hollandse invloedssfeer terechtgekomen.627

In 1300 krijgen ook de poorters van de nog jonge nederzetting Amsterdam een niet-grafelijk stadsrecht verleend. Vóór het midden van de dertiende eeuw werpen ontginners aan de monding van de Amstel kleine terpen op waarop zij kleine, simpele boerderijen bouwen

waardoor een patroon van kavels omringd door sloten (‘weren’), ontstaat; daarna vestigen zich ook de nodige kleine ambachtslieden op de Amsteloevers waardoor er vijf kleine woonkernen ontstaan; door de in de periode 1265-1275 gebouwde dam in de Amstel, ter bescherming van Amstelland tegen het opdringende IJ-water, worden deze kernen onderling verbonden.628

Daardoor ontstaat aan de Amstel een soort natuurlijke haven die, mede door het in 1275 door Floris V verleende privilege van tolvrijdom aan de homines manentes apud Amstelredamme, de ontwikkeling van de handel aldaar in belangrijke mate heeft gestimuleerd.629

Omstreeks 1275 is Amsterdam ‘te typeren als een prestedelijke nederzetting van geringe omvang, waarin de landbouw niet domineert en waarin sprake is van een beginnende beroepsdifferentiatie’.630

In 1308 zal er een schutsluis, tevens spuisluis, in de dam worden aangebracht. De dam zelf zorgt weer voor de nodige economische activiteiten als de overslag van goederen maar als verbinding van de losse kernen ook voor de mogelijkheid de tussenliggende ruimte te bebouwen.631

Amstelland behoort in de dertiende eeuw tot een conglomeraat van goederen dat de heren Van Amstel – oorspronkelijk bisschoppelijke dienstmannen, ministerialen, maar inmiddels diens leenmannen – in leen houden van de bisschop van Utrecht. Floris V heeft rond 1280 de bisschop volledig in zijn macht en verslaat namens deze de opstandige heer Gijsbrecht van Amstel, en neemt hem en zijn broer Arnoud van Amstel gevangen. De Stichtse lenen van de Amstels vervallen weer aan de bisschop die vervolgens, wellicht onder druk van Floris V, een vertrouweling van de graaf, Jan van Persijn, heer van Waterland, met de rechten en goederen op en in Amsterdam beleent. Jan Persijn staat in 1282 vervolgens al zijn rechten en eigendommen,

624

Terlouw, ‘De stede Nieupoort’, p. 11.

625

Telting, ibid., p. 23-24. Stadszegel 1321 in gebruik bij schepenen: zie Cox, Repertorium stadsrechten, p. 175.

626

Nieuwpoort is ook nooit ter grafelijke dagvaart beschreven.

627

In de Enqueste van 1494 wordt Nieuwpoort al als volledig Hollands in kaart gebracht en feitelijk gebeurt hetzelfde in de Informacie van 1514. In 1700 vervalt de formele tweeherigheid als de vrouwe van Langerak haar helft van Nieuwpoort aan de bezitter van de andere helft verkoopt, Johan Willem Friso van Nassau, tevens baron van Liesveld.

628

Speet, ‘Een kleine nederzetting in het veen’, p. 34, 39, 59 en 60.

629

OHZ, III, nr. 1701 (27 okt. 1275); OBA, nr. 1[‘de lieden wonende te Amestelledamme’]. Dit is tevens de vroegste schriftelijke vermelding van de naam Amsterdam. Deze tolvrijheid is bedoeld als schadeloosstelling voor de door de mannen van Floris V aan Amsterdam toegebrachte schade tijdens de Kennemer opstand.

630

Kaptein, ‘Poort van Holland’, p. 117.

631

123 waaronder huizen en versterkingen, die hij in Amsterdam bezit af aan de graaf; de bisschop van Utrecht geeft hiervoor toestemming.632 Na een verzoening met de gebroeders Van Amstel in 1285 stelt Floris de heren Van Amstel weer in het bezit van hun goederen maar dan als Hollands leen. Vanwege de moord op Floris V in 1296 zullen de Amstels ze echter definitief kwijtraken.

De Hollandse graaf Jan II beleent op 21 mei 1300 zijn broer Gwijde van Henegouwen met de van oorsprong Stichtse goederen van de schuldigen aan de dood van Floris V, waaronder Gijsbrecht van Amstel, Herman van Woerden, Gijsbrecht van IJsselstein en Arnold van

Benschop.633

Aangezien Jan II nog maar enkele maanden ‘in functie’ is als graaf van Holland en Zeeland is het voor hem uiterst belangrijk om zijn positie zeker te stellen. Dat doet hij allereerst door zich eind 1299 te laten inhuldigen in de belangrijkste steden in het graafschap en daarbij steeds de stedelijke privileges te bevestigen.634

Er zijn echter ook nog de nodige zorgen: Rooms-koning Albrecht wil in eerste instantie niet meewerken aan de bekrachtiging van zijn opvolging, in Zeeland is de pro-Vlaamse adel opstandig en over de goederen van Amstel en Woerden is er een conflict met de bisschop van Utrecht. Door middel van belening van zijn broer Gwijde met de voormalige Stichtse goederen, waaronder Amstelland en Amsterdam, verkrijgt Jan II aan de oostgrens van het graafschap een leenman op wie hij staat kan maken.635

Voor Gwijde zelf is het gelet op deze kritieke omstandigheden van belang om per omgaande na zijn belening als heer in Amsterdam te worden erkend en ingehuldigd wat vermoedelijk kort na 21 mei 1300 heeft plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zal hij als stadsheer tevens een constituerend stadsrecht – alsulke coere ende alsulc recht – hebben verleend aan onsen poirteren van Aemstelredamme.636

Gelet op de objectieve vorm waarin de artikelen zijn geformuleerd, zal de verlening met name op initiatief van de inwoners van Amsterdam tot stand zijn gekomen.637

Dijkhof heeft aannemelijk gemaakt dat hier sprake is van een bevestiging van al eerder door Gijsbrecht van Amstel in de perioden 1275-1280 en 1290-1296 verleende en in 1300 nog immer geldende rechtsregels aan de inwoners van Amsterdam.638

Niermeyer heeft eerder ook al aannemelijk gemaakt dat de Amsterdammers Utrechts recht hebben gekregen.639

Ten tijde van de stadsrechtverlening in 1300 lijkt er nog geen sprake van enige reële stedelijke ontwikkeling van Amsterdam. Er is zelfs nog geen sprake van een eigen parochie: de moederkerk van Amsterdam staat tot 1334 in Ouder-Amstel (of Ouderkerk). Er is hier dus geen sprake van een organische stedelijke ontwikkeling die een tussentijdse ‘bekroning’ ondervindt in de vorm van een stadsrecht – het is dan inderdaad ‘een stad uit het niets’.640

Al vanaf begin augustus 1301 zal de aandacht van stadsheer Gwijde van Avesnes minder gericht zijn op Amstelland en Amsterdam, hij wordt dan elect-bisschop van Utrecht. Nauwelijks een jaar later zal de Vlaamse opstand uitbreken, een aanval van de Vlaamse Dampierres tegen de Avesnes, eerst in Henegouwen, daarna in Zeeland. De Vlamingen behalen een zege bij Veere en veroveren Middelburg (in april-mei 1303); een jaar later behalen zij – na een wapenstilstand – weer een overwinning, op Duiveland, waarbij zij ook bisschop Gwijde gevangen nemen (20 maart 1304). Een totale aanval op Holland wordt ingezet waarbij de steden Delft en Leiden zich gewonnen geven maar Haarlem en Dordrecht stand houden. Hertog Jan II van Brabant ziet kans om Geertruidenberg in te nemen terwijl Jan van Amstel, zoon van Gijsbrecht, bij verrassing Amsterdam binnentrekt waar hij zich met behulp van de poorters verschanst. Al snel keren de kansen echter door het befaamde optreden van Witte

632

OHZ, III, nr. 2048 (28 juli 1282).

633

In twee oorkonden vastgelegd: OSU, V, nrs. 2959 en 2960.

634

Smit, Vorst en onderdaan, p. 97-101: Melis Stoke schreef vrijwel alle oorkonden voor de bevestiging van huldiging, eedsaflegging en stedelijke privileges. Hij besteedde hier ook een strofe aan in zijn Rijmkroniek.

635

Dijkhof, ‘Op weg naar autonomie’, p. 64.

636

OBA, nr. 6 (kort na 21 mei 1300 – vóór circa 5 augustus 1301).

637

Dijkhof, ibid., p. 69.

638

Dijkhof, ibid., p. 68-71.

639

Niermeyer, ‘Amsterdam als dochterstad van Utrecht’, p. 40-43.

640

124

van Haamstede, en ook Amsterdam moet het hoofd buigen. De orde wordt hersteld en als straf ontneemt Willem van Oostervant (de latere graaf Willem III), als plaatsvervanger van de

gevangen genomen Gwijde, op 22 mei 1304 de stad Amsterdam haar vrijheden en marktrechten en geeft opdracht de bruggen en vesten te slopen.641

Onduidelijk is welke consequenties dit besluit feitelijk heeft gehad. Het lijkt er op dat de poorters van Amsterdam spoedig weer in genade zijn aangenomen, mede blijkens de vermelding dat in 1306 die van den Damme mijn here den wijn gaven.642

In 1317 komen, na het overlijden van stadsheer Gwijde van Avesnes, Amstelland en de stad Amsterdam definitief aan Holland: het transformeert daardoor ook van een heerlijke in een grafelijke stad. Blijkbaar kan men dan nog uit de voeten met het stadsrecht van 1300 aangezien pas in 1342 een nieuw en uitgebreider stadsrecht zal worden verleend. Dit nieuwe stadsrecht is, zoals Dijkhof aannemelijk maakt, op initiatief van de Amsterdammers en in onderhandeling met de graaf tot stand gekomen.643

Zij hebben wel, zoals inmiddels gebruikelijk, ruim betaald voor dit uitgebreide stadsrecht: op de dag van de verlening geeft de graaf namelijk toestemming om de kosten van de privileges om te slaan over alle poorters.644

Het is opvallend dat pas (kort) na deze grafelijke stadsrechtverlening de stad ter dagvaart wordt beschreven: twee gezworenen nemen medio oktober 1346 deel aan een grafelijke dagvaart te Den Haag.645

Het is aannemelijk de stadsrechtverlening van 1300 op zich in het kader van een wederzijdse belangenbehartiging te plaatsen. De poorters van Amsterdam willen hun bestaande rechten expliciet vastgelegd zien door hun nieuwe stadsheer, tevens een broer van de Hollandse graaf, terwijl die zich zo snel mogelijk bevestigd en erkend wil zien in zijn positie als stadsheer. Op één niveau hoger is het echter de machtspolitiek van de Hollandse graaf die prevaleert: hij creëert een betrouwbare leenman aan de oostgrens van zijn graafschap in een voorheen Stichtse stad die daarmee blijvend binnen de Hollandse invloedssfeer komt. Er is rond 1300 nog geen rechtstreekse relatie tussen de verlening van dit stadsrecht en een stedelijke ontwikkeling, een dergelijke ontwikkeling zal hier pas in de loop van de veertiende eeuw op gang komen.

Haastrecht staat te boek als één van de oudste nederzettingen in de Krimpenerwaard, die niet als cope ontginning maar als vrije vestiging is ontstaan.646 De oudste vermelding van de naam Havekesdret staat in een oorkonde uit 1108 als Frederik van Haastrecht als getuige optreedt in een geschil over bepaalde goederen tussen de Lek en de Linge.647

De gebieden van Haastrecht

641

ChHZ, II, p. 40; OBA, nr. 8: ‘ommedat die van Aemstelredamme dieghenen waren, die Janne van Aemstelle inhaelde, ende dieghene, die dien grave Florense mette hant vermorede’.

642

Niermeyer, ibid., p. 48. Dat was een gebruikelijke gift bij gelegenheid van het verlenen of bevestigen van stadsrechten (zie bepaling in stadsrecht Leiden).

643

Dijkhof, ibid., p. 71-73. Deze verruiming van de stedelijke bevoegdheden hield nog niet de hoge jurisdictie in, die zal de stad pas in 1409 verkrijgen, zie ChHZ, IV, p. 123-124 (15 juli 1409). In 1338 beschikt men over een stadszegel: zie J. ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam tot 1578. 8 dln. Amsterdam 1879-1893, dl. I, p. 224 (met afbeelding). Uit deze periode is ook de zg. Begeerte voorhanden, een ontwerp-stadsrechtoorkonde opgesteld door de burgerij van Amsterdam waarvan de datering onzeker is. Ik acht het op zich aannemelijk dat deze zal zijn opgesteld tijdens de regeringsperiode van Willem IV aangezien deze de nodige privileges ‘te koop’ aanbiedt en hij in 1342 daadwerkelijk een nieuw, grafelijk stadsrecht verleent. Dat de Begeerte direct aansluit op de oorkonde van 1342 leid ik ook af uit een onderlinge vergelijking van de artikelen: de ‘Begeerte’kent namelijk minder artikelen, terwijl er 14 gelijk zijn qua inhoud en nummering en 8 andere gelijk qua inhoud maar niet qua nummering. Diplomatisch onderzoek lijkt echter uit te wijzen dat dit verzoekschrift van halverwege de jaren vijftig van de 14de eeuw dateert waardoor het dan geen voorloper van het stadsrecht van 1342 kan zijn: Dijkhof, ibid., p. 64.

644

OBA, p. 59, nr. 52.

645

Prevenier/Smit, Bronnen dagvaarten, I, nr. 86.

646

Van der Linden, De Cope, p. 294-295; zijn aanname dat de naam Hasehem in de bekende goederenlijst van de Utrechtse Sint Maartenskerk op Haastrecht betrekking heeft wordt niet meer aangehangen; zie daarover Kölker,

Haastrecht, p. 9.

647

125 aan de monding van de Vlist in de Hollandse IJssel zijn dan Stichts gebied. Over de vroege geschiedenis van de plaats Haastrecht zelf is weinig bekend: de onderbouw van de toren van de huidige kerk van Haastrecht stamt uit de dertiende eeuw, in de veertiende eeuw is er sprake van een havensluis als verbinding tussen de Vlist en de Hollandse IJssel, even buiten Haastrecht is er een veer over de Hollandse IJssel en er is een kapel gewijd aan de heilige Barnabas, wiens feestdag dan samenvalt met de jaarlijkse paardenmarkt. In de dertiende eeuw blijken leden van het geslacht van der Lede-van Arkel heren van Haastrecht te zijn. De eerste die expliciet als zodanig in de bronnen wordt genoemd, is Hacepernus van der Lede, heere van Haestrecht ende van de Vlist in 1272.648

Er bestaat lange tijd onduidelijkheid en onenigheid tussen de Hollandse graaf en de Utrechtse bisschop over de jurisdictie over Haastrecht.649