• No results found

LEESWIJZER BIJ HET RAPPORT

1.1. Probleemstelling en situering van het project

1.2.3. STRATEGISCH PROJECT MET BETREKKING TOT DE RUIMING EN VERWERKING VAN BAGGERSPECIE (MEI 2000)

Strategische projecten moeten vernieuwende onderdelen van het Vlaamse Milieubeleidsprogramma zoals omschreven in de beleidsnota voor Leefmilieu concretiseren en uitwerken. In het kader van het vermelde project (uit de beleidsnota Dua, 2000) werd een analyse gemaakt van de bestaande toestand en van de noodzakelijke maatregelen om tot waterbodems van een aanvaardbare kwaliteit te komen. Het resulteerde in twee studies die tegemoet moeten komen aan de gebrekkige kennis met betrekking tot de reiniging en het hergebruik van baggerspecie:

• Beperken en verwerken van ruimings- en baggerspecie – Een natuurtechnische analyse door Vlaanderen (IMDC, 2002);

• Evaluatie van de verwerkingstechnieken voor baggerspecie (OVAM, 2003).

1.2.4. ONTWERP UITVOERINGSPLAN BAGGER- EN RUIMINGSSPECIE

Het Ontwerp Uitvoeringsplan Bagger- en Ruimingsspecie houdt verband met de uitvoering van actie 57 van het Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval, die bepaalt dat er een grondige situatieschets (hoeveelheden, samenstelling,…) en een oplossingsstrategie moet worden uitgewerkt voor bagger- en ruimingsspecie. Het kadert ook in het eerder vermelde

Strategisch project over de bagger- en ruimingsspecieproblematiek. Het Ontwerp Uitvoeringsplan Bagger- en Ruimingsspecie heeft onder meer als doel de historische achterstand inzake het baggeren van de bevaarbare waterlopen en het ruimen van de onbevaarbare waterlopen weg te werken. Het plan behandelt de preventie-, de verwerkingsmogelijkheden en de eindverwerking van bagger- en ruimingsspecie. Concreet geeft het plan acties en maatregelen aan die door de verschillende betrokkenen (beleidsmakers en uitvoerders) moeten genomen worden om de doel- en taakstellingen te bereiken binnen de planperiode. De nadruk ligt op structurele, gefaseerde oplossingen waarbij preventieve maatregelen samengaan met de opbouw van de eindverwerkingscapaciteit. De acties, maatregelen en instrumenten vormen een resultaatgericht totaalpakket van maatregelen waarvan de verschillende elementen elkaar onderling versterken en ondersteunen. Het Ontwerp Uitvoeringsplan Bagger- en ruimingsspecie kwam tot stand in de loop van 2002 en 2003.

In de nieuwste beleidsnota Leefmilieu (Peeters, 2004) is de opmaak van het sectoraal uitvoeringsplan bagger- en ruimingsspecie als strategische doelstelling overgenomen. Het plan moet inzicht geven in de omvang van het waterbodemvraagstuk en mogelijke oplossingen en scenario’s aanreiken met de daarbij behorende kosten. Het Ontwerp voor het SUP bagger- en ruimingsspecie is opgemaakt door o.a. OVAM, VMM, Aminal afdeling Water en AWZ. Het openbaar onderzoek werd afgerond in 2004 maar het is nog wachten op de definitieve goedkeuring.

1.2.5. BELEIDSPLAN SANERING WATERBODEM BENEDEN-ZEESCHELDE 1995

Om de problematiek inzake baggerspecie van de Beneden Zeeschelde te bestuderen, werd in 1993-1994 een werkgroep opgericht, samengesteld uit leden van de AMINAL, AHROM, OVAM, VMM en de Technische Dienst van de Haven van Antwerpen. In februari 1995 stelde de werkgroep het “Beleidsplan Sanering Waterbodem Beneden-Zeeschelde” op. Op 19 december 1996 heeft de Vlaamse Regering hiervan kennis genomen en aan de hand van de ingediende voorstellen een aantal beslissingen genomen. Hierbij werd ook opdracht gegeven aan de bevoegde Vlaamse Minister om een Projectgroep op te richten om een aantal voorstellen van het Beleidsplan verder uit te werken. In het Beleidpslan en een daaruit voortvloeiende evaluatienota van één van de werkgroepen wordt de aanleg van landschapsheuvels naar voren geschoven als mogelijke oplossing voor de berging van een deel van het gelaguneerd slib (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1995; Technische Dienst Havenbedrijf Antwerpen, 1998).

1.2.6. STRATEGISCH PLAN HAVEN VAN ANTWERPEN RECHTEROEVER

In oktober 2000 heeft de Vlaamse minister van Openbare Werken de gouverneur van de provincie Antwerpen verzocht een proces van strategische planning op gang te brengen en te coördineren voor het rechteroevergebied van de Antwerpse haven. Het ontwerp-SPRO werd afgerond in 2004 en formuleert een streefbeeld voor de verdere ontwikkeling en inpassing van de haven in haar omgeving (Provincie Antwerpen, 2004). Het SPRO levert de nodige elementen voor de afbakening van het zeehavengebied in een ruimtelijk uitvoeringsplan. Volgens het Vlaams regeerakkoord moeten SPRO en RUP uitgaan van “een maximale bescherming van de omliggende woonzones, het behoud en het versterken van de ecologische infrastructuur binnen en buiten het havengebied en een zuinig ruimtegebruik,

waardoor de economische expansie van die havens niet langer gelijkstaat met het innemen van steeds nieuwe open ruimte ten koste van landbouw, natuur of bestaande woongebieden.” Tegelijk beantwoordt het strategisch plan aan de beslissing in het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen om de haven van Antwerpen te ontwikkelen als een van de economische poorten van Vlaanderen, met een belangrijke en centrale economische functie. Binnen het Strategisch Plan Rechteroever heeft de deelwerkgroep Specieverwerking een concreet lange termijnscenario uitgewerkt voor de verwerking van de onderhoudsbaggerspecie uit de Antwerpse havendokken. Het toekomstscenario werd uitgetekend op basis van het beleidsbeslissingsmodel volgens de ladder van Lansink. In dit model staan preventie, hergebruik, recyclage, verbranden en storten van afval van boven naar onder gerangschikt. Hoe hoger de methode op de ladder staat, hoe meer ze op het vlak van milieuvriendelijkheid te verkiezen is boven de onderstaande methodes. Het principe werd in het kader van de baggerproblematiek als volgt vertaald:

• In eerste instantie worden alle preventie maatregelen uitgeput m.b.t. de indijking van sedimentatiebronnen en het verbeteren van de kwaliteit van de bronnen.

• In een volgende stap wordt bekeken in hoeverre de baggerspecie die gebaggerd dient te worden, nuttig kan toegepast worden na eventuele sanering van de resterende polluenten of na de eventuele immobilisatie ervan. Voorbeelden zijn toepassingen van baggerspecie in landschapsontwikkelingsprojecten (dijken, opvullen van putten), funderingen, als waterdicht afdekmateriaal of verwerking tot lichtgewichtkorrels, kunstgrind, basalt, baksteen door thermische behandeling, enz. • Pas in laatste instantie wordt overwogen om de baggerspecie te bergen of te storten

in een monodeponie of in onderwatercellen.

Met betrekking tot de preventieve maatregelen, onderschrijft de deelwerkgroep de doelstellingen van het Beleidsplan Sanering Waterbodem Beneden Zeeschelde (1995). Nuttige toepassingen van baggerspecie via de massale productie van proces gerelateerde producten wordt niet realistisch geacht op de korte en middellange termijn. Niet-proces gerelateerde nuttige toepassingen op middellange termijn worden wel als realiseerbaar beschouwd. Net zoals voor proces gerelateerde toepassingen zijn hiervoor reeds tal van hoopgevende piloot projecten uitgevoerd. Met betrekking tot landschapsbouw wordt een studieopdracht uitgeschreven om de ruimtelijke impact te evalueren van bufferdijken bestaande uit baggerspecie. Hiervoor werd opdracht gegeven vanuit de werkgroep Stedelijk gebied en leefbaarheid voor een onderzoek naar de buffering van de haven.

1.3. DOELSTELLINGEN

De overkoepelende doelstelling van het proefproject te Magershoek is het ontwikkelen van een praktisch haalbaar en wetenschappelijk gefundeerd concept voor de aanleg en het onderhoud van baggerdijken. Daarom werd te Magershoek een proefdijk aangelegd zonder afdek- of leeflaag en zonder stabiliserende zandlagen tussen het slib.

De dijken moeten zoveel mogelijk slib kunnen bergen (en dus zo hoog mogelijk zijn), een optimaal bufferend effect hebben, esthetisch verantwoord blijven en vanuit ecologisch standpunt interessant zijn. Het kunnen inschatten en beheersen van de ecotoxicologische risico’s is een noodzakelijke randvoorwaarde voor alle eventuele toepassingen van baggerslib, inclusief landschapsbouw en natuurontwikkeling. Baggerdijken kunnen alleen

een bufferende functie vervullen als ze zelf geen belasting vormen voor het omringende milieu. Dit vereist een multidisciplinaire benadering waarin zowel bouwtechnische, ecotoxicologische, bosbouwkundige als ecologische aspecten aan bod komen.

Meer concreet komen volgende vragen aan bod:

• Welke boom- en struiksoorten zijn geschikt voor de beplanting van brak baggerslib? Wat zijn de randvoorwaarden voor boomgroei? Als randvoorwaarden worden vooral bodemeigenschappen onderzocht.

• In welke mate worden polluenten in strooisellaag en andere compartimenten van het ecosysteem opgenomen en vastgelegd? Uit de literatuur blijkt dat polluenten via de strooisellaag kunnen opgenomen worden in het ecosysteem. Ook bij een selectie van kruidachtige soorten worden bladgehaltes gemeten om een idee te krijgen van de eventuele toxiciteit van het maaisel.

• Hoe groot is de uitspoeling en runoff van polluenten naar de omgeving?

• Wat zijn de mogelijkheden en beperkingen van boomgroei gerelateerd aan het de opname van zware metalen? Zijn er bomen die metalen opnemen en zo mogelijkheden bieden voor fytoextractie? Anderzijds zal onderzocht worden of opname een risico kan veroorzaken. Er zal ook gekeken worden of er boomsoorten zijn die geen metalen opnemen en die de metalen in de bodem kunnen stabiliseren.

• Wat zijn de mogelijkheden en beperkingen voor begroeiing van mechanisch ontwaterd slib (MOS)? Dit bijkomende onderzoek heeft als doelstelling na te gaan of plantengroei mogelijk is op MOS-heuvels en welke daartoe de meest geschikte soorten zijn.

• Wat is het ecologisch streefbeeld voor een landschapsdijk opgebouwd uit brak baggerslib? Onder het ecologisch streefbeeld wordt een ideaalbeeld verstaan waaraan een landschapsdijk moet voldoen om optimaal te functioneren binnen de ecologische infrastructuur van het havengebied. Het streefbeeld blijft niet beperkt tot de begroeiing op de baggerdijk zelf maar omvat het volledige dijkconcept, inclusief de zandige ringdijken en de afwateringsgrachten en poelen, die in belangrijke mate kunnen bijdragen tot de ecologische waarde van de landschapsdijken.

• Hoe wordt de landschapsdijk gekoloniseerd en hoe verloopt de verdere successie?. Om inzicht te verwerven in de evolutie van een baggerdijk op langere termijn moeten de successieverschijnselen begrepen en kunnen voorspeld worden.

• Wat is de invloed van omgevingsfactoren op de vegetatie? Abiotische factoren, zoals bodemgesteldheid en waterhuishouding bepalen in grote mate de spontane vegetatie van een gebied of het eventuele succes van aanplantingen.

• Wat is de invloed van verschillende beheersvormen op de vegetatie? Naast de reeds vermelde abiotische factoren worden samenstelling en structuur van de vegetatie in belangrijke mate beïnvloed door het gevoerde beheer. In dit project zal de invloed van drie verschillende beheersvormen met elkaar vergeleken worden: een volledig spontane ontwikkeling, een spontane ontwikkeling met maaibeheer en inzaaien met maaibeheer. • Veroorzaakt een dijk opgebouwd uit verontreinigd baggerslib belangrijke

ecotoxicologische problemen? Twee aspecten staan hierbij centraal: 1. eventuele accumulatie van stoffen door planten en vee

2. eventuele gevaren voor de mens wanneer hij met vervuild baggerslib in contact komt (bijvoorbeeld door recreatie). De risico’s voor de mens zullen modelmatig ingeschat worden

• Welke bufferfunctie kan een landschapsdijk concreet vervullen en hoe moet de dijk ontworpen worden om het buffereffect te optimaliseren?

Uiteindelijk dient er nagegaan te worden in hoeverre gelaguneerd baggerslib bruikbaar is voor één van de cruciale ruimtelijke concepten in het Strategisch Plan voor de Rechteroever: de ontwikkeling van gevarieerde, beleefbare én veilige buffergrenzen tussen het hoogdynamische industrieel havengebied en het laagdynamische buitengebied.

HOOFDSTUK 2. LOCATIE EN INRICHTING