• No results found

Populier en wilg

5.4. Concrete aanbevelingen voor aanplanting van een baggerdijk

Zowel voor wat betreft de onkruidbeheersing als voor de visuele beleving van de baggerdijken is het van belang dat zich zo snel mogelijk een gesloten bladerdak vormt op de dijk. Onderstaande aanbevelingen zullen een snelle sluiting van het bladerdak bevorderen. In paragraaf 5.4 wordt een voorbeeld van een aanplantingsplan getoond.

5.4.1. SOORTENKEUZE

Hoofdboomsoort

Gewone es (Fraxinus excelsior) is de meest geschikte soort omwille van de relatief snelle

groei en geen metaalaccumulatie in de bladeren. Deze soort wordt best als hoofdsoort aangeplant. Andere soorten die in het verleden een snelle kroonsluiting vertoonden op baggerdijken zijn esdoorn (Acer pseudoplatanus) en robinia (Robinia pseudoacacia).

Esdoorn is een soort die ook in aanmerking komt om als hoofdboomsoort aangeplant te

worden. Robinia is een exoot en is daarom vanuit ecologische overwegingen niet geschikt. Om de risico’s enigszins te spreiden is het meer aan te bevelen om voor 2 hoofdboomsoorten te kiezen in plaats van 1. Op deze manier worden de effecten van eventuele schade door bv ziektes verminderd. Es en esdoorn kunnen in grote blokken aangeplant worden of in intense menging.

Soorten die zeker niet in aanmerking komen zijn populieren- en wilgensoorten (inclusief abeel). Deze soorten nemen Cd en Zn op in hun bladeren en kunnen een risico vormen voor het ecosysteem.

Nevensoorten

Eik is een geschikte boomsoort die trager zal groeien maar ook langer zal overleven dan de essen en esdoorns. Deze soort kan tussen de essen geplant worden in enkele blokken, liefst aan de rand. De blokken dienen minstens 15 op 15 m te zijn om te hoge lichtconcurrentie door de hoofdboomsoorten te voorkomen.

Struiksoorten

Struiken worden bij voorkeur aan de rand geplant. Op deze manier profiteren ze van de betere lichtcondities die hier heersen. Anderzijds zijn de randen door de betere lichtcondities ook gevoeliger voor groei van distels en brandnetels. Aangezien de randen in het zicht van het publiek liggen is het belangrijk dat deze er aantrekkelijk uitzien. Door langs de randen struiken aan te planten wordt een aantrekkelijk uitzicht gecreëerd. Ook ecologisch is een struikengordel zeer interessant: het biedt nest- en schuilgelegenheid aan vogelsoorten uit de grasmus, winterkoning- en puttergroep, ’s winters zijn de bessenrijke gordels uitgelezen foerageergebied voor vele vogelsoorten en goed ontwikkelde struwelen zijn zeer insectenrijk. De meest natuurlijke struwelen op basen- en kleirijke gronden zijn struwelen van sleedoorn en éénstijlige meidoorn. Sleedoorn gaf goede resultaten, meidoorn bleek minder geschikt. Andere struiksoorten die goed groeien en in de struwelen kunnen geplant worden zijn

liguster, Vlier en Gelderse roos. Struiken worden best in groepen van 1 soort aangeplant,

individuele mengingen. Vooral zuiderhellingen zijn geschikt voor de aanleg van doornstruwelen.

5.4.2. PLANTVERBAND

Als plantafstand voor de bomen wordt op deze terreinen gekozen voor 1 x 1 m. Dit is een dicht verband maar op deze manier wordt een snelle kroonsluiting bekomen wat zowel visueel interessant is als wat betreft onderdrukking van onkruiden. De bodem is zeer rijk aan nutriënten en de wortels gaan vooral in de diepte wortelen via de krimpscheuren waardoor onderlinge concurrentie pas na enige tijd een rol zal beginnen te spelen.

Voor de struiken werd een plantverband van 2 x 2 m gekozen. Deze afstand laat ruimte voor spontane ontwikkeling en voor de natuurlijke vorm van de struiken. Een dichter plantverband resulteert in een haag.

5.4.3. PLANTTIJDSTIP

Planten in het najaar geeft betere resultaten omdat de fijne wortelgroei in de winter langzaam verder kan gaan. In het voorjaar is er dan knopactiviteit en lopen de loofbladeren uit. De hoge verdamping in de periode april/mei wordt gecompenseerd door wortelopname en het uitlopen van de scheuten wordt minder gelimiteerd door vochtgebrek. Plant je een loofboom in maart, dan is de eerste activiteit een knopactiviteit. Bij het uitlopen wordt de plant echter sterk geremd door het gebrek aan wortels. Hoe sneller de planten aanslaan, hoe beter de groei en hoe sneller de kroonsluiting. Gezien de slechte omstandigheden is dit op deze terreinen zeker aan te raden.

5.4.4. BODEMSTRUCTUUR

De bodemstructuur is zeer belangrijk voor de aanplant. Het baggerslib is best zo goed mogelijk ontwaterd om de plantschok zo klein en zo kort mogelijk te houden. Ook compactie, door bv met machines over de dijk te rijden, dient ten allen prijzen vermeden te worden. Diepspitten voor het planten lijkt een aangewezen maatregel om de ontzilting te versnellen en de kruimelstructuur te verbeteren.

5.4.5. HELLINGEN

Indien de hellingen uit zand bestaan is het best dat dit zand zo schraal mogelijk is en kan geopteerd worden voor beheer als grasland in plaats van bebossing. Indien de hellingen ook uit baggerslib bestaan zal de beplanting (soortensamenstelling en plantafstand) gelijkaardig zijn aan de beplanting van het topvlak: hoofdboomsoorten met langs de rand een struikengordel. Zuiderhellingen zijn zeer geschikt voor de ontwikkeling van doornstruwelen.

5.4.6. CONCURRENTIE VAN KRUIDGROEI

Onkruid heeft waarschijnlijk vooral de eerste jaren na de aanplanting een invloed op de boomgroei vanwege vochtconcurrentie. De kosten van onkruidbeheer wegen echter waarschijnlijk niet op tegen de baten.

5.4.7. GRACHTEN

De salimat is een goede optie om de oevers van een omliggende gracht te beplanten. De Salimat ligt best met haar voeten in het water en moet zo veel mogelijk contact maken met de bodem. Best wordt er grond over uitgestrooid zodat goed contact verzekerd is. Na een 2-tal jaar wordt reeds een dichte vegetatie bekomen. Omdat de wilgen Cd en Zn kunnen opnemen en omdat in de gracht of langs de gracht eventueel zware metalen kunnen aanwezig zijn (via afspoeling van de heuvel bv), is rietaanplant een goed alternatief. Riet zorgt ook voor een snelle dichte vegetatie en accumuleert geen metalen.

5.4.8. VOORBEELD VAN EEN AANPLANTINGSPLAN

In onderstaande figuur (Figuur 5.26) wordt een voorbeeld gegeven van een mogelijk beplantingsplan voor een baggerdijk. Hoofdboomsoorten zijn es en esdoorn, hiertussen worden blokken eik geplant. De eiken worden langs de randen geplant omdat ze op die manier minder verstikt zullen worden door de sneller groeiende essen en esdoorns. De randbeplanting is 3 m breed maar kan eventueel breder genomen worden. Eventueel kan er ook een strook gelaten worden tussen de struiken en de bomen omdat zo de struiken minder concurrentie zullen ondervinden van de bomen. In dit beplantingsplan werd gekozen voor vlier als hoofdstruiksoort omdat deze soort een snelle groei heeft. Eventueel kan voor sleedoorn als hoofdsoort gekozen worden. Deze soort gaf in alle onderzoeken een goed resultaat en is ook ecologisch de meest aangewezen soort op deze bodems.

Een dergelijk beplantingsplan dient aangepast te worden aan de lokale situatie en de lokale noden en vereisten en ook naargelang het einddoel van de dijk.

HOOFDSTUK 6. ECOLOGISCHE POTENTIES VOOR