• No results found

Strafbaarstelling en achtergronden

In 2001 is in België een specifieke strafbaarstelling ter zake van VGV van kracht geworden. De strafbaarstelling staat opgenomen in artikel 409 Bel- gisch Strafwetboek (BSW) en luidt als volgt:

- par. 1. Hij die eender welke vorm van verminking van de genitaliën van een persoon van het vrouwelijk geslacht uitvoert, vergemakkelijkt of bevordert, met of zonder haar toestemming, wordt gestraft met gevangenisstraf van drie tot vijf jaar.

- De poging wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar.

- par. 2. Indien de verminking uitgevoerd wordt op een minderjarige of met een winstoogmerk, is de straf opsluiting van vijf tot zeven jaar. - par. 3. Indien de verminking een ongeneeslijk lijkende ziekte of een

blijvende arbeidsongeschiktheid heeft veroorzaakt, is de straf opslui- ting vijf tot tien jaar.

- par. 4. Wanneer de verminking zonder het oogmerk om te doden, toch de dood ten gevolge heeft, is de straf opsluiting van tien tot vijf- tien jaar.

- par. 5. Is de in par. 1 bedoelde verminking op een minderjarige of een persoon die uit hoofde van zijn lichaams- of geestestoestand niet bij macht is in zijn onderhoud te voorzien, uitgevoerd door zijn vader, moeder of andere bloedverwanten in de opgaande lijn, of door enig andere persoon die gezag heeft over de minderjarige of de onbe- kwame, of door een persoon die hen onder zijn bewaring heeft, of door een persoon die occasioneel of gewoonlijk samenwoont met het slachtoffer, dan wordt het minimum van de bij par. 1 tot 4 bepaalde

straffen verdubbeld in geval van gevangenisstraf en met twee jaar ver- hoogd in geval van opsluiting.

Van belang is op te merken dat de invoering van deze specifieke strafbaar- stelling ter zake van VGV deel heeft uitgemaakt van een omvangrijker wetswijziging, strekkende tot verbetering van de bescherming van het kind. De aanleiding daartoe lag besloten in de affaire Dutroux (1996). In het naar aanleiding daarvan opgestelde rapport van de nationale commis- sie tegen de seksuele uitbuiting van kinderen werden omvangrijke wets- wijzigingen voorgesteld, in het zog waarvan ook de strafbaarstelling van VGV is herzien. Primair doel was het vergroten van de preventie, te berei- ken door modernisering en verbeterde coherentie van de strafwetgeving. Daarnaast werd echter ook verscherping van de strafrechtelijke norm nagestreefd; de behoefte aan repressie is duidelijk hoorbaar in het wets- voorstel. De Belgische wetgever staarde zich echter niet blind op de te verwachten bijdrage vanuit de strafrechtspleging; de daarin gelegen beper- kingen zijn van meet af aan duidelijk geweest. Desalniettemin wenste men de ‘hogere norm’ van jegens de minderjarige te betrachten respect op duidelijker wijze in het Belgische Strafwetboek tot uitdrukking te brengen (BSW).196Tegen die achtergrond moet de invoering van een specifieke

strafbaarstelling ter zake van VGV in België worden begrepen. Een tweede reden om te komen tot invoering van een aparte bepaling, vormde de wens van de Belgische regering aan te sluiten bij de internatio- naal gedeelde gedachte dat gezocht diende te worden naar adequatere wij- zen van voorkoming en bestrijding van VGV. In de memorie van toelich- ting wordt expliciet gewezen op de relevante internationale bepalingen en het streven te komen tot uitbanning van voor vrouwen en kinderen schadelijke traditionele praktijken. Doel van de specifieke strafbaarstelling was VGV ‘op ondubbelzinnige wijze’ als ‘verminking’ strafbaar te stel- len.197

Dat aan een dergelijke bepaling een sterk ‘symbolische en levensbeschou- welijke dimensie’198kleeft, werd niet als probleem ervaren. Integendeel,

juist deze symbolische functie zou kunnen bijdragen aan de gewenste mentaliteitsverandering. Via een heldere normstelling zouden de norm- adressanten immers doordrongen raken van de strafbaarheid van VGV.199

Zowel de aard als de omvang van het probleem rechtvaardigde in de ogen van de Belgische wetgever invoering van een specifieke strafbaarstelling, met daaraan gekoppeld actief handhavingsbeleid.200

Uitdrukkelijk werd aandacht besteed aan het feit dat VGV veelal een georganiseerd delict is. Niet alleen de ouders en de snijdster werden beoogd als mogelijke verdachten, ook degenen die zich bezighouden met de organisatie en voorbereiding ervan dienden in rechte te kunnen wor- den aangesproken. Daartoe heeft men een ruime strafbepaling opgesteld,

die mede van toepassing zou zijn op ‘diegenen die circuits’ organiseren waarbij op (relatief ) grote schaal VGV wordt gepraktiseerd, ook buiten de landsgrenzen.201

De beoogde ondubbelzinnigheid van de strafbaarstelling komt op tal van wijzen tot uitdrukking in de gekozen delictsomschrijving. Zo wordt VGV principieel benoemd als ‘verminking’, te verstaan als ‘gedeeltelijke of vol- ledige ablatie van een orgaan, waarbij in het bijzonder besnijdenis van de vrouw en infibulatie’. De keuze om in de delictsomschrijving te spreken van ‘verminking’ stuitte destijds op bezwaren bij de Belgische Raad van State. Niet alleen zou het bestanddeel aanleiding geven tot sterk uiteenlo- pende interpretaties, ook het daaraan klevende stigma werd bekritiseerd. Immers, ‘degenen die zulke praktijken, inzonderheid in naam van hun godsdienst, verdedigen, beschouwen die niet als verminking’, aldus de Raad van State.202Ook in het parlement werden dergelijke bezwaren

gehoord, onder andere op de gehouden hoorzittingen met belanghebben- den.203Hetgeen daar besproken is heeft echter niet geleid tot wijziging in

de wettelijke terminologie. Daarmee geeft de wetgever ook aan geen ruimte te zien voor het in rechte voeren van een zodanig cultureel ver- weer.

Ook de strafbaarstelling van álle vormen van VGV weerspiegelt het beoogde ondubbelzinnige karakter van de strafbepaling. Als enige uitzon- dering worden genoemd ‘kleine aantastingen van de geslachtsorganen, zoals piercing en tatoeage’.204Tevens vond men het niet nodig een medi-

sche exceptie in de wet op te nemen, in dat geval zou er immers geen sprake zijn van verminking.205Overigens heeft artikel 409 BWS enkel

betrekking op de besnijdenis van meisjes en vrouwen. Besnijdenis van personen van het mannelijk geslacht neemt immers niet de genotbeleving weg en heeft, anders dan VGV, geen onderdrukkende strekking.206

Ook behoeft aandacht dat toestemming van de te besnijden persoon door de Belgische wetgever irrelevant werd geacht; zulks laat de strafbare aard van de gedraging onverlet.207Dit geldt derhalve ook in het geval waarin

een meerderjarige vrouw instemt met haar besnijdenis. Ten aanzien van jeugdigen beneden de leeftijd van achttien jaar geldt uit hoofde van hun minderjarigheid reeds dat zij geen rechtsgeldige toestemming kunnen geven (artikel 100ter BSW).

Concluderend kan worden opgemerkt dat de hier besproken wijze van strafbaarstelling aan duidelijkheid niets te wensen overlaat: de Belgische strafwetgever heeft er geen twijfel over laten bestaan VGV op geen enkele wijze te willen tolereren.

GERELATEERDE DOCUMENTEN