• No results found

Argumenten voor specifieke strafbaarstelling Legaliteit: signaalfunctie en passende vergelding

4.5 Specifieke of generale strafbaarstelling

4.5.2 Argumenten voor specifieke strafbaarstelling Legaliteit: signaalfunctie en passende vergelding

Gemeten naar de maatstaven van het Wetboek van Strafrecht levert VGV (kinder)mishandeling op. Ouders die hun dochters laten besnijden zullen dit echter niet als kindermishandeling benoemen. Integendeel, zij ervaren de besnijdenis als zijnde in het belang van hun dochter. Dat kan, als beschreven in paragraaf 4.2 aanleiding geven tot het voeren van een cul- tureel verweer in de vorm van een beroep op rechtsdwaling: de ouders hebben gedwaald over de strafbaarheid van de besnijdenis, hetgeen begrij- pelijk is nu zij vanuit hun culturele achtergrond deze niet als mishande- ling ervaren. Opgemerkt is dat het ter zijde schuiven van dit verweer met het argument dat eenieder wordt geacht de wet te kennen te eenvoudig is; het referentiekader van betrokkenen is ten deze afwijkend van de Neder- landse normen en waarden. Uit dien hoofde lijkt het gerechtvaardigd soe- peler eisen te stellen aan het rechtsbewustzijn. Desalniettemin is VGV niet te verenigen met de normen en waarden die ten grondslag liggen aan het Wetboek van Strafrecht, en is strafbaarstelling noodzakelijk. Speci- fieke strafbaarstelling zou kunnen bijdragen aan het verhogen van het rechtsbewustzijn van deze specifieke groep normadressanten, en zou een duidelijke signaalfunctie kunnen hebben. Daarmee zou ook recht worden gedaan aan de verplichting van de wetgever op voorhand duidelijke nor- men te stellen (lex certa-gebod, artikel 1 Sr).

Subsidiariteit

Bij de argumenten tegen een specifieke strafbaarstelling is gewezen op de noodzaak fragmentarisering van de samenleving te voorkomen. Maar draagt de introductie van een specifieke strafbaarstelling daar wel toe bij? Een specifieke strafbaarstelling van VGV impliceert immers geen straffe- loosheid met daaraan verbonden culturele fragmentarisering van de samenleving. Het bewerkstelligt slechts een accentverschuiving, ingegeven door de wens tegemoet te komen aan het recht op culturele zelfbeschik- king van minderheidsgroepen. Zouden we, nu de meerderheidsopvattin-

gen geen straffeloosheid rechtvaardigen, vanuit een principiële openheid van geest, niet moeten bezien of het stigma dat voor minderheidsgroepen ligt besloten in de generale strafbaarstelling als mishandeling niet kan worden afgezwakt door middel van een specifieke strafbaarstelling?84

Een bijkomend argument is dat via een specifieke strafbaarstelling een ‘passender vergelding’ zou kunnen worden geboden.85Immers: een speci-

fieke strafbaarstelling bevordert het morele besef dat VGV strafwaardig is, en creëert zo draagvlak voor de handhaving van de normstelling. Dit ver- eist echter wel aanpalend beleid gericht op voorlichting van de doelgroep. Blijft dit achterwege dan is wellicht formeel voldaan aan het legaliteitsbe- ginsel, maar schiet de materiële uitvoering daarvan tekort.86

Verminderde ruimte voor het voeren van een cultureel verweer?

Een ‘bijkomend’ voordeel is ook dat zodoende de ruimte voor het voeren van een cultureel verweer lijkt te worden begrensd. Door een duidelijke, specifieke strafbaarstelling te formuleren, waarin geen plaats is voor cultu- rele afwegingen, wordt de ruimte voor het culturele verweer beperkt. Tegelijk wordt daarmee de potentiële dader een handvat geboden om, met een beroep op de wettelijke norm, weerstand te bieden tegen het cul- tureel bepaalde appèl VGV te laten uitvoeren. Het is immers niet diens persoonlijk morele oordeel dat hem of haar doet afzien van de besnijde- nis, maar de strafbaarstelling en daarop bedreigde sanctie door de Neder- landse wetgever.

Overeenstemming met het internationaal discours

In hoofdstuk 3 is opgemerkt dat op internationaal niveau een duidelijke voorkeur is te bespeuren voor een specifieke strafbaarstelling. Die keuze lijkt te zijn ingegeven door een behoefte aan een duidelijk herkenbare normstelling, waarbinnen de internationaal gedeelde afkeuring van VGV gestalte krijgt. Ook dit pleit voor introductie van een specifieke strafbaar- stelling.

Eventuele plaatsing

Zo de wetgever overgaat tot de introductie van een specifieke bepaling ter zake van VGV, dient te worden overwogen om een dergelijke bepaling niet op te nemen in de titel handelend over de ‘Mishandeling’, maar in titel XVII getiteld ‘Zeden’. Het argument dat normadressanten, afkom- stig uit een etnische minderheidsgroep VGV niet als mishandeling erva- ren, biedt steun aan die gedachte. Kwalificatie van het handelen als (zware) mishandeling kan worden ervaren als een aanval op de eigen groep, hetgeen het appèl op een eigen culturele identiteit kan doen toene- men en de daarmee samenhangende praktijken verder in de illegaliteit kan doen geraken. Plaatsing van een specifieke strafbaarstelling in bij- voorbeeld titel XVII zou kunnen bijdragen aan het voorkomen van een dergelijke ongewenste stigmatisering. Deze titel die handelt over de

‘zeden’ heeft immers betrekking op handelen in strijd met de sociaal-ethi- sche norm, waaronder mede wordt begrepen de zorg voor het minderja- rige kind (artikel 252 en 253 Sr).87

Echter, hoewel VGV zeker als handelen in strijd met de sociaal-ethische norm kan worden gekwalificeerd, lijkt de kwalificatie daarvan als misdrijf tegen de zeden toch minder voor de hand liggend. De betreffende strafbe- palingen hebben vrijwel allemaal betrekking op handelen dat in strijd wordt geacht met de seksuele fatsoensnormen; die connotatie ligt niet voor de hand waar het VGV betreft. Immers, hoewel de handeling daar wel betrekking heeft op de vrouwelijke geslachtsorganen, en een mogelijk motief is de vrouwelijke seksualiteit te ‘reguleren’, lijkt dit niet doorslag- gevend te zijn om VGV als zedenmisdrijf te kwalificeren. De ratio gelegen in titel XX, betreffende de ‘Mishandeling’ sluit beter aan bij de werkelijke aard van VGV: het gaat immers om het toebrengen van irreversibele schade aan het menselijk lichaam. Dat deze schade wordt toegebracht aan de genitaliën kan als strafverzwarende omstandigheid meewegen in de rechterlijke oordeelsvorming, maar is geen constitutief gegeven voor het misdrijf. Plaatsing als gekwalificeerde vorm van (zware) mishandeling, zoals eerder voorgesteld, heeft wel ten gevolge dat op VGV het stigma (zware) mishandeling komt te rusten, hetgeen vanuit minderheidsopvat- tingen als onwenselijk kan worden ervaren. Daartegenover staat dat deze kwalificatie in overeenstemming lijkt met de bedoelingen van de wetge- ver.

GERELATEERDE DOCUMENTEN