• No results found

De hiervoor genoemde strafprocessen zijn het directe gevolg van meldin- gen ter zake van VGV vanuit de medische sector.166De noodzaak te mel-

den werd en wordt echter niet door iedereen onderschreven. Velen menen dat dit op gespannen voet staat met het medisch beroepsgeheim en afbreuk doet aan de vertrouwelijkheid van de arts-patiëntrelatie.

Hoewel artikel 434-3 CP bepaalt dat eenieder die een verminking of dep- riviatie waarneemt bij een persoon, die zich op grond van diens leeftijd of ziekte niet goed kan verweren, dit dient te melden bij justitie, geldt deze meldingsplicht niet voor verschoningsgerechtigden.167Onder deze laatste

categorie vallen de medici, die uit hoofde van hun professie een beroeps- geheim hebben. Schending daarvan is op grond van artikel 223-13 CP strafbaar.

Echter, van een algehele vrijstelling tot melden op grond van het beroeps- geheim is geen sprake; onder bepaalde voorwaarden komt het beroepsge- heim namelijk te vervallen. Dat laatste staat geregeld in artikel 226-14 CP. Zo geldt het beroepsgeheim niet voor die gevallen waarin de wet dat bepaalt, dan wel indien het gaat om wetenschap van vrijheidsberoving of mishandeling, waaronder te verstaan schending van de eerbaarheid, gepleegd ten aanzien van een minderjarige beneden de leeftijd van vijftien jaar of jegens een persoon die vanwege zijn leeftijd of fysieke of geestelijke gesteldheid niet in staat is zichzelf te verdedigen.168Uit dien hoofde

bestaat derhalve een meldingsplicht voor de medicus die kennis draagt van een (voorgenomen) besnijdenis van een minderjarige. Houders van het beroepsgeheim vallen in die gevallen onder de werking van artikel 434-3 CP.

Om de meldingsbereidheid onder houders van het beroepsgeheim te ver- hogen, is artikel 226-14 CP in januari 2004 aangevuld met de bepaling dat melden in dergelijke gevallen niet zal leiden tot disciplinaire maatre- gelen.169

Meldingsprotocol PMI170

Voor artsen van het PMI zijn overigens vanuit de beroepsgroep richtlijnen opgesteld. Naast systematische controle van de externe genitaliën wordt registratie van de normale status van de externe genitaliën in het medisch dossier voorgeschreven. Bij vermoeden van VGV vindt melding aan de politie plaats waarbij de volgende procedure dient te worden gevolgd:

- Nadat de arts heeft geconstateerd dat het onderzochte meisje besne- den is, deelt hij of zij deze klinische bevindingen mede aan de ouders. - Hij of zij vraagt aan de ouders waarom zij de besnijdenis hebben

doen uitvoeren.

- Vervolgens legt hij uit dat besnijdenis verboden is in Frankrijk en in andere landen.

- Dan informeert de arts de ouders over zijn plicht de besnijdenis te melden aan het hoofd van de afdeling van het PMI en aan het par- ket.

- De arts verzekert zich ervan dat de ouders begrepen hebben dat zal worden gemeld en maakt daarbij zo nodig gebruik van een tolk. - Tot slot schrijft hij een medisch signalement waarin de schade staat

gerelateerd die hij of zij bij het onderzochte meisje heeft geconsta- teerd.

Na aldus de medische status van het slachtoffer te hebben vastgelegd en de ouders te hebben geïnformeerd, worden de bevingen gemeld aan de politie (‘le brigade des mineurs’, te vergelijken met de Jeugd- en Zeden- politie).

Het kan echter ook zo zijn dat nog geen besnijdenis heeft plaatsgevonden, maar dat de medicus het vermoeden krijgt dat deze ophanden is. In dat geval kan men een verzoek doen aan de kinderrechter, die desgewenst civielrechtelijke maatregelen kan treffen ter bescherming van het kind. Na melding worden de ouders en kind(eren) door de Jeugd- en Zedenpo- litie ter ondervraging opgeroepen. Nu het medisch certificaat, bevattende de status van de externe genitaliën, voldoende is voor het bewijs dat de besnijdenis heeft plaatsgevonden, richten de inspanningen van politie en openbaar ministerie zich primair op het vaststellen van het daderschap. De onderzoekshandelingen omvatten het verhoren van de verdachte ouders en andere betrokkenen, welke in het belang van het onderzoek 48 uur kunnen worden vastgehouden. Ook degene die heeft gemeld wordt verhoord. Verder worden inlichtingen ingewonnen bij personen of instan- ties die bekend zijn met het gezin en worden paspoorten gecontroleerd en geboortebewijzen opgevraagd.

Na aldus de zaak in kaart te hebben gebracht, rapporteert de politie haar bevindingen aan het openbaar ministerie (de procureur), die op zijn beurt de zaak voorlegt aan de onderzoeksrechter en ingang tot strafvervolging verzoekt. Op last van de procureur worden de kinderen onderzocht in het ziekenhuis, door een forensisch gynaecoloog. Toestemming daarvoor wordt verkregen via de tijdelijke voogd (‘administrateur ad hoc’), die als tijdelijk wettelijk vertegenwoordiger optreedt. Zo’n voogd wordt direct na kennisneming van een aangifte ter zake van VGV benoemd door de onderzoeksrechter. Ook andere forensische onderzoeken zijn mogelijk en

te doen gebruikelijk, zoals bijvoorbeeld een gedragsdeskundige rappor- tage.

De zaak ligt verder in handen van de onderzoeksrechter, die zorg draagt voor het voorbereidend onderzoek en de opbouw van het strafdossier. Het CAMS levert gewenst en ongewenst de benodigde kennis over het feno- meen VGV in de vorm van schriftelijk (beeld)materiaal (foto’s en video’s) en voert, zij het buiten de openbaarheid, eventueel informerende gesprek- ken met de justitiële autoriteiten. Na afronding van het vooronderzoek stelt de onderzoeksrechter de tenlastelegging op en doet deze toekomen aan de zittingsrechter. Deze beschikking wordt tezamen met het dossier toegestuurd aan het openbaar ministerie.

6.5 Participatie door het slachtoffer of een belangenorga-

GERELATEERDE DOCUMENTEN