• No results found

Conclusies uitleveringsexcepties: samenloop/collusie van mensenrechten?

9.4 Rechtshulp en uitlevering

9.4.6 Conclusies uitleveringsexcepties: samenloop/collusie van mensenrechten?

Concluderend kan worden opgemerkt dat indien aannemelijk gemaakt kan worden dat de opgeëiste persoon, na te zijn uitgeleverd, in de verzoe- kende staat zal worden blootgesteld aan het ondergaan van VGV, kan het genoemde artikel 3 EVRM mogelijk aan uitlevering in de weg staan. Ten aanzien van een opgeëiste persoon waarvan de uitlevering wordt verzocht in verband met het (mede)plegen van of medeplichtigheid aan VGV, is een beroep op discriminatoire vervolging als verweer moeilijker voorstel- baar indien en voorzover VGV als een strafbaar feit wordt aangemerkt.

Wellicht dat in dit laatste geval zich een mogelijke samenloop en collusie aandient van meerdere mensenrechten: namelijk enerzijds het genoemde antidiscriminatiegebod en anderzijds de bescherming van de lichamelijke integriteit van minderjarigen als fundamenteel recht. Het zal aan de straf- rechter zijn om in voorkomende gevallen een afweging te maken welk beginsel voorrang verdient, zij het dat slechts in exceptionele gevallen aan het eerste beginsel voorrang zou kunnen worden verleend.

9.4.7 Bestaande rechtshulpinstrumenten en nieuwe rechtshulpmogelijkheden

Thans het tweede onderdeel, te weten de bespreking van andere rechts- hulpinstrumenten dan uitlevering/overlevering. Ofschoon voor de inter- nationale handhaving van bestrijding van VGV, dat wil zeggen buiten het bestek van het EAB, geen specifiek rechtshulpinstrument bestaat, kunnen eerdergenoemde rechtshulpinstrumenten van belang zijn en voor een deel worden aangewend. In het bijzonder wordt verwezen naar twee rechts- hulpovereenkomsten:

1. De Schengen-uitvoeringsovereenkomst, welke overeenkomst relevant kan zijn in relatie tot VGV.327Ingevolge deze overeenkomst wisselen

politiediensten in de aangesloten landen informatie uit, alsmede kan wederzijdse rechtshulp worden verleend en hulp inzake uitleveringen worden geboden. Bovendien kan onder deze overeenkomst informa- tie worden uitgewisseld met betrekking tot personen die worden ver- dacht van betrokkenheid bij het plegen van VGV, mits VGV uiter- aard als een strafbaar feit kan worden gekwalificeerd. De kwestie van mogelijke (mensenrechtelijke) excepties doet zich in dit verband niet voor.

2. Verder wordt in dit kader nog gewezen op de Rijkswet tot goedkeu- ring van het EU-Verdrag betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken die op 18 maart 2004 in het Staatsblad is gepubliceerd.328

Deze wet wijzigt op een aantal belangrijke punten het Wetboek van Strafvordering in relatie tot rechtshulp. Door middel van deze wet is het thans mogelijk om bij inkomende rechtshulpverzoeken tot het horen van getuigen en deskundigen, het middel van videoconferentie te gebruiken.329Het gaat hier om een geheel nieuwe vorm van rechts-

hulpverlening, althans voor Nederland. Voortaan kan de rechter- commissaris derhalve per videoconferentie getuigen of deskundigen die zich in het buitenland bevinden, horen. Het gaat hierbij uitslui- tend om verhoren in het vooronderzoek dus niet om verhoren ter terechtzitting. Denkbaar is dat inzake VGV-zaken bepaalde getuigen die zich in het buitenland bevinden en om specifieke redenen niet naar Nederland kunnen of durven komen, door middel van dit ins- trument worden gehoord in het kader van vervolging in Nederland.

Deze mogelijkheid geldt uitsluitend voor de landen die dit EU-ver- drag hebben geratificeerd.

9.5 Conclusies

Aan het slot van dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij een aantal aanbevelin- gen/aandachtspunten die op dit Europees- en internationaal strafrechte- lijk terrein kunnen worden gedaan in relatie tot VGV..

Op de eerste plaats moet worden vastgesteld dat artikel 5 lid 1 Sr met een nieuw derde onderdeel wordt aangepast in die zin dat de dubbele straf- baarheid inzake VGV expliciet wordt losgelaten. Met verwijzing naar het gewijzigd amendement van 24 juni 2004, is op dit aspect ingegaan in paragraaf 9.2.

Ten tweede dient binnen het kader van het EAB en de Overleveringswet te worden nagegaan wat de directe consequentie is indien men VGV als specifiek delict strafbaar stelt. Dat deze consequenties bestaan, blijkt uit paragraaf 9.3.

Als derde aandachtspunt geldt dat een mogelijk specifieke strafbaarstel- ling van VGV ook moeten worden doordacht wat betreft de instrumen- ten van wederzijdse rechtshulp tussen staten in strafzaken, in het bijzon- der in het verband van de uitlevering voorzover het situaties betreft die buiten het bestek van het EAB vallen. Verwezen wordt hier nogmaals naar de brief van de minister van Volksgezondheid van 23 april 2004330waarin

wordt opgemerkt: ‘Om dit zeer ernstige (geïmporteerde) delict tegen te gaan is een samenhangende aanpak nodig, ook internationaal.’ Bij een dergelijke internationaal samenhangende aanpak zal men zich wel moeten realiseren dat uitlevering voor VGV, zowel gekwalificeerd als specialis als- mede als vorm van mishandeling, mogelijk een aantal uitleveringsexcep- ties oproept voor twee categorieën opgeëiste personen. Dat wil zeggen de persoon die wordt verdacht van het (mede)plegen van of medeplichtig- heid aan VGV enerzijds en anderzijds de vrouw (in hoedanigheid van opgeëiste persoon) die na uitlevering voor een ander strafbaar feit, het risico loopt in de verzoekende staat VGV te moeten ondergaan. Dit is aan de orde gekomen in paragraaf 9.4.

Ten aanzien van de categorie van de opgeëiste personen van wie de uit/overlevering wordt verzocht voor het (mede)plegen van of medeplich- tigheid aan VGV, zal slechts in exceptionele gevallen sprake kunnen zijn van een samenloop van verschillende mensenrechtelijke beginselen.

10 Samenvatting en aanbevelingen

In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van de onderzoeksre- sultaten. Daarnaast worden enkele aanbevelingen gedaan welke strekken tot verbetering van de voorkoming en bestrijding van VGV.

GERELATEERDE DOCUMENTEN