• No results found

Straatartiest; straatmuziek

Toelichting op de Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem

Artikel 2.1.4.2 Straatartiest; straatmuziek

De het artikel is aangepast bij de algehele herziening van de APV in 2003 en de herziening in verband met de vereenvoudiging van vergunningen per 1 januari 2010. Op grond van het eerste lid kan de burgemeester gebieden aanwijzen waar het een ieder weliswaar vrij staat om op straat muziek ten gehore te brengen, maar alleen als daarbij de in het eerste geformuleerde algemene regels in acht worden genomen. Zo wordt enerzijds het belang van straatmuzikanten

gerespecteerd, anderzijds het belang gediend van omwonenden, winkeliers en exploitanten en bezoekers van horeca-inrichtingen om te blijven gevrijwaard van onaanvaardbare overlast.

Artikel 2.1.4.3 Verkoop plaatsbewijzen

Deze bepaling verbiedt vanuit het oogpunt van de openbare orde de zwarte verkoop van toegangsbewijzen.

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

Dit artikel geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid greep te houden op situaties welke hinder of gevaar kunnen opleveren dan wel ontsierend kunnen zijn. De reikwijdte van dit artikel wordt beperkt door de Wet milieubeheer, de Woningwet, het Rijkswegenreglement en het Provinciale wegenreglement.

Het artikel beperkt zich niet tot het plaatsen, aanbrengen, of hebben van stoffen of voorwerpen op de weg, maar heeft tevens betrekking op het plaatsen, aanbrengen of hebben van stoffen of voorwerpen aan of boven de weg.

Indien en voor zover de Woningwet van toepassing is, is in zoverre het in artikel 2.1.5.1 gestelde verbod niet van kracht. Een door de Woningwet beschermd belang (bescherming van de welstand) mag dan niet worden meegewogen bij de beslissing omtrent verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.1.

Artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt, dat het voor een ieder verboden is zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Gedragingen waarop artikel 2.1.5.1 ziet, kunnen ook onder de reikwijdte van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 vallen. Voor zover een hinderlijke gedraging of gevaarlijk gedrag plaatsvindt op de weg, zoals omschreven in voornoemd artikel 5, is artikel 2.1.5.1 niet van toepassing.

Voor een terras behorende bij een horeca-inrichting geldt artikel 2.3.1.13. Een vergunning op basis van artikel 2.1.5.1 is daarmee overbodig geworden.

Het artikel is ingegrijpend gewijzigd in verband met de deregulering.

Hoe de gemeente omgaat met een groot aantal objecten in de openbare ruimte is aangegeven in de Nota Objecten in de openbare ruimte.

Artikel 2.1.5.1 in combinatie met de op grond van het vierde lid opgestelde nadere regels vormt de juridische vertaling hiervan.

In het nieuwe artikel 2.1.5.1 is de vergunningplicht voor het plaatsen van objecten op, aan of boven de weg komen te vervallen. Daarvoor in de plaats is gekozen voor een drietrapsraket:

- soms mag er iets op de weg worden geplaatst, zonder dat dit moet worden gemeld of hiervoor een ontheffing moet zijn verleend. Bijvoorbeeld stoepborden buiten het voetgangersgebied in het centrum.

- soms mag er iets op de weg worden geplaatst, maar moet dit vooraf gemeld worden. Het gaat dan om objecten die niet veel overlast voor de omgeving veroorzaken, maar wel schade aan de openbare ruimte kunnen toebrengen. Bijvoorbeeld het plaatsen van een steiger.

- soms mag er pas iets op de weg worden geplaatst als hiervoor een ontheffing is

verleend. Het gaat dan doorgaans over grote objecten die veel overlast of gevaar kunnen veroorzaken, bijvoorbeeld opslag van bouwmateriaal in de openbare ruimte. Maar ook over objecten waarvan zonder uitleg vooraf niet duidelijk is hoe ze eruit zien en aan welke regels ze moeten voldoen. Het gaat dan bijvoorbeeld om tijdelijke kunst- en speelobjecten. Voor dit soort objecten blijft een inschatting van de gemeente vooraf noodzakelijk.

Op grond van het vierde lid kan het college nadere regels vaststellen.

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Aan artikel 2.1.5.2 ligt het motief ten grondslag, de aanleg van wegen te binden aan voorschriften met het oog op de bruikbaarheid van die weg. Deze voorschriften mogen echter slechts slaan op datgene wat op de weg zelf betrekking heeft - zoals de grenzen, de afmetingen, het profiel, de hoogte, de wijze van verharding - of wat met die weg ten nauwste verband houdt - zoals beplanting en verlichting langs en van de weg, alsmede de (situering van de) langs of in de weg liggende riolering.

Naast deze min of meer technische voorschriften kan het ook gewenst zijn het tempo van wegenaanleg in de hand te houden. Voorkomen kan dan worden dat wegen voortijdig aangelegd worden waardoor, door de latere aanleg van zogenaamde complementaire openbare voorzienin-gen, zoals riolering, water- en gasvoorziening en verlichting, de bruikbaarheid van die weg gedurende lange tijd sterk verminderd zal zijn, nog daargelaten dat het veel extra kosten met zich mee brengt.

Omdat voor de toepassing van dit artikel o.a. het begrip 'weg' uit de Wegenverkeerswet 1994 gebruikt wordt, is een vergunning vereist voor de aanleg, verandering etc. van wegen die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Dit betekent dat in beginsel de vergunningsplicht geldt voor de zogenaamde 'eigen wegen'. Ook voor deze wegen is het namelijk wenselijk dat ten behoeve van de bruikbaarheid daarvan voor brandweer, ambulance e.d. voorschriften gesteld kunnen worden omtrent de wijze van verharding, breedte e.d.

Die wenselijkheid is ook aanwezig voor wegen welke bij voorbeeld aangelegd worden op grote bedrijfsterreinen. Daarvoor is in het tweede lid dan ook de toevoeging 'alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen' opgenomen.

Van de vergunningsplicht zijn uitgezonderd de overheden die in de uitvoering van hun publiek-rechtelijke taak wegen aanleggen of veranderen. Er mag van uitgegaan worden dat zij hun werkzaamheden mede afstemmen op de bruikbaarheid van de weg.

Het nutsbedrijf zal op grond van artikel 2.1.5.2 een vergunning nodig hebben voor het leggen van leidingen e.d. in een weg.

Dat is niet zo voor telecommunicatiebedrijven en kabeltelevisiebedrijven en de door hen beheerde telecommunicatiekabels met een openbare status (telecommunicatie- en omroepnetwerken). Voor deze werken wordt een regeling getroffen in de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde gemeentelijke telecommunicatieverordening