• No results found

Begripsomschrijvingen A. Handelaar

Toelichting op de Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen A. Handelaar

Voor de omschrijving van het begrip 'handelaar' verwijst artikel 437, lid 1, Sr. naar de algemene maatregel van bestuur op grond van dit artikel.

Artikel 1 van dit besluit noemt als handelaren hier bedoeld: opkopers en handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, platina, goud, zilver, edelstenen, uurwerken,

kunstvoorwerpen, auto's, motorfietsen, bromfietsen, fietsen, foto-, film-, radio-, en

videoapparatuur en apparatuur voor automatische registratie. De handelaren in antiek en curiosa zijn tevens handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, zodat zij niet apart behoeven te worden vermeld.

B. Verkoopregister

Artikel 437, eerste lid, onder a, Sr. verplicht de handelaar in dat artikel bedoeld, tot het aantekening houden van het verwerven dan wel voor handen hebben van alle gebruikte en ongeregelde goederen. In artikel 2 van de algemene maatregel van bestuur op grond van dit artikel worden regels gegeven betreffende de wijze van aantekening houden. Omdat de wet en een algemene maatregel van bestuur reeds voorzien in de regeling betreffende een zogenaamd inkoopregister, kan hierover niets meer door de gemeentelijke wetgever worden geregeld.

Artikel 437ter Sr. biedt de raad uitdrukkelijk wel de mogelijkheid om in een verordening regels te stellen met betrekking tot het opstellen van een verkoopregister.

Artikel 2.5.5 Handel in horeca-inrichtingen

Het is bekend dat in sommige cafés regelmatig gestolen goed verhandeld wordt. Het komt voor dat drugverslaafden naar bepaalde cafés gaan om daar gestolen goederen aan de man te brengen.

Artikel 2.5.5 sluit aan op het in artikel 14 van de Drank- en Horecawet neergelegde verbod tot het uitoefenen van de kleinhandel. Dit laatste verbod ziet slechts op verkoophandelingen. In artikel 2.5.5 is een uitzondering opgenomen ten aanzien van openbare verkopingen en veilingen.

Afdeling 6 Vuurwerk

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving

De onderhavige afdeling bevat slechts een regeling voor consumentenvuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit en heeft dus nadrukkelijk geen betrekking op professioneel vuurwerk in de zin van dat besluit. Voor het tot ontbranding brengen van laatstgenoemd vuurwerk is op grond van het Vuurwerkbesluit een vergunning van het college van gedeputeerde staten vereist.

Artikel 2.6.2 Bezigen van vuurwerk

In het Vuurwerkbesluit is bepaald dat het verboden is om vuurwerk af te steken op een ander tijdstip dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar. Het afsteken van vuurwerk wordt op dit tijdstip toelaatbaar geacht vanwege de koppeling van het vuurwerkgebruik aan de feestelijkheden rond de jaarwisseling en de inbedding daarvan in de Nederlandse volkscultuur.

Toch kunnen er, ondanks dat dit alleen op oudejaarsdag is toegelaten, plaatsen zijn waar het afsteken van vuurwerk te allen tijde niet toelaatbaar moet worden geacht (bijvoorbeeld bij ziekenhuizen, bejaardentehuizen, huizen met rieten daken, in drukke winkelstraten, bij

dieren-asiels enz.). Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar het afsteken van vuurwerk te allen tijde verboden is. Het tweede lid maakt het mogelijk om op te treden tegen het bezigen van vuurwerk in bijvoorbeeld een promenade, een passage, een portiek of een volksverzameling. Artikel 2.6.3 is evenals artikel 2.6.2 gebaseerd op artikel 149 van de Gemeentewet.

Afdeling 7 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2.7.1 Bestuurlijke ophouding

Ingevolge het wetsvoorstel bestuurlijke ophouding zijn de artikel 154a en 176a in de Gemeentewet opgenomen. Bestuurlijke ophouding is het op een bepaalde plaats onderbrengen en vasthouden van groepen ordeverstoorders, met inbegrip van het overbrengen naar die plaats. De ophouding mag maximaal 12 uur duren. De burgemeester kan tot bestuurlijke ophouding overgaan in situaties als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet. Dit betekent dat er sprake moet zijn van oproerige beweging of andere ernstige wanordelijkheden of als er ernstige vrees bestaat voor het ontstaan daarvan. Voorwaarde is wel, dat er sprake is van overtreding van een specifiek

verordeningvoorschrift dat strekt tot handhaving van de openbare orde of beperking van gevaar in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet. Verder dient het ophouden noodzakelijk te zijn ter voorkoming van voortzetting of herhaling van de niet-naleving en dient de naleving redelijkerwijs niet op andere geschikte wijze te kunnen worden verzekerd. Situaties waarin bestuurlijke ophouding een probaat middel kan zijn, zijn blokkades, krakersrellen en

ordeverstoringen bij (risico)wedstrijden in het betaald voetbal.

Op grond van artikel 154a van de Gemeentewet kan de gemeenteraad bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen om door de burgemeester aangewezen groepen van personen te doen ophouden. Hierbij dient de raad specifiek aan te geven, welke voorschriften zich lenen voor bestuurlijke ophouding. Artikel 2.7.1 voorziet in een dergelijke regeling op grond van artikel 154a van de Gemeentewet.

De zinsnede ‘overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet’ impliceert dat aan alle voorwaarden van het betreffende artikel moet worden voldaan, voordat de burgemeester een besluit tot bestuurlijke ophouding kan nemen. De voorwaarden zijn hiervoor beschreven.

De bepaling spreekt verder over ‘door hem (= de burgemeester) aangewezen groepen van personen’. Dit verplicht de burgemeester concreet de groep te benoemen waarop de bestuurlijke ophouding wordt toegepast.

Tot slot wordt opgemerkt, dat ingevolge artikel 176a van de Gemeentewet de burgemeester na overtreding van een specifiek voorschrift van een noodbevel of noodverordening zelfstandig kan besluiten door hem aangewezen groepen van personen bestuurlijk te doen ophouden.

Afdeling 8 Preventief fouilleren

Artikel 2.8.1 Veiligheidsrisicogebieden

Op grond van artikel 151b van de Gemeentewet kan de raad aan de burgemeester bij

verordening de bevoegdheid verlenen om gebieden aan te wijzen waar de Officier van Justitie de bevoegdheid krijgt enkele aan hem in de Wet Wapens en Munitie toegekende bevoegdheden uit te oefenen. Het gaat dan om bevoegdheden om in het aangewezen gebied vervoermiddelen te onderzoeken, een ieders kleding te onderzoeken en te vorderen dat verpakkingen die men bij zich draagt, worden geopend.

De burgemeester kan een gebied als veiligheidsrisicogebied aanwijzen als uit feiten en

omstandigheden blijkt dat er in dat gebied sprake is van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. De aanwijzing wordt gegeven voor een bepaalde duur die niet langer is dan- en voor een gebied dat niet groter is dan strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde. Voordat de burgemeester een gebied aanwijst, pleegt hij overleg met de Officier van Justitie in het in artikel 14 van de Politiewet bedoelde overleg.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie