• No results found

DE STORM OP HET MEER GESTILD

In document Hij heeft onder ons gewoond Cor Bruins (pagina 40-44)

Markus 2:18-22; Mattheüs 9:14-17; Lukas 5:33-39

H. DE GELIJKENIS VAN HET SLEEPNET (vs. 47-50)

53. DE STORM OP HET MEER GESTILD

Markus 4:35-41; Mattheüs 8:18-27; Lukas 8:22-25; 9:57-62 Het verslag van Markus (4:35-41)

Alle drie evangelisten vermelden dat de discipelen het meer overstaken op het Woord van de Heer en niet uit eigen initiatief.

Maar tussen vs. 35 en 36 van Markus vond nog een voorval plaats dat alleen vermeld wordt door Mattheüs en Lukas. Hier willen we eerst iets van zeggen.

Over het volgen van de Heer

In Matth. 8:19-22 lezen we dat eerst een schriftgeleerde de Heer aansprak. Lukas vermeldt alleen dat ‘iemand’ tot Hem sprak (9:57). De schriftgeleerde spreekt de Heer aan met ‘Meester’, wat ‘le-raar’ betekent. Als zodanig kwam Hij ook tot Israël. De Heer noemt Zichzelf hier voor het eerst in dit evangelie ‘de Zoon des Mensen’. Lukas noemt de Heer Zoon des Mensen in zijn hele evangelie, vanaf het begin. Mattheüs spreekt over twee discipelen die tot de Heer kwamen, Lukas over drie.

Mattheüs geeft maar één verontschuldiging van de discipel: ‘Heer, sta mij toe eerst mijn vader te gaan begraven’ (vs. 21). Maar Lukas geeft ons twee verontschuldigingen: ‘Heer, sta mij toe eerst mijn vader te gaan begraven’ (vs. 59) en: ‘Sta mij toe eerst afscheid te nemen ...’ (vs. 61). Alleen Lukas voegt de bekende woorden van de Heer er aan toe: ‘Niemand die zijn hand aan de ploeg slaat en achterom kijkt, is geschikt voor het koninkrijk van God’ (vs. 62).

De Heer staat hier op het punt naar de overkant van het meer te gaan. Nu komen er enkelen uit de scharen naar voren en in hun gesprek met de Heer komt hun ware karakter naar voren. Dit gedeelte is kenmerkend voor het evangelie van Mattheüs.

Uit het evangelie van Lukas blijkt dat het gesprek met deze mannen heeft plaatsgevonden na de verheerlijking op de berg. Ik geloof stellig dat dit hetzelfde voorval is dat hier beschreven wordt. Het is niet waarschijnlijk dat onze Heer bij verschillende gelegenheden dezelfde dingen gezegd zou hebben.

Maar waarom zou Mattheüs een gebeurtenis, die historisch gezien op een veel later tijdstip heeft plaatsgevonden, hier vermelden? Er was een grote liefde in het hart van de Heer voor zijn volk Israël. In wat voor toestand bevond de Heer Zich? Hij had zelfs geen plaats waar Hij zijn hoofd kon neerleggen! Bij deze gelegenheid wordt in dit evangelie voor het eerst de uitdruk-king ‘Zoon des Mensen’ gebruikt. Er staat niet ‘Zoon van David’. De titel ‘Zoon des Mensen’

wordt gebruikt voor Christus als de Verworpene of de Verheerlijkte. Hier is de Heer de Ver-worpene. Zelfs zijn eigen volk wil Hem niet aannemen. Nu gaat Hij naar de andere kant. Hij moet hen verlaten.

Deze man vraagt of hij de Heer mag volgen, maar de Heer weet wat er in zijn hart is: hij is een vleselijke Jood die denkt dat hij door het volgen van Jezus een goed plaatsje zou krijgen bij de Messias. De Heer maakt hem duidelijk dat Hij hem geen plaats heeft te geven, want er was geen plaats voor de Messias bij Israël.

W. Kelly

Zoals we al opmerkten moeten we bovenstaand gedeelte plaatsen tussen vs. 35 en 36 van Mark. 4.

Nu gaan we verder met vs. 36.

Het verslag van Markus (4:36-41)

Hier vinden we twee bijzonderheden die we niet vinden in de andere evangeliën: (1) zij namen Hem mee in het schip, zoals Hij was; en (2) er waren nog andere schepen met Hem.

De discipelen gehoorzamen meteen aan het bevel van de Heer. Zonder tijd van voorbereiding ne-men zij Hem. mee zoals Hij is. Het feit dat ook andere schepen op het meer waren en dus ook in de storm, laat ons zien hoe afhankelijk de mens is van de onverwachte werking van Gods genade en gunst wat betreft zijn veiligheid.

Dit en het feit dat Hij slaapt en later zowel de storm als de discipelen bestraft, laat zien dat Hij vol-komen Heer is over de schepping en over de schepselen.

Markus laat ons weten in vs. 38 dat de Heer sliep ‘op het kussen’ en dat de discipelen de Heer een verwijt maken als ze zeggen: ‘Meester, bekommert U zich er niet om dat wij vergaan?’ Zagen zij in Hem een mens zoals zijzelf en zoals andere mensen? Of zagen zij in Hem alleen maar een le-raar? Zij waren bezorgd over zichzelf, maar waren zij ook bezorgd voor Hem, voor zijn eer? Zij behoorden als dienstknechten alleen maar zorg te hebben voor hun Heer.

Maar de Heer Jezus sprak slechts één woord en zij zagen de Heer van de schepping! Hij maakt hun een verwijt: ‘Waarom bent u zo angstig? Hebt u nog geen geloof?’ En dit na alles wat zij van Hem gehoord en gezien hadden!

Het verslag van Mattheüs (8:18-27)

Hoewel Mattheüs deze gebeurtenis hier vermeldt, vond zij in werkelijkheid plaats op de avond van de dag toen de Heer de zeven gelijkenissen van het koninkrijk der hemelen had uitgesproken (hoofdstuk 13). Dit was nog vóór de verheerlijking op de berg, ‘maar lang nádat de andere gebeur-tenissen die in dit hoofdstuk ‘vermeld worden, hadden plaatsgevonden. Hieruit blijkt weer dat ‘de Heilige Geest in Mattheüs alleen dan de historische volgorde aanhoudt wanneer dat strookt met het doel van dit evangelie.

De discipelen spreken hier Jezus aan met het woord Heer (Gr. kurie), en dat is Hij. Alles is aan Hem onderworpen, de natuur, en trok de macht van de satan. Het verwijt dat de Heer hier uit-spreekt is niet zo scherp: ‘Waarom bent u angstig, kleingelovigen?’

Het verslag van Lukas (8:22-25)

Dit verslag is vrijwel gelijk aan dat van de andere evangelisten. Op enkele kleine verschillen willen we hier wijzen. Allereerst de woorden in vs. 23 dat zij in nood verkeerden. Hoewel Lukas niet bij deze gebeurtenis geweest is, weet hij het toneel levendig voor te stellen en voegt hij er deze veel-zeggende woorden aan toe.

We hebben gezien dat de angstige discipelen de Heer aanspreken als Heer (in Mattheüs) en als Meester, wat hier betekent leraar (in Markus). Hier in Lukas spreken zij Hem aan als: ‘Meester, Meester!’ - dat wil zeggen: één die boven anderen verheven is. Al deze titels komen Hem toe. Hij is de Redder in de meest ruime zin: Hij redt uit nood en gevaar.

In Mattheüs stelt Hij de vraag: ‘Waarom bent u angstig, kleingelovigen?’ In Markus: ‘Waarom bent u zo angstig? Hebt u nog geen geloof?’ Hier in Lukas zegt de Heer alleen: ‘Waar is uw ge-loof?’ Uit deze woorden spreekt het verdriet van zijn hart bij hun gebrek aan vertrouwen in Hem.

Zijn schijnbare passiviteit was een teken van het vertrouwen dat Hij in zijn discipelen stelde, want zij moesten toch wéten wie Hij was. Wat hebben ze zijn liefhebbend hart teleurgesteld. En

ont-breekt het ons ook niet vaak aan vertrouwen in Hem? We mogen wel bidden: ‘Heer, vergroot mijn geloof’.

54. DE BEZETENE IN HET LAND DER GERGESÉNEN Markus 5:1-21; Mattheüs 8:28-34; Lukas 8:26-40

Markus en Lukas vertellen ons dat zij aan de overkant van de zee kwamen; dat wil zeggen: Jezus, de Zoon des Mensen, die gekomen was voor de mensen, en zijn discipelen. In Mattheüs lezen we:

‘Toen Hij aan de overkant gekomen was’; hier valt de nadruk op de Heer Jezus Zelf.

In Markus en in Lukas wordt gesproken over één bezetene, maar uit het verslag van Mattheüs we-ten we dat er in werkelijkheid twee geweest zijn. Markus geeft een uitvoerige beschrijving; het verslag van Lukas is veel beknopter (slechts 15 verzen), terwijl Mattheüs deze gebeurtenis weer-geeft in 7 verzen.

Markus vertelt ons dat deze man een ‘onreine geest’ had (vs. 2) en dat hij Jezus huldigde toen hij bij Hem kwam. Hoe verschrikkelijk zijn toestand was lezen we in vs. 9 en 10 waar hij antwoordt op de vraag: ‘Hoe is uw naam?’ - ‘Legioen is mijn naam, want wij zijn velen’. Een gespleten per-soonlijkheid, zouden wij zeggen! Uit vs. 10 blijkt hoe volkomen hij zich heeft ééngemaakt met de demonen die in hem wonen: ‘En hij (de man zelf) bad Hem dringend dat Hij hen (de demonen) niet buiten het land zou zenden’. In vs. 5 lezen we hoe deze bezetene zijn tijd doorbracht.

Vs. 13 vermeldt tevens uit hoeveel zwijnen de kudde bestond: ongeveer tweeduizend. Aan het eind van het verhaal lezen we dat de Heer Zich over deze man ontfermd heeft (vs. 19).

Al deze kleine verschillen hebben betekenis. Het schijnt dat de bezetene de Heer tegemoet kwam met onvriendelijke bedoelingen. Het leek wel of hij de Heer wilde aanvallen (verg. vs. 2 en 6), maar plotseling viel hij neer (Luk. 8:28) voor Jezus. Ja, Jezus is de Zoon van God, de Allerhoogste!

Zo beschrijven de evangelisten Hem, en de duivelen erkennen Hem als zodanig.

Voor de nederige Dienstknecht, die in wezen de Almachtige God is, moet alles buigen. Markus geeft dan ook het verzoek dat de duivelen tot de Heer richtten, volledig weer (vs. 10 en 12).

Zowel Markus en Lukas beschrijven de geweldige verandering bij de man: hij zit, in plaats van schreeuwend rond te dolen; hij is gekleed, in plaats van ongekleed rond te lopen; hij is goed bij zijn verstand, in tegenstelling met de krankzinnige toestand waarin hij zich eerst bevond.

Lukas vertelt waar hij zat: aan de voeten van Jezus (vs. 35).

Mattheüs vertelt ons weinig over het gedrag van de man; hij vertelt ook niet dat de Heer naar zijn naam vroeg. Hij vermeldt ook niet dat de mensen de man zien zitten aan de voeten van Jezus, maar wel dat zij Hém zien (vs. 34). Hij vertelt ook niet van het verzoek van de man om bij de Heer te mogen blijven. AI deze weglatingen horen ongetwijfeld bij het Goddelijke plan.

Mattheüs spreekt over twee bezetenen, terwijl de andere evangeliën er maar één vermelden. Na-tuurlijk wáren er twee, maar Markus en Lukas vestigen de aandacht op hem die het meest opviel, de man die zichzelf Legioen noemde. Markus geeft van deze gebeurtenis de duidelijkste omschrij-ving, alsof hij er zelf bij was geweest. Maar Mattheüs schreef in de eerste plaats voor de Joden.

Voor hen vormden twee mensen een afdoend getuigenis, ‘opdat door de mond van twee of drie ge-tuigen elk woord vaststaat’ (Matth. 18:16).

55. DE OPWEKKING VAN HET DOCHTERTJE VAN JAÏRUS Markus 5:22-43; Mattheüs 9:18-26; Lukas 8:41-56

Het verslag van Markus (5:22-43)

Mattheüs en Markus vertellen dat de vader van het meisje een overste was, en Markus en Lukas vertellen dat zijn naam Jaïrus was. Het is weer Markus die de meeste bijzonderheden vermeldt. Hij geeft ons ook de duidelijkste omschrijving van de toestand waarin de wanhopige vader zich

be-vond. Als aan Jaïrus verteld wordt dat zijn dochter gestorven is, vinden we in Lukas en Markus de bemoedigende woorden van de volmaakte Mens die gekomen was om de mensen te dienen: ‘Vrees niet, geloof alleen’. Lukas voegt er nog aan toe: ‘en zij zal behouden worden’. Jaïrus moet geloven dat alles nog goed kan komen zelfs al is het meisje al gestorven. Weer horen we deze vertroostende woorden van de Heer, die vol medegevoel en medelijden is, in dit evangelie van de waarachtige Mens. Markus alleen geeft de Arameese woorden die de Heer tot het meisje spreekt: ‘Talitha koem’ (vs. 41), wat betekent: ‘Meisje, ik zeg je, sta op’. Lukas heeft alleen de woorden: ‘Kind, sta op’. Alle drie evangelisten vermelden dat het meisje opstond op dit bevel van de Heer. Alleen Markus voegt er aan toe dat zij heen en weer liep, als overtuigend bewijs van de grootheid van het wonder.

Lukas en Markus vertelen ook van de zorg van de Heer voor het meisje, blijkend uit zijn opdracht om haar te eten te geven. Ook vermelden zij dat het meisje twaalf jaar was. Hoewel er met haar zo’n groot wonder was gebeurd, was zij, net als vóór die tijd, afhankelijk van gewoon dagelijks voedsel.

In vs. 43 lezen we dat niemand dit te weten mocht komen. In dit evangelie waar we de Heer zien als de trouwe Dienaar komt dit bevel vaker voor. Als er een dienst verricht wordt voor God hoeft dit niet rondgebazuind te worden.

Het verslag van Mattheüs (9:18-26)

In de beide andere evangeliën lezen we dat Jaïrus tot de Heer kwam toen zijn dochtertje nog leefde.

Hier lezen we dat hij zegt: ‘Mijn dochter is zojuist gestorven; maar kom en leg uw hand op haar, en zij zal leven’. Hier zien we hoe groot zijn geloof was in de macht van de Heer.

In vs. 19-22 wordt het verhaal onderbroken; daar vinden we de genezing van de vrouw die aan bloedvloeiingen leed.

In vs. 26 lezen we dat het gerucht zich verbreidde door dat hele land, terwijl we in Mark. 5:43 en Luk. 8:56 lezen dat de Heer hun beval aan niemand te zeggen wat er gebeurd was. Zie hetzelfde ook in Mark. 1:44, 45 bij de genezing van een melaatse.

Het verslag van Lukas (8:41-56)

Hierover valt weinig meer te zeggen; de meeste punten van verschil zijn al in het voorgaande be-handeld.

We lezen in vs. 42 dat het meisje Jaïrus’ enige dochter was. Dit maakte de smart van de vader nog groter. We lezen hier dat hij alleen vraagt of de Heer in zijn huis wil komen (vs. 41), niet om de hand op haar te leggen. Wat de Heer ook zou doen, het was goed.

In vs. 50 lezen we dat de Heer de bemoedigende woorden spreekt: ‘Wees niet bang, geloof alleen en zij zal behouden worden’. Deze bemoediging had Jaïrus wel nodig, want men had net tegen hem gezegd dat zijn dochtertje gestorven was (vs. 49). In het Grieks wordt de nadruk op het woord ‘ge-storven’ gelegd: ‘Gestorven is uw dochter!’ In dit evangelie wordt er nog eens extra de nadruk op gelegd dat zij gestorven was. In vs. 53: ‘Zij wisten dat zij gestorven was’ en in vs. 55: haar geest keerde terug. Met de nauwkeurigheid van een arts geeft Lukas aan dat het meisje niet bijkwam van een bewusteloosheid, maar dat zij weer levend werd na dood te zijn geweest.

56. DE VROUW DIE AAN BLOEDVLOEIINGEN LEED Markus 5:25-34; Mattheüs 9:20-22; Lukas 8:43-38

De waarheid wordt steeds duidelijker: Israël, tot wie de Heer kwam om hen te redden, is ge-storven, net zoals de dochter van de overste. Terwijl de Heer onderweg is om een wonder aan haar te verrichten, komt een zieke vrouw tot de Heer in groot geloof, en haar geloof wordt

be-antwoord. Dit mogen we zien als een beeld van de genade die aan de heidenen wordt bewezen in de tijd dat de zegeningen voor Israël ‘uitgesteld’ worden.

F. W. Grant

Het verslag van Markus (5:25-34)

Alleen Markus vermeldt dat haar kwaal, ondanks alle medische hulp die zij ingeroepen had, erger was geworden (vs. 26). Hiermee geeft hij aan hoe hopeloos haar toestand was.

Hier lezen we ook waarom deze vrouw tot de Heer kwam. Zij had over Jezus gehoord (vs. 27) en het geloof komt door het gehoor. Het woord ‘terstond’ is kenmerkend voor Markus; ook in dit ver-slag wordt het enkele keren gebruikt (zie vs. 29, 30 en 42). Markus en Lukas vermelden dat er

‘kracht van Hem was uitgegaan’ toen de vrouw Hem aanraakte in geloof (vs. 30 en Luk. 8:46). Dit was niet een magisch gebeuren dat de Heer verstomd deed staan over wat er met Hem gebeurd was, maar wat er gebeurde was in volkomen overeenstemming met zijn wil: een vrouw raakte Hem aan in geloof en zij werd genezen.

De zegen die de Heer haar tenslotte geeft: ‘Ga heen in vrede’ (vs. 34), wordt ook vermeld door Lu-kas, maar Mattheüs zegt: ‘Heb goede moed, dochter’ (9:22). Zij kon nu gaan, met de zekerheid dat zij volkomen genezen was van haar lijden, zowel lichamelijk als geestelijk. Zij was gezond ge-maakt, zij was vrij, vrij van haar ziekte en vrij van de toorn van God, voor altijd!

Het verslag van Mattheüs (9:20-22)

Mattheüs heeft maar drie verzen nodig om de ziekte en de genezing van deze arme vrouw te be-schrijven. Hij vermeldt niet dat haar toestand erger werd en dat zij al haar geld voor niets had uit-gegeven. Zij ‘kwam’ alleen maar en ‘raakte aan’ (vs. 20) en geloofde (vs. 21). Wie in geloof tot de Heer komt, vindt genezing. Zo is het nu ook nog. Niet de Heer raakt de vrouw aan, maar de vrouw raakt Hem aan: het is geloof dat aanraakt. ‘Heb goede moed’ (vs. 22) is de verzekering van de Heer voor haar, dat haar geloof beloond was. Nu kan zij gelukkig zijn, niet alleen omdat zij lichamelijk genezen is, maar ook omdat zij vrede met God heeft en weet dat haar zonden vergeven zijn.

Het verslag van Lukas (8:43-38)

Dit verslag komt vrijwel overeen met dat van Markus. Alleen vermeldt Lukas, net als Mattheüs, dat zij niet het kleed, maar de zoom van zijn kleed aanraakte (vs. 44); dit was een blauw koord.

Alle drie evangelisten vermelden: ‘Dochter, heb goede moed, uw geloof heeft u behouden, ga heen in vrede’ (vs. 48).

We kunnen ons alleen echt vrij voelen als we weten dat we in verbinding zijn gebracht met de Heer en met God, onze Vader. Haar geloof had haar geestelijk tot een dochter van Abraham gemaakt.

Niet alleen was haar lichaam genezen, zij had ook vrede voor haar ziel.

57. TWEE BLINDEN GENEZEN EN EEN BOZE GEEST UITGEDREVEN

In document Hij heeft onder ons gewoond Cor Bruins (pagina 40-44)