• No results found

163. DE BEGRAFENIS VAN DE HEER JEZUS

In document Hij heeft onder ons gewoond Cor Bruins (pagina 155-158)

Mark. 15:42-47; Matth. 27:57-61; Luk. 23:50-56; Joh. 19:3142 Het verslag van Markus (15:42-47)

Markus en Johannes vertellen ons dat deze vrijdag waarop de Heer stierf, de voorbereiding was, dat is de dag vóór de sabbat (vs. 42). In dit geval zou het de sabbat van Pasen zijn (Joh. 19:31). We zullen iets meer van deze ‘voorbereiding’ zeggen bij het verslag van Johannes.

In alle evangeliën lezen we dat Jozef van Arimathéa op dit ogenblik komt om de Heer te begraven.

Alleen in het Johannesevangelie lezen we dat ook Nicodémus nu openlijk kiest voor de verworpen Messias (19:39).

Markus deelt ons mee dat Jozef van Arimathéa een aanzienlijk raadsheer was die het koninkrijk Gods verwachtte (vs. 43). Volgens Mattheüs was hij een rijk man en een discipel van Jezus (27 57). Johannes vertelt daarbij dat hij in het geheim een discipel van Jezus was, uit vrees voor de Jo-den (23:50). Lukas zegt dat hij een goed en rechtvaardig man was die niet had ingestemd met de raad en handelingen van de Joodse Raad (23:50). Nu de Heer gestorven is, komt hij openlijk voor Hem uit, zonder vrees voor de Joden. Nu denkt hij niet meer aan zijn reputatie en vergeet alle voorzichtigheid. Hij ‘waagde het naar binnen te gaan naar Pilatus en het lichaam van Jezus te

vra-Nazareth hoorde. Jozef vraagt om het lichaam (Gr. sooma), maar Pilatus gebruikt het Griekse woord ptooma (vs. 45), wat betekent ‘lijk’. Uit deze twee woorden blijkt het verschil in waardering dat deze mannen hechtten aan het lichaam van Christus. Voor Jozef is dit lichaam kostbaar, de ta-bernakel van God op aarde, voor Pilatus is het gewoon een lijk zonder enige waarde.

Heel eerbiedig wikkelt Jozef het lichaam van de Heer in het fijne linnen en legt Hem in zijn eigen graf (vs. 46). Toen de Heer Jezus in deze wereld kwam werd Hij ook gewikkeld in doeken (Luk.

2:12). Wat heeft Hij Zich willen vernederen! Hij was de nederige dienstknecht.

Alleen Markus en Mattheüs vertellen ons dat een steen voor de ingang van het graf werd gewen-teld, en in Matth. 27:66 lezen we dat de steen later werd verzegeld.

Er waren ook toeschouwers aanwezig toen de Heer werd begraven in de hof; het waren vrouwen, ongetwijfeld dezelfde die ook bij het kruis gestaan hadden: Maria Magdaléna en Maria, de moeder van Joses, die door Mattheüs ‘de andere Maria’ genoemd wordt (27:61). Deze twee worden bij name genoemd, maar ongetwijfeld waren er meer vrouwen aanwezig. In Lukas lezen we van ‘de vrouwen die met Hem gekomen waren uit Galiléa’. Het was hun bedoeling om met specerijen te-rug te komen zo gauw de sabbat voorbij was om de Heer te gaan zalven. Maar zij kwamen te laat (16:1).

Het verslag van Mattheüs (27:57-61)

In dit evangelie, dat bestemd is voor de Joden, heeft Mattheüs steeds weer duidelijk gemaakt dat Jezus hun Messias was, door te wijzen op Schriftplaatsen die door Hem vervuld zijn geworden. Nu wijst hij er op dat deze Jozef van Arimathéa (misschien Rama of Ramathaïm, genoemd in 1 Sam.

1:1) een rijk man was en een nieuw graf bezat. Zo werd weer de Schrift vervuld: ‘En men stelde zijn graf bij de goddelozen; bij de rijke was Hij in zijn dood, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft en geen bedrog in zijn mond geweest is’ (Jes. 53:9).

Het verslag van Lukas (23:50-56)

Niet alleen was Jozef een rijk man en een discipel, hij was ook een lid van de Joodse Raad en hij was bekend om zijn goedheid en rechtvaardigheid. In vs. 51 lezen we dat hij niet had ingestemd met de raad en handelwijze van zijn collega’s die de Heer ter dood veroordeeld hadden. Lukas geeft meer bijzonderheden over Jozef dan de andere evangelisten. Zijn laatste getuigenis over Jozef is dat ‘hij ook zelf het koninkrijk Gods verwachtte’ (vgl. Mark. 15:43).

In dit evangelie van ‘de volmaakte Mens’ is het ‘een rechtvaardige man’ die zijn graf afstaat waar-in nog nooit iemand gelegd was. Lukas vermeldt meestal bijzonderheden en treedt vaak waar-in details;

in vs. 55 echter is -hij heel beknopt door alleen maar te spreken over ‘vrouwen die met Hem waren meegekomen uit Galiléa’.

In vs. 56 lezen we dat zij terugkeerden en specerijen en balsems bereidden en dat zij op de sabbat rustten. Zij hadden oprechte toegenegenheid tot de Heer en waardering voor Hem, maar toen zij kwamen, om blijk te geven van die toegenegenheid door het lichaam van de Heer te zalven, waren zij te laat. Vergelijk dit met het zalven van de Heer door Maria van Bethanië (Matth. 26:6-13). Van haar getuigt de Heer dat zij dit gedaan heeft ‘voor mijn begrafenis’.

Het verslag van Johannes (19:31-42)

Waar Lukas het getuigenis van de Romeinse hoofdman weergeeft: ‘Waarlijk, deze Mens was rechtvaardig’ (Luk. 23:47), in het evangelie waarin de Heer als de volmaakte Mens wordt voorge-steld, legt God in het Johannesevangelie er Zelf getuigenis van af dat de Heer Jezus rechtvaardig is.

De Heer Jezus heeft alles in vervulling doen gaan wat over Hem geschreven was. Zelfs in zijn ster-ven en daarna zorgde God er voor dat de Schrift vervuld zou worden (vs. 36 en 37). Het verslag van het breken van de benen van hen die met de Heer gekruisigd waren en het doorsteken van de zijde van de Heer staat alleen in dit evangelie.

Vrijdags ongeveer drie uur ‘s middags stierf de Heer. Drie uur later, om 6 uur ‘s avonds, begon de sabbat. Dit was een bijzondere sabbat: ‘de dag van die sabbat was groot’ (vs. 31). Het was de dag waarop het Pascha gevierd moest worden. Om aan dit feest deel te kunnen nemen moest een Jood ceremonieel ‘rein’ zijn; hij moest zich daarom op het feest voorbereiden, en daarom werd deze vrijdag ‘de voorbereiding’ genoemd.

Vandaar de haast bij de Joden om de kruiselingen te laten sterven: er was niet veel tijd meer over voor hun voorbereiding op het paasfeest. Ook was er daarom niet veel tijd meer voor de trouwe volgelingen van de Heer om nog een laatste dienst aan Hem te bewijzen. Als iemand ter dood ge-bracht was, door hem aan een paal te hangen, mocht zijn lijk gedurende de nacht niet aan de paal blijven (Deut. 21:23). Zo werden de twee rovers gedood door hun benen te breken. Maar dan zegt God Zelf: ‘tot hier en niet verder’. De soldaten beseften niet wat zij deden toen zij besloten de be-nen van de Heer niet te breken omdat ‘Hij al gestorven was’ (vs. 33), maar zij vervulden hiermee de Schrift die zegt dat geen been van Hem zou gebroken worden (Ex. 12:46 en Ps. 34:21).

Het was een heidense soldaat die de zijde van de Heer doorstak. Niettemin wordt het volk Israël verantwoordelijk gesteld voor deze daad: ‘Zij zullen zien op Hem die zij hebben doorstoken’ (zie Zach. 12:10).

Het doorsteken van de zijde van de Heer is ook het bewijs dat de Heer werkelijk gestorven is. De Mohammedanen geloven dat God Jezus weggenomen heeft voordat Hij stierf. Als de Heer Jezus nog niet gestorven was, dan zou deze steek, gericht op zijn hart, dodelijk zijn geweest. Uit de wond kwam bloed en water (vs. 34), het bewijs dat de Heer zijn bloed gestort heeft (vgl. Hebr. 9:22). Bo-vendien kwam er water uit de wond. Het bloed spreekt van verzoening, het water van reiniging (1 Joh. 5:6, 7).

Tegenwoordig zijn er veel mensen die van deze dingen niet willen weten, maar het Woord blijft onveranderlijk waar: ‘Het loon van de zonde is de dood’, en: ‘Zonder bloedstorten is er geen verge-ving’ (Rom. 6:23; Hebr. 9:22).

Vs. 35 is het getuigenis van een ooggetuige. Hier doet Johannes een appèl op iedere lezer: ‘... opdat ook u gelooft’.

Door deze gebeurtenissen werd de ene Schriftplaats’ na de andere vervuld. Nu moest Jes. 53:9 nog vervuld worden. Ook hiervoor zorgde God. Hij had al in het hart van Jozef van Arimathéa gewerkt om deze profetie te vervullen. Dit is het bewijs van God Zelf dat zijn Zoon rechtvaardig, vlekke-loos en zonder zonde is. Zij die Christus vermoord hebben (menselijk gezien) wilden Hem een graf geven bij de goddelozen, maar God komt op voor de eer van zijn Zoon.

De begrafenis van de Heer door Jozef en Nicodémus wordt ook vermeld door de andere evangelis-ten. In elk evangelie vinden we weer andere bijzonderheden. Omdat Jozef een vooraanstaand lid van het Sanhedrin was, had hij ongetwijfeld invloed bij Pilatus. Onmiddellijk nadat de Heer ge-storven was, ging hij dan ook naar Pilatus en vroeg of hij het lichaam van de Heer mocht wegne-men (vs. 38).

In Markus lezen we dat Pilatus verwonderd was dat de Heer al gestorven was (15:44). Dit vermeldt Johannes niet, maar wat hij ons wél vertelt in vs. 38 en 39, vinden we niet in de andere evangeliën.

Nicodémus doet niet onder voor Jozef in zijn bewijs van eerbied aan de Heer. Hij brengt een mengsel van mirre en aloë, ongeveer honderd pond, mee (vs. 39). Zij wikkelden het lichaam van Jezus in linnen doeken met de specerijen, zoals de Joden de gewoonte hebben van begraven (vs.

40). Het graf lag op dezelfde plaats als Golgotha. ‘In de tuin was een nieuw graf, waarin nog nooit iemand was gelegd’ (vs. 41). Jozef en Nicodémus moesten zich haasten, want bij zonsondergang begon de sabbat. Alles wat zij nog konden doen was het lichaam wassen, en het in linnen doeken wikkelen met de specerijen en nog een zweetdoek om het hoofd van de Heer doen. Daarna werd Jezus in het graf gelegd (vs. 42).

164. HET GRAF VERZEGELD EN BEWAAKT Matth. 27:62-66

De discipelen en de andere vrienden van de Heer ‘rustten op de sabbat naar het gebod’ (Luk.

23:56). De vijanden van de Heer echter niet. Het is treffend dat alleen Mattheüs vermeldt dat het volk Israël zijn Messias vervolgd heeft niet alleen tot de dood, maar zelfs ná zijn sterven. Dit laat ons nog duidelijker de schuld zien van hen tot wie Hij in de eerste plaats gekomen was.

Deze vervolgers van Christus gaan zelfs nog verder: straks zullen zij ook de Heilige Geest verwer-pen. Zie het getuigenis van Stéfanus tegen hen (Hand. 7:51). Voor zulke mensen is geen hoop meer. De discipelen waren traag om te geloven wat hun Meester tot hen gezegd had, namelijk dat Hij na drie dagen zou opstaan. Maar de vijanden van de Heer waren deze woorden niet vergeten.

Het schijnt dat zij begrepen hebben dat Hij zou opstaan uit de doden, en ze proberen dit te verhin-deren., Wat een dwaze gedachte! Wat dachten zij toch gering van de Heer Jezus! Kon een graf Hem tegenhouden? Was de grote steen voor het graf een verhindering voor Hem om uit het graf te komen? De grote Schepper en Heiland had zelfs geen engel nodig om een steen te verwijderen. De duisternis is voor Hem licht; een stenen muur is voor Hem als lucht.

ZATERDAG

165. DE VROUWEN KOPEN SPECERIJEN Mark. 16:1, Luk. 23:56b

Op deze droeve sabbat bleven de vrouwen die de Heer liefhadden rustig thuis. Zij wachtten tot de zon zou ondergaan, dan was de sabbat voorbij en zouden de winkels opengaan.

Op die avond van onze zaterdag (voor hen was het al het begin van de eerste dag van de week) gingen Maria Magdaléna, Maria, de moeder van Jakobus en Salóme meteen de nodige zalf en spe-cerijen kopen. Dan konden ze de volgende morgen direct naar het graf gaan om het lichaam van de Heer te zalven, zoals het hoorde.

In document Hij heeft onder ons gewoond Cor Bruins (pagina 155-158)