• No results found

DE HEER VOOR DE TWEEDE KEER VERWORPEN IN NAZARETH Markus 6:1-6; Mattheüs 13:54-58

In document Hij heeft onder ons gewoond Cor Bruins (pagina 45-49)

Markus 2:18-22; Mattheüs 9:14-17; Lukas 5:33-39

H. DE GELIJKENIS VAN HET SLEEPNET (vs. 47-50)

58. DE HEER VOOR DE TWEEDE KEER VERWORPEN IN NAZARETH Markus 6:1-6; Mattheüs 13:54-58

Vergelijk Mattheüs 4:12, 13 met 13:54-58 en met Luk. 4:16-30. Het zou vreemd geweest zijn en niet in overeenstemming met het liefhebbend hart van de Heer als Hij tijdens zijn verblijf in Gali-léa niet zijn oude woonplaats nog eens zou bezoeken, hoewel zij Hem verworpen hadden. Nóg eens wilde Hij hen uitnodigen om de blijde boodschap aan te nemen.

Markus 6:1 begint met de woorden: ‘En Hij ging van daar weg...’ De Heer verliet het huis van Jaï-rus en kwam in zijn vaderstad. In Luk. 4:16-30 lezen we van de eerste verwerping in Nazareth; we lezen niet dat er toen discipelen bij waren. Hier hebben we de tweede verwerping in Nazareth, ‘en zijn discipelen volgden Hem’ (vs. 1).

Het verslag van Markus en Mattheüs is vrijwel gelijk. De reactie van de mensen is volgens Mat-theüs: ‘Is Deze niet de Zoon van de timmerman?’ (vs. 55) en volgens Markus: ‘Is Deze niet de timmerman?’ (vs. 3). Deze beide vragen vullen elkaar aan. Jozef was de timmerman in Nazareth er.

Jezus was zijn ‘zoon’ (volgens de mening van de mensen in Nazareth). We mogen aannemen dat Jezus ook gewerkt heeft als timmerman. Dit was niet iets minderwaardigs voor de Heer. Hij was gekomen als slaaf; dat is nog veel geringer dan een timmerman.

Maar de mensen van Nazareth waren boos, jaloers en afgunstig. Zij geloofden niet dat Hij de Mes-sias was. Voor hen was Hij slechts ‘de timmerman’; uit deze woorden blijkt hun ongeloof.

En Christus deed niets om hun ongeloof weg te nemen, bijvoorbeeld door grote wonderen te ver-richten. Dat zou hun harten nog meer verhard hebben. ‘En Hij kon daar geen enkele kracht doen’

(vs. 5). Het was natuurlijk niet zo dat Hij Zelf geen kracht had, maar het kwam omdat zij geen ge-loof hadden. We zouden ook kunnen zeggen dat Hij daar geen kráchten wilde doen.

In Mattheüs lezen we: ‘En Hij deed daar niet veel krachten vanwege hun ongeloof’ (vs. 58). Hoe-wel de inwoners van Nazareth als geheel gezien Hem verwierpen, waren er toch enkelen die in ge-loof tot de Heer kwamen. Zij ontvingen genade en werden genezen. Hij legde enkele zieken de handen op en genas hen (vs. 5). Maar het waren maar enkelen (Matth. 13:58).

In Lukas wordt nog eens de nadruk gelegd op de mensheid van Christus: ‘En Hij verwonderde Zich over hun ongeloof’ (vs. 6). Als Zoon van God was er niets waarover Hij Zich hoefde te verwonde-ren, maar voor zijn menselijke natuur waren verrassing en verwondering gewone eigenschappen.

59. DE UITZENDING VAN DE TWAALF DISCIPELEN Markus 6:7-13; Mattheüs 9:35 - 10:1; 10:5 - 11:l; Lukas 9:1-6

Het verslag van Markus (6:7-13)

Hoewel de Heer Zich even tevoren verwonderd had over het ongeloof van de inwoners van Naza-reth, weerhield dat Hem niet door te gaan met zijn werk. Hij liet hen achter in hun ongeloof en be-gon de twaalven uit te zenden (vs. 7). In hoofdstuk 3:13-19 zagen we dat de Heer hen heeft uitge-kozen. Hij had hen op hun werk voorbereid en nu was de tijd gekomen dat zij worden uitgezonden, twee aan twee.

Twee personen vormen samen een getuigenis. Salomo zei al: ‘Twee zijn beter dan één’ (Pred. 4:9).

De Heer, die in Nazareth geen wonderen kon doen, geeft nu aan zijn discipelen macht en gezag over onreine geesten.

Het eerste wonder dat Markus vermeldt is het uitwerpen van een onreine geest (1:21-28). Dit won-der is in dit evangelie het duidelijkste bewijs van de macht van de newon-derige Dienstknecht over al de machten van Satan.

De manier waarop de Heer hen uitzendt en de opdracht die Hij geeft, laat zien dat zij volkomen afhankelijk zijn van Hem die hen uitgezonden heeft:

Markus Mattheüs Lukas

a. alleen een staf a. geen staf a. geen staf

b. geen brood b. de arbeider is zijn voedsel waard b. geen brood

c. geen reiszak c. geen reiszak c. geen reiszak

d. geen geld d. geen goud, zilver of koper d. geen geld

e. met sandalen e. geen sandalen e. niet vermeld

f. geen twee rokken f. geen twee rokken f. geen twee rokken

Deze voorwaarden worden niet gegeven om letterlijk opgevolgd te worden door zendelingen in onze tijd. Zij golden voor de discipelen in die tijd toen de Heer nog bij hen was op aarde. Sommi-gen legSommi-gen het zo uit dat Mattheüs bedoelt: geen staf om voorraden te draSommi-gen, en dat met de staf in Markus een wandelstaf wordt bedoeld. Voor ‘sandalen’ worden in Markus en Mattheüs verschil-lende Griekse woorden gebruikt. In Markus moeten we inderdaad denken aan sandalen, maar in Mattheüs aan schoenen, die meer door de rijken werden gedragen.

Het verslag van Mattheüs (9:35-10:1; 10:5-11:1)

Hier zien we waarom de Heer hen uitzond: Hij was met ontferming bewogen over de schare, want er was niemand die zorg voor hen droeg (vs. 36).

Mattheüs en Lukas vermelden welke macht de Heer hen gaf: macht over onreine geesten om ze uit te drijven en elke ziekte en elke kwaal te genezen (10:1).

Het is passend dat we in dit evangelie voor de Joden lezen dat de Heer hen verbood naar de volken te gaan (vs. 5 en 6). Hier worden de twaalf Joodse apostelen gezonden naar de Joden. Dit is erg be-langrijk. Zij worden niet uitgezonden naar de Gemeente; die was er toen nog niet. Ze predikten niet het evangelie van de genade, maar: ‘Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen’ (vs. 7).

Kenmerkend is ook vs. 11-13 waar we lezen dat zij moesten onderzoeken wie het waardig was. In onze tijd wordt het evangelie niet gebracht aan mensen die het waardig zijn, maar juist aan hen die onwaardig zijn. Het hele gedeelte van 10:5 - 11:1 is kenmerkend voor Mattheüs. Vooral vs. 23 is belangrijk: de zending van de apostelen kwam tot een eind toen de Heer stierf. Toen kregen zij een totaal andere opdracht. Toen begon de tijd van de Gemeente, van de Kerk. Maar de opdracht waarmee de apostelen toen waren begonnen, wordt voortgezet als de Gemeente is opgenomen naar de hemel. Voor die tijd gelden dan de woorden: ‘Gij zult de steden van Israël geenszins rond zijn gekomen, voordat de Zoon des Mensen zal komen’. Hier wordt niet gesproken over de tijd dat Is-raël terzijde gesteld zal zijn en de heidenen worden geroepen. Hier wordt alleen gesproken over wat toen is begonnen en in de toekomst zal worden voortgezet, maar de tijd van de Gemeente wordt stilzwijgend voorbijgegaan: de Gemeente was nog een verborgenheid.

Het verslag van Lukas (9:1-6)

Wat door Lukas beknopt wordt meegedeeld, is door Mattheüs uitvoerig behandeld.

In hoofdstuk 6:12-16 zagen we dat de twaalven gekozen werden. Hier zijn zij gereed om uitgezon-den te woruitgezon-den. Zij moeten het ‘koninkrijk van God’ prediken (vs. 2) en niet ‘het koninkrijk der hemelen’ zoals in Matth. 10:7.

60. DE DOOD VAN JOHANNES DE DOPER Markus 6:14-29; Mattheüs 14:1-12; Lukas 9:7-9 Het verslag van Markus (6:14-29)

Het verslag van Markus over dit onderwerp is het uitvoerigst. We willen wijzen op enkele ver-schilpunten tussen Mattheüs en Markus.

In vs. 23 voegt Markus er aan toe: ‘Tot de helft van mijn koninkrijk’. In Mattheüs 14 lezen we in vs. 12: ‘En zij kwamen het Jezus berichten’.

Koning Herodes hoorde van de wonderbare dingen die gebeurden, vermeld in vs. 6-13. Daardoor werd zijn geweten onrustig. We hebben onder 25 al gesproken over de gevangenneming van Jo-hannes de doper; zie Mark. 1:14; Matth. 4:12; Luk. 4:14; Joh. 4:1-3.

Pas hier geven Mattheüs en Markus de reden waarom Johannes de doper gevangen werd genomen, wat leidde tot zijn onthoofding.

Dat wijst erop dat de evangelisten onafhankelijk van elkaar de gebeurtenissen die plaatsvonden hebben opgeschreven. Dit is ook een bewijs van het Goddelijk plan en van de inspiratie van de evangelieschrijvers.

Het is een dwaze overdrijving als Herodes ‘de helft van zijn koninkrijk’ aan het meisje aanbiedt;

hij had niets weg te geven zonder de toestemming van de keizer. Wat hij hier zegt is dus een bela-chelijke overdrijving.

Uit vs. 25 Ieren we iets van het karakter van het meisje. Zij was een echte dochter van haar moe-der. Zij gaat ‘terstond, met haast’ naar binnen om het hoofd van Johannes te vragen. Zij protesteert niet als haar moeder dit onmenselijk verzoek doet; zij schijnt niet eens vervuld te zijn van afschuw, maar haast zich om aan het verzoek van haar moeder te voldoen.

We geloven dat de discipelen, die genoemd worden in Matth. 14:12, discipelen van Johannes de doper waren. Uit het feit dat zij naar Jezus gaan om Hem te vertellen dat Johannes gestorven is, blijkt dat zij Hem beschouwden als de opvolger van Johannes.

Het verslag van Lukas (9:7-9)

Lukas vermeldt één zin die de andere evangelisten niet vermelden. ‘En hij (Herodes) trachtte Hem te zien’ (vs. 9). Dit laat ons zien hoe het geweten van Herodes verontrust was. Hij had een pro-bleem: wie is toch deze Jezus? Daarom wilde hij Jezus graag zien. Herodes zou Jezus pas zien vlak voor het kruistijden en hij zou Hem bespotten; maar bij die gelegenheid zou de Heer geen woord tegen hem spreken.

61. DE TERUGKEER VAN DE TWAALF APOSTELEN. DE SPIJZIGING VAN DE VIJF-DUIZEND

Markus 6:30-.44; Mattheüs 14:13-21; Lukas 9:10-17; Johannes 6:1-14 Het verslag van Markus (6:30-44)

De bekende woorden in vs. 31 vinden we alleen in dit evangelie. Wat bestond er een innige ver-houding tussen de Heer en zijn discipelen. Hier komen zij terug van hun zending en vertellen de Heer alles wat er gebeurd was. Hij luistert met belangstelling naar hen. Ook begrijpt Hij dat zij nu

rust nodig hebben. Hij gaat met hen naar een woeste plaats waar zij alleen zijn met Hem en geeste-lijk weer versterkt kunnen worden in zijn tegenwoordigheid.

Een prachtige menselijke trek vinden we in vs. 34: ‘Want zij waren als schapen die geen herder hebben’. Ook deze woorden vinden we alleen in Markus. In Mattheüs lezen we ook dat de Heer medelijden heeft met de scharen, maar Markus ziet hen als het ware door de ogen van de Heer:

namelijk als schapen die geen herder hebben. Hun grootste nood was dat ze geen herder hadden.

Markus is de enige die opmerkt dat het gras groen was (vs. 39). Hoe gewoon is dit verslag van Markus; het is net of hij er zelf bij geweest is.

De discipelen zijn bij de Heer om van Hem te leren. De Heer probeert zijn gevoelens en sympa-thieën op hen over te dragen. Maar we lezen in de drie evangeliën dat zij voorstellen de mensen weg te sturen. Deze gebeurtenis is kenmerkend voor dit evangelie waarin de dienst zo naar voren komt.

Het verslag van Mattheüs (14:13-21)

Zoals we al eerder opgemerkt hebben wordt de Heer Jezus vaak alleen genoemd in dit evangelie, zonder zijn discipelen. Ook hier lezen we in vs. 13: ‘Toen nu Jezus dit hoorde, vertrok Hij vandaar in een schip’. De discipelen worden niet direct met Hem genoemd zoals in de andere evangeliën. In dit evangelie zien we altijd een zekere afstand (zie ook onder 6).

Hier lezen we ook niet dat de apostelen tot de Heer kwamen om Hem hun nieuws te vertellen. De volgorde van de gebeurtenissen is hier anders dan in Markus: hier komen zij niet zojuist terug van hun uitzending (in hoofdstuk 10 worden zij al uitgezonden). Hier valt het Zich terugtrekken van de Heer samen met het horen van de dood van Johannes de doper. Ongetwijfeld was dit ook in de an-dere evangeliën een reden dat de Heer Zich terugtrok.

Mattheüs merkt, net als Lukas, op dat de Heer Jezus hun zieken genas (vs. 14). Markus laat ons zien dat hun werkelijke nood niet lichamelijk, maar geestelijk was, hij vermeldt dan ook dat Hij hun vele dingen begon te leren (6:34). Lukas vertelt ons wat die ‘vele dingen’ waren, namelijk ‘het koninkrijk van God’ (9:11).

De spijziging van de vijfduizend

Deze gebeurtenis wordt vermeld door alle vier evangelisten. Mattheüs voegt er aan toe: ‘Brengt ze (de broden en vissen) Mij hier’ (vs. 18). Hoe eenvoudig is dit en hoe geweldig is het resultaat! Als we maar met het weinige dat we bezitten tot Hem gaan, kan Hij het maken tot een bron van zegen.

Drie evangelisten (Mattheüs, Markus en Lukas) vermelden dat de Heer Jezus opzag naar de hemel vóórdat Hij zegende en de broden brak. Alle zegeningen komen immers uit de hemel; daar is de bron van zegen.

Uit vs. 21 kunnen we afleiden dat er meer dan vijfduizend mensen aanwezig geweest zijn bij deze spijziging. Er staat: ‘behalve vrouwen en kinderen’. Wat een overvloedige zegen is hier uitgedeeld!

Het verslag van Lukas (9:10-17)

Hier zien we ook dat de Heer Zich terugtrekt met zijn discipelen als zij teruggekomen zijn van hun uitzending. Lukas deelt ons mee op welke plaats dit grote wonder heeft plaatsgevonden: het was de plaats waar Hij Zich wilde terugtrekken met zijn discipelen. Het was bij de stad Bethsaïda (vs. 10), een rustig plekje dicht bij de stad, aan de oostelijke oever van de zee van Galiléa of Tiberias.

We komen weer onder de indruk van de liefde in het hart van de Heer: ‘En Hij ontving hen’ (vs.

11). De Heer Jezus was niet boos over deze storing van hun rustige samenzijn, maar Hij stond ge-reed de mensen te ontvangen, vol belangstelling en medelijden.

Hij voorzag in hun geestelijke en lichamelijke nood, zoals we zien in dit vers. In Markus lezen we dat de mensen gingen zitten in groepen van honderd en van vijftig; hier lezen we van groepen van vijftig (vs. 14).

Het verslag van Johannes (6:1-14)

De Heer had een heel drukke tijd gehad. Uit Mattheüs en Markus begrijpen wij dat Hij zocht naar wat rust en stilte. Maar er schijnt geen rust te zijn voor de Zoon van God.

In vs. 6 zien we weer iets van het liefhebbend hart van de Heer: ‘Dit nu zei Hij om hen op de proef te stellen, want Hij wist Zelf wat Hij zou doen’. Hieruit blijkt dat deze nood van de schare Hem niet overviel. Hij was gereed om in hun behoefte te voorzien. Hij is het ware brood uit de hemel.

Johannes laat ons weten dat het gerstebroden warén. Vs. 10 is een aanvulling van Matth. 14:21 waar gesproken wordt over vijfduizend mannen, behalve de vrouwen en kinderen. Hier lezen we dat de Heer zegt: ‘Laat de mensen gaan zitten’.

In dit evangelie lezen we dat de Heer dankt voor het eten (vs. 11). In de andere evangeliën lazen we dat de Heer het brood zegende. Het verzamelen van de overgebleven brokken wordt door alle evangelisten vermeld. Dit laat ons ongetwijfeld zien dat dit belangrijk was en dat we er aandacht aan moeten schenken. J.A. Alexander geeft ons drie redenen:

1. Het leert ons niet verkwistend te zijn, maar zuinig, ook in de kleine dingen.

2. Het laat ons zien dat bij een wonder als dit, maar ook in een wonder van genezing, het won-der niet voortduurt, maar dat meteen daarna weer de gewone natuurlijke wetten gelden (zie ook Mark. 5:43). Hier zien we dat hoewel de Heer op bovennatuurlijke wijze grote hopveelheden voedsel gemaakt had, zij de overgebleven stukken moesten gebruiken voor het onderhouden van hun lichaam.

3. Nog enige tijd zouden zij de herinnering aan dit geweldige wonder op zichtbare wijze bij zich dragen en het kunnen zien en laten zien. Als de Heer later over dit wonder spreekt en ook over een andere wonderbare spijziging, dan noemt Hij de hoeveelheden voedsel die overgeble-ven waren nadat allen verzadigd waren. Dit was dus iets dat niet vergeten moest worden.

De mensen beseften dat Hij de Profeet was die was beloofd in het Oude Testament; de volgende stap was dat zij Hem Koning wilden maken. Maar hierover meer in het volgende gedeelte.

In document Hij heeft onder ons gewoond Cor Bruins (pagina 45-49)