• No results found

151. IN DE HOF VAN GETHSÉMANÉ

In document Hij heeft onder ons gewoond Cor Bruins (pagina 131-136)

Mark. 14:26, 32-42; Matth. 26:30, 36-46; Luk. 22:39-46; Joh. 18:1 Het verslag van Markus (14:26, 32-42)

De meeste uitleggers zijn het er over eens dat na vs. 26 historisch gezien vs. 32-42 volgt en dat de voorspelling van de verloochening van Petrus op een eerder tijdstip heeft plaatsgevonden, nog voordat zij de bovenzaal verlieten. Lukas en Johannes hebben ook deze volgorde, terwijl de tijds-volgorde van Mattheüs overeenstemt met die van Markus.

Nadat de Heer Jezus en de discipelen het tweede deel van het Hallel gezongen hadden, verlaten zij de opperzaal en gaan naar de hof van Gethsémané, aan de voet van de Olijfberg.

Alleen Mattheüs en Markus vermelden dat de Heer drie discipelen uitkiest en hen verder meeneemt de tuin in. Tegen de discipelen die achterblijven zegt Hij: ‘Gaat hier zitten, terwijl Ik bid’ (vs. 33).

Markus noemt Jakobus en Johannes, terwijl Mattheüs volstaat met ‘de twee zonen van Zebedeus’

te vermelden (Matth. 26:37).

Ook zijn het alleen Mattheüs en Markus die de verschrikkelijke zieleangst van de Heer beschrijven.

In vs. 34 lezen we: ‘Mijn ziel is zeer bedroefd tot de dood toe’ (verg. Matth. 26:38) - deze woorden zijn gericht tot de drie discipelen. En Markus voegt er aan toe: ‘Blijft hier en waakt’. Mattheüs voegt hier nog aan toe: ‘met Mij’ (vs. 38). Uit deze twee woorden zien we hoezeer Hij waarachtig Mens was.

‘En Hij ging iets verder’ (vs. 35). In Lukas lezen we dat Hij zich ‘ongeveer een steenworp ver’ ver-wijderde.

‘En viel op de aarde’. In Mattheüs lezen we dat Hij ‘op zijn aangezicht’ viel, in Lukas dat Hij

‘neerknielde en bad’ (vs. 41). ‘En Hij begon zeer ontsteld en beangst te worden’ (vs. 33). Mattheüs zegt: ‘bedroefd en zeer beangst’ (vs. 37).

Dan bidt de Heer tot de Vader dat ‘als het mogelijk zou zijn, dat uur aan Hem mocht voorbijgaan’

(vs. 35). Deze uitdrukking staat alleen in Markus; Mattheüs en Lukas spreken over de drinkbeker.

Markus spreekt in vs. 36 ook van de drinkbeker. Markus geeft eerst een korte samenvatting van het gebed van de Heer Jezus en daarna de woorden die Hij heeft uitgesproken. Nu was zijn uur geko-men en moest Hij die verschrikkelijke beker drinken aan het kruis.

Alleen Markus geeft ons het Aramese woord voor Vader: Abba. Dit woord spreekt van Zoonschap en van de intieme betrekking tussen de Vader en zijn Zoon. Er was een volkomen harmonie tussen de Vader en de Zoon, een volkomen gehoorzaamheid van de Heer Jezus aan de wil van de Vader en een volledig opzij zetten van zijn eigen wil (vs. 36). De Heer vindt zijn discipelen slapende, en spreekt de verwijtende woorden tot Petrus: ‘Simon, slaap je?’ Petrus wordt apart aangesproken. Hij had even tevoren nog verklaard dat hij bereid was met zijn Meester te sterven!

Als de Heer voor de tweede keer gebeden heeft en weer bij de discipelen komt, slapen zij weer.

Dat was voor hen wel pijnlijk, wat blijkt uit de woorden: ‘Zij wisten niet wat zij Hem moesten ant-woorden’ (vs. 40). Voor de derde keer gaat de Heer bidden. Als Hij de discipelen dan wéér slapen-de vindt zegt Hij: ‘Slaapt nu verslapen-der en rust. Het is zover’. Met anslapen-dere woorslapen-den: ‘Ik vraag niet meer van jullie, Ik vraag je niet meer met Mij te waken’.

De betekenis van de uitdrukking: ‘Het uur is gekomen’ wordt hier gegeven. Het duidt op het ver-raad van Judas en het overgeleverd worden van de Zoon des mensen in de handen van de zondaars (verg. Hand: 2:23).

Het verslag van Mattheüs (26:30, 36-46)

De woorden van vs. 31-35 zijn waarschijnlijk uitgesproken toen de Heer nog in de opperzaal was.

Toen de Heer Jezus en de discipelen de opperzaal verlieten, gingen zij eerst door de poort van Je-ruzalem, en daarna gingen ze over de beek Kedron om vervolgens bij de Olijfberg te komen, waar

Grote Zoon van David, gaat dezelfde weg uit de ‘heilige stad’ als zijn voorvader David ook gegaan was, maar wel onder totaal andere omstandigheden. David vluchtte voor Absalon (2 Sam. 15:23), maar de Heer Jezus vluchtte voor niemand, integendeel: Hij gaf Zich weloverwogen over in de handen van zijn vijanden.

Is het de satan die een laatste poging waagt om de plannen van God te verijdelen? Doet hij bier in de hof drie aanvallen op de Heer Jezus, net zo als hij in het begin van het openbaar optreden van de Heer ook driemaal kwám om de Heer te verzoeken? Driemaal bidt de Heer in de hof tot de Vader (vs. 39, 42 en 44).

Als de vrienden van de Heer niet in staat zijn één uur met Hem te waken, worden we herinnerd aan de woorden van Ps. 69:21: ‘De smaad heeft Mij het hart gebroken en Ik ben verzwakt. Ik wachtte op een teken van medelijden, maar tevergeefs, op troosters, maar Ik vond hen niet’.

De Heer heeft Zich geheel overgegeven aan de wil van de Vader (vs. 42): ‘Als deze Mij niet voor-bij kan gaan, tenzij Ik hem drink, uw wil geschiede’. De Heer Jezus neemt de drinkbeker alleen aan uit de hand van zijn Vader en niet uit de hand van Satan of van zijn vijanden. Het is immers de wil van de Vader dat Hij zal lijden en sterven.

In vs. 39 zegt de Heer Jezus: ‘Als het mogelijk is, laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan’. Maar de Heer weet dat alleen door zijn sterven zondaren gered kunnen worden van het oordeel, en daar-om voegt Hij er aan toe: ‘Moge Uw wil gebeuren’ (vs. 42).

‘Toen’, zo begint vs. 45. Het is voorbij, deze verschrikkelijke zielesmart. De Heiland heeft de be-ker aangenomen en zal hem leegdrinken tot de laatste droppel, in de drie uren aan het kruis als Hij hangt in de duisternis en van God verlaten. Maar Hij is ook verhoord. God zal Hem verlossen uit de dood (Hebr. 5:7).

Het verslag van Lukas (22:39-46)

De volmaakte Mens Jezus ging eenvoudig voort naar zijn gewoonte: ‘Hij vertrok, zoals Hij gewoon was, naar de Olijfberg’ (vs. 39). Johannes vertelt ons in één vers dat de Heer naar de hof ging, ter-wijl Lukas voor zijn verslag 8 verzen nodig heeft en Mattheüs en Markus 12 verzen.

Christus ging voorop naar Gethsémané en de discipelen volgden Hem (vs. 39). In Johannes lezen we dat Hij met zijn discipelen over de beek Kedron ging. Lukas vermeldt de naam van de tuin niet;

hij noemt alleen de Olijfberg. Gethsémané betekent ‘plaats van de oliepers’.

Als Lukas beschrijft dat de Heer Zich van hen verwijderde om te bidden, geeft hij nauwkeuriger de afstand aan. In de andere evangeliën lezen we dat Hij een weinig verder ging, maar Lukas zegt dat Hij ‘ongeveer een steenworp ver’ weg ging.

De Heer knielde neer. We lezen hier niet, zoals in de andere evangeliën, dat Hij op de aarde viel, en ook niet dat Hij de drie discipelen nog verder meenam. Toch wordt in dit evangelie als in geen ander evangelie de zielesmart van de Heer beschreven (vs. 43 en 44); en een engel uit de hemel verscheen Hem en sterkte Hem. De Heer was de afhankelijke Mens; voor een korte tijd heeft Hij inderdaad de plaats ingenomen die minder was dan die van de engelen (Hebr. 2:9). ‘En toen Hij in zware strijd raakte, bad Hij des te vuriger’ (vs. 44). Hij bad niet als iemand die een eigen wil heeft, maar in de geest van Ps. 102:2 en 3: ‘Here, hoor mijn gebed, laat mijn hulpgeroep tot U komen;

verberg Uw aangezicht niet voor mij ten dage dat het mij bang te moede is; neig Uw oor tot mij;

ten dage dat ik roep, antwoord mij haastelijk’.

Lukas herhaalt de waarschuwing van de Heer Jezus aan de discipelen dat zij moesten bidden om niet in verzoeking te komen (vs. 40 en 46). ‘Verzoeking’ houdt in: getest worden, op de proef ge-steld worden. Onze Heer is ons in alles ten voorbeeld. Hij is de volmaakte en afhankelijke Mens. In dit evangelie zien we Hem vaker in gebed dan in de andere evangeliën. Hij spoort zijn discipelen aan om te bidden. Hij heeft hun eerst het voorbeeld gegeven.

In vs. 44 lezen we niet dat zijn zweet tot grote bloeddroppels werd, maar ‘als grote bloeddroppels’.

We moeten op onze hoede zijn voor de dwaalleer dat de Heer hier in de hof zijn bloed heeft gestort tot onze verzoening. Nee, dit heeft alleen plaatsgevonden aan het kruis, zoals we lezen in Kol.

1:20: ‘Hij heeft vrede gemaakt door het bloed van zijn kruis’. De druppels zweet die van zijn li-chaam vielen waren zo groot dat zij leken op druppels bloed die op de grond vallen.

Lukas vertelt waarom de discipelen zo slaperig waren: zij waren uitgeput van droefheid over Hem (vs. 46).

Het verslag van Johannes (18:1)

In hoofdstuk 14-16 heeft de Heer Jezus gesproken tot de discipelen en in hoofdstuk 17 heeft Hij over hen gesproken tegen de Vader. Nu vervolgt de Heer zijn weg tot het eind, om te volbrengen wat Hij in het geloof al zag alsof het al volbracht was (18:4).

De dingen die in de synoptische evangeliën wél en hier niet genoemd worden, hebben ons veel te zeggen. Hier zien we niet dat de Heer zoekt naar medeleven van mensen en naar hun gezelschap;

hier wordt niet gesproken over zijn zielestrijd; hier wordt niet gesproken van zijn innig gebed dat de drinkbeker aan Hem voorbij mocht gaan; hier komt geen engel uit de hemel om Hem te sterken;

hier lezen we niet van zweet als droppels bloed. Nee, hier zien we de Zoon van God, die Zich be-wust is van de macht die Hem gegeven is. Hij zal zijn leven afleggen uit eigen vrije wil; niemand zal het leven van Hem nemen (vgl. 10:17; 13:1).

VRIJDAG

152. HET VERRAAD VAN JUDAS EN DE GEVANGENNEMING VAN DE HEER JEZUS Mark. 14:43-52; Matth. 26:47-56; Luk. 22:47-53; Joh. 18:2-12

Het verslag van Markus (14:43-52)

De stilte van de hof wordt plotseling verbroken. Een rumoerige menigte onder aanvoering van de verrader Judas komt de hof binnen, met daarbij ook de overpriesters en de hoofdlieden van de tem-pel en de oudsten (Luk. 22:52) en de schriftgeleerden (Mark. 14:43). Deze grote menigte (Matt.

26:47) wordt nog versterkt door een legerafdeling van Romeinse soldaten en dienaars van de over-priester en farizeeën (Joh. 18:5), gewapend met zwaarden en stokken (Mark. 14:48). Judas had van te voren een teken afgesproken om de rabbi aan te wijzen: hij zou Hem een kus geven. Hij kuste Hem innig (verg. Luk. 15:20), een judaskus van weerzinwekkende huichelarij.

De uitdrukking: ‘en leidt Hem welverzekerd weg’ in vs. 44 is merkwaardig. Had Judas misschien verwacht dat de andere discipelen hun Meester zouden verdedigen? Inderdaad is er één discipel die zijn Meester wil verdedigen. In de synoptische evangeliën wordt zijn naam niet genoemd, maar wel in Johannes (18:10): het is Simon Petrus. Even van te voren was hij niet in staat om te waken en te bidden, maar nu handelt hij impulsief. Zijn optreden is in strijd met de geest van zijn Meester.

Dit is een les voor ons allen.

Het afslaan van het oor van de slaaf van de hogepriester wordt hier wel genoemd (vs. 47), maar niet het genezen van het oor door de Heer. De Heer Jezus is hier de lijdende Zoon des Mensen en de verworpen profeet van Israël.

We lezen hier niet over het verwijt dat Petrus te horen krijgt om zijn onbezonnen daad (Matth.

26:52-54), en ook niet over de woorden die de Heer tot Judas gesproken heeft. In Matth. 26:50 le-zen we: ‘Vriend, waarvoor ben je hier?’ en in Luk. 22:48: ‘Judas, met een kus lever je de Zoon des mensen over?’ Wel noemt vs. 48 en 49 het verwijt dat de Heer richt aan het adres van zijn vijan-den: ‘Als tegen een rover bent u erop uitgegaan met zwaarden en stokken, om Mij gevangen te nemen?’ Die vijanden zijn niet alleen de godsdienstige leiders, maar ook de burgerlijke leiders van het volk: de overpriesters, schriftgeleerden en oudsten (vs. 43).

De Heer herinnert zijn vijanden er aan dat zij in feite bezig zijn de Schriften te vervullen (vs. 49;

weest, Hem niet hadden kunnen grijpen, want ‘zijn uur’ was nog niet gekomen. Maar nu stond God toe dat zij Hem grepen omdat de Schriften vervuld moesten worden. Eigenlijk grepen zij de Heer Jezus niet, maar Hij gaf Zich aan hen over. De Heer Jezus is hier de onderdanige en gehoorzame dienstknecht. In het verslag van Johannes valt een totaal ander licht op de arrestatie van de Heer (Joh. 18:4,9).

Het feit dat alle discipelen Hem verlieten en vluchtten (vs. 50) wordt ook vermeld in Matth. 26:56.

Alleen Markus vertelt van een jonge man die de Heer volgde, die gegrepen werd, zijn kleed achter-liet en vluchtte (vs. 51, 52). Sommigen denken dat deze jonge man de schrijver van dit evangelie was: Markus en dat alleen hij daarom dit voorval vermeldt. Maar zekerheid hierover hebben we niet.

Het verslag van Mattheüs (26:47-56)

Rustig en waardig treedt de Heer zijn vijanden tegemoet. Hij neemt alles aan uit de hand van zijn Vader en geeft Zich helemaal over aan zijn wil. Hij is Zich bewust van de macht die Hij bezit (vs.

53), maar Hij wil die macht niet voor Zichzelf gebruiken, want de Schriften moesten vervuld wor-den in iedere stap die Hij zet en in elk woord dat Hij spreekt.

Dit verslag is vrijwel gelijk aan dat van de andere synoptische evangeliën. Alleen vs. 50 vertoont een verschil in de woorden die de Heer spreekt tegen Judas: ‘Vriend, waarvoor ben je hier?’ Judas was gekomen met de ‘sterke arm’ aangeduid door de zwaarden en stokken van de Joodse tempel-wacht. In plaats van een verwijt krijgt hij nu deze vriendelijke woorden te horen. De Heer probeert nog het hart van Judas te bereiken. Hij is de vriend van zondaren. Maar dit appél aan het hart van Judas heeft geen effect meer, hij heeft zich overgegeven aan de satan en kan niet anders dan zondi-gen. In Lukas lezen we dat de Heer hem bij zijn naam aanspreekt: ‘Judas, met een kus lever je de Zoon des mensen over?’ (22:48).

De vraag ‘Waarvoor ben je hier?’ in vs. 50 is geen vraag waarop de Heer het antwoord niet weet, maar Judas behoort zich zélf af te vragen waarom hij hier is. Beseft hij wel wat hij bezig is te doen?

Dan geeft de Heer Zich zonder tegenstand over. Eens had Hij tegen zijn discipelen gezegd: ‘Maar Ik zeg u de boze niet te weerstaan’ (Matth. 5:39). De Heer Jezus geeft Zich vrijwillig over aan de vijand, want het raadsbesluit van God moet volbracht worden. Anders was het ook onmogelijk ge-weest de hand op Hem te leggen. Alleen in dit evangelie lezen we (vs. 52 en 53) dat de Heer Petrus een verwijt maakt om zijn onbezonnen daad. Zou Hij een zwaard in de hand van een bang schepsel nodig hebben? Hij die maar één woord hoefde te spreken en meer dan twaalf legioenen engelen zouden Hem terzijde staan?

Tegen de menigte die voor Hem stond zei de Heer dat zij niets tegen Hem konden doen als de Va-der het hun niet toestond. Door Hem gevangen te nemen zouden zij de Schriften vervullen.

Zelfs door het vluchten van de discipelen als een kudde schapen die verstrooid wordt, werd de Schrift vervuld (zie Zach. 13:7).

Het verslag van Lukas (22:47-53)

Nog meer dan andere evangelisten beschrijft Lukas hoe brutaal Judas optreedt bij zijn verraad. ‘Ju-das, één van de twaalf, ging voor hen uit’ (vs. 47). Hij, een volgeling van de Heer Jezus, loopt nu aan het hoofd van de vijanden van de Heer. Verschrikkelijk! Hij moet wel helemaal verhard ge-weest zijn om de Heer nu ook nog een kus te durven geven. Zelfs de ernstige woorden van de Heer bereiken zijn hart niet meer: ‘Judas, met een kus lever jij de Zoon des mensen over?’ Eens zal Ju-das weer voor de Zoon des mensen staan, voor de Rechter in wiens hand het oordeel gegeven is (Joh. 5:22).

Als tegenstelling met deze laffe daad van één discipel laat Lukas ons de verontwaardiging en de spontane reactie zien van de andere discipelen: ‘Heer, zullen wij met het zwaard slaan?’ (vs. 49).

Uit hun reactie blijkt hun gebrek aan inzicht in de situatie. Anderzijds is het een bewijs van hun

toegenegenheid aan de Heer, die omringd is door vijanden. In Matth. 26:52 zegt de Heer: ‘Steek je zwaard weer op zijn plaats; want allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard omkomen’.

De Heer strekt zijn hand uit om te genezen, zoals Lukas vertelt.

Lukas staat bekend om zijn levendige verteltrant en het vermelden van details; zo zegt vs. 50 dat het rechteroor van de slaaf van de hogepriester werd afgeslagen. Het was ongetwijfeld de bedoe-ling geweest het hoofd van die slaaf te raken. Hoewel Lukas geen ooggetuige geweest is van dit voorval, weet hij toch deze details te vermelden; hij heeft voor hij ging schrijven alles van het be-gin af nauwkeurig onderzocht (1:13). Lukas vermeldt niet de naam van de slaaf. Die vinden we in het Johannesevangelie (18:10).

Maar alleen Lukas vermeldt - kenmerkend voor een dokter - dat de Heer het oor weer genezen heeft (vs. 51). Wat een genade bewijst de Zoon des mensen hier aan één van zijn vijanden!

De Heer Jezus had in Joh. 17:1 gezegd dat zijn uur gekomen was. Dat is het uur dat door de drie-enige God bepaald was vóór de grondlegging van de wereld, het uur dat door het eeuwig raadsbe-sluit bepaald was voor het verzoenend lijden en sterven van de Zoon van God, het Lam dat voor-gekend was vóór de grondlegging van de wereld. Dat uur wordt hier in vs. 53 hun uur genoemd, het uur dat de Heer Jezus overgeleverd zou worden in hun moordzuchtige handen. ‘Dit is uw uur en de macht van de duisternis.’

Het verslag van Johannes (18:2-12)

De Zoon van God staat boven alle dingen. Hij is alwetend, en Hij had niet op deze gevaarlijke plaats hoeven te blijven. Het zijn niet Judas en de menigte die de Heer verrassen, maar Hij verrast hén en brengt hen tot verbazing. Hij is Degene die het voor het zeggen heeft. Het was helemaal niet nodig geweest voor Judas om onder een voorwendsel de Heer aan te wijzen. Hier wordt Judas ook niet vermeld als degene die voorop loopt, het is net of hij zich verschuilen wil: in vs. 5 lezen we dat hij ‘ook bij hen stond’.

De Heer Jezus treedt de vijand tegemoet (vs. 4), Hij staat vóór zijn discipelen, alsof Hij hen be-schermen wil, als de Goede Herder.

Hij is het die het gesprek opent met de vraag: ‘Wie zoekt u?’ Judas wist dat zij de Heer hier zouden vinden (vs. 2) want Hij kwam hiel vaak samen met zijn discipelen.

Zo staat de Heer voor zijn vijanden. Als Hij wilde, kon Hij zo tussen hen doorlopen en weggaan zonder dat zij Hem zouden kunnen aanraken (zie Luk. 4:29, 30) - alle macht is aan Hem gegeven

Zo staat de Heer voor zijn vijanden. Als Hij wilde, kon Hij zo tussen hen doorlopen en weggaan zonder dat zij Hem zouden kunnen aanraken (zie Luk. 4:29, 30) - alle macht is aan Hem gegeven

In document Hij heeft onder ons gewoond Cor Bruins (pagina 131-136)