• No results found

161. HET LAATSTE VERHOOR: VOOR PILATUS

In document Hij heeft onder ons gewoond Cor Bruins (pagina 144-148)

Mark. 15:6-19; Matth. 27:15-30; Luk. 23:13-25; Joh. 18:3919:16 Het verslag van Markus (15:6-19)

Het feest dat hier genoemd wordt is natuurlijk het Paasfeest. Het gebruik een gevangene los te laten was een verzoenend gebaar van de Romeinse overheersers. In de gevangenis zit juist een politieke oproermaker, Barabbas, die tijdens zijn opstand een moord begaan had (vs. 7). Hij wordt in Matth.

27:15 ‘een beruchte gevangene’ genoemd. Lukas vermeldt dat hij wegens moord in de gevangenis geworpen was (23:19). In Joh. 18:40 lezen we dat hij een rover was.

De menigte begeert van Pilatus dat hij zou doen zoals hij hun altijd gedaan had (vs. 8). Had hij misschien dit gebruik ingevoerd? Ongetwijfeld waren het de godsdienstige leiders die de mensen opstookten. ‘Zij zetten de menigte op’ (vs. 11).

Zowel in dit gedeelte (vs. 9) als in Joh. 18:39 wordt de titel van de Heer Jezus erbij vermeld: ‘De koning der ]oden’.

Pilatus wil de Heer Jezus vrij laten, want hij is er van overtuigd dat Deze onschuldig is. Maar hij maakt een fout als hij denkt dat het volk de vrijlating van de Heer Jezus zal vragen. De Joden had-den een verschrikkelijke hekel aan de Romeinen en vooral aan Pilatus. Ieder die zich verzette tegen dit gehate juk was in hun ogen een nationale held en een ijveraar voor de God van Israël. Zij had-den gehoopt dat deze Jezus een voorvechter voor hun zaak zou worhad-den en hen zou helpen om te strijden tegen de vijand. Omdat aan hun nationale verwachtingen niet voldaan was, kiezen zij nu niet voor Jezus, maar voor Barabbas die wél in opstand was gekomen tegen de gehate bezetter.

Menselijk gezien was de Heer een ‘speelhal’ in de, handen van twee politieke machten die elkaar vijandig gezind waren: Pilatus aan de ene kant en de Joodse godsdienstige leiders, vooral de over-priesters, aan de andere kant (vs. 10). Pilatus wist dat de overpriesters Hem uit afgunst hadden overgeleverd (vs. 10).

De overpriesters, de oudsten (Matth. 27:20) en de menigte die door hen beïnvloed is, roepen nu om de vrijlating van Barabbas, en als bloeddorstige wolven eisen ze de dood van hun eigen Messias (vs. 11-14).

Pilatus is totaal verrast door deze plotselinge uitbarsting van woede. Zijn vraag: ‘Wat wilt u dan dat ik zal doen met Hem die u de koning der Joden noemt?’ (vs. 12) is niet bedoeld om verdere in-lichtingen te verkrijgen, maar getuigt van zijn verwondering over hun vreemde keuze: een moor-denaar, een rover kiezen zij in plaats van deze Jezus?

Maar de Heiland kwam om anderen te redden en niet Zichzelf. Ook hier is Hij het middel waardoor een zondaar, Barabbas, vrij komt. Ongetwijfeld zou Barabbas door de Romeinen gekruisigd wor-den. Hij zal straks vrijuit kunnen gaan, terwijl de onschuldige Heiland de dood zou sterven die de moordenaar Barabbas verdiend had.

De eis van de Joden dat de Heer gekruisigd moest worden (vs. 13) is vreemd, want dit was de Ro-meinse manier om een misdadiger terecht te stellen. De Joden waren gewoon zo iemand te steni-gen. Zij staan er niet bij stil dat zij bezig zijn het woord van de Heer te vervullen, dat Hij aan een kruis zou sterven. Bovendien was iemand die op deze manier gedood werd, vervloekt (Deut. 21:22, 23; Gal. 3:13).

Pilatus staat voor een belangrijke beslissing, ongetwijfeld de belangrijkste beslissing van zijn le-ven. Aan de ene kant wil hij Jezus loslaten (Luk. 23:20), aan de andere kant wil hij de menigte ter wille zijn (Mark. 15:15). Hij kiest het laatste om de mensen een plezier te doen. Niet alleen Jezus kruisigde hij, hij kruisigde ook zijn eigen geweten. Hij leverde Jezus over aan de soldaten om het vonnis uit te voeren, en eigenlijk leverde hij Jezus over aan het volk, door te voldoen aan hun wens. De boosaardige wreedheid van Pilatus (vgl. Luk. 13:1) blijkt ook uit het feit dat hij de Heer liet geselen. Hiervoor was hij verantwoordelijk. Toch heeft hij ongewild de woorden van de Heer vervuld (Luk. 18:33).

Dan wordt de Heer voor de tweede keer bespot, bespuwd en geslagen. De eerste keer had dit plaatsgevonden in het huis van de hogepriester (14:65). In vs. 17 lezen we dat zij Hem een purpe-ren mantel omdeden. In Matth. 27:28 lezen we dat zij hem een scharlaken mantel omdeden, dat is een scharlaken soldatenmantel die als purperen koningsmantel dienst moest doen. Johannes spreekt ook van een purperen kleed (19:5). De soldaten willen hiermee de Heer bespotten; ze tonen hun minachting. Het was een Romeinse gewoonte, dat wanneer een nieuwe keizer de troon beklom, men hem begroette met de woorden: ‘Ave Imperator’ - ‘Wees gegroet keizer’. De soldaten riepen nu spottend: ‘Wees gegroet, koning der Joden!’

We lezen in dit verslag niet dat zij Hem een rietstok in de rechterhand geven (zie Luk. 27:29), wel dat zij met de rietstok op het hoofd van de Heer sloegen (vs. 19).

Dorens zijn het teken van de vloek die op de schepping rust na de val van de mens (Gen. 3:18). De soldaten zetten een doornenkroon op het hoofd van Hem die geen zonde gekend heeft, en die voor ons tot zonde gemaakt en een vloek geworden is (vs. 17).

Het verslag van Mattheüs (27:15-30)

Het volk moet kiezen tussen Barabbas (zijn naam betekent ‘zoon van de vader) en Jezus die noemd wordt Christus (de Messias, de Gezalfde) (vs. 17). Barabbas wordt hier een beruchte ge-vangene genoemd. In feite moet het volk kiezen tussen de Zoon van de Vader, Jezus Christus, de vlekkeloze, zondeloze Zoon van God, de Heiland, en Barabbas de ‘zoon van zijn vader’. Ieder mens moet kiezen tussen God en de satan. De haat tegen de Heiland maakt de mensen blind!

Alleen Mattheüs vertelt ons dat de rechtszitting hier even onderbroken is door de vrouw van Pila-tus, Claudia Procula (vs. 19). Zij waarschuwt haar man: ‘Heb niets te doen met die Rechtvaardige;

want ik heb heden in een droom veel om Hem geleden’.

Was deze Romein niet voldoende gewaarschuwd om niets te doen te hebben met de veroordeling van de Heer Jezus?

Er is een verschil tussen vs. 22 en Mark. 15:12. In dit evangelie lezen we dat Pilatus zegt: ‘Wat zal ik dan doen met Jezus, die Christus genoemd wordt?’ En in Markus: ‘Wat wilt u dan dat ik zal doen met Hem die u de Koning der ]oden noemt?’

Pilatus wast de handen (vs. 24, 25) en verklaart dat hij onschuldig is aan het bloed van deze recht-vaardige, en het volk antwoordt: ‘Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!’ Dit voorval vinden we alleen in Mattheüs. Pilatus wil niet medeplichtig zijn aan deze verschrikkelijke misdaad, het laten kruisigen van een onschuldige. Hij neemt hier een joods gebruik over. In Deut. 21:6-8 le-zen we het volgende: ‘En al de oudsten van de stad, zij die het dichtst bij de vermoorde wonen, zul-len hun handen wassen boven de jonge koe, waarvan in het dal de nek gebroken is en zij zulzul-len betuigen: Onze handen hebben dit bloed niet vergoten en onze ogen hebben het niet gezien.’ Pila-tus denkt dat hij zo de verantwoordelijkheid van zich af kan schuiven op het hoofd van de Joden.

Maar het is een verbazingwekkend feit dat het hele volk bereid is de schuld van het doden van hun Messias op zich te nemen. Zelfs nog meer: zij voegen er nog aan toe: ‘Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen’ (vs. 25).

Let op het woordje ‘toen’ in vs. 26. Toen hij er van overtuigd was dat de Heer Jezus onschuldig was, liet deze karikatuur-van-een-rechter, deze moordenaar van zijn eigen hart en van het recht, de Romein Pilatus ‘Jezus geselen en leverde Hem over om gekruisigd te worden’.

Pilatus had de Joden tegemoet willen komen, door de Heer te laten kastijden (Luk. 23:16, 22), dat wil zeggen Hem te laten geselen. We lezen in dit verslag niet dat de Heer inderdaad gegeseld is.

Mattheüs, Markus en Lukas vertellen ons wel dat de Heer deze verschrikkelijke marteling heeft moeten ondergaan (Matt. 27:26; Mark. 15:15 en Joh. 19:1).

Uit het verslag van Johannes blijkt dat Pilatus hoopte, dat deze geseling de bloeddorstige menigte tevreden zou stellen. Hij brengt de Heer naar buiten en zegt tegen de menigte: ‘Zie, de mens!’ Het was in die tijd de gewoonte om misdadigers die de doodstraf moesten ondergaan eerst te geselen.

Deze marteling was zo wreed dat het slachtoffer vaak het bewustzijn verloor of stierf van pijn.

Maar de Heer stierf niet onder deze verschrikkelijke marteling. Hij zou sterven aan het kruis!

Na de geseling begonnen de soldaten de Heer te bespotten en op andere manieren te kwellen. Zij deden de Heer een scharlaken mantel om, vlochten een kroon van doornen en zetten die op zijn hoofd en gaven Hem een rietstok in zijn rechterhand. Deze zwakke rietstok herinnert eraan dat de Heer immers ‘in zwakheid gekruisigd is’ (2 Kor. 13:4). Straks zal de Heer Jezus terugkomen met in zijn rechterhand geen rietstok, maar een ijzeren staf waarmee Hij zijn vijanden zal verbrijzelen als pottenbakkersvaten. Dan zullen de volken Hem niet bespuwen of slaan, maar ze worden uitge-nodigd de Zoon te kussen opdat Hij niet toorne en zij niet te gronde gaan (Ps. 2). Hier is Hij nog de lijdende Koning en wordt Hij bespot: ‘Wees gegroet, Koning der Joden!’

Het verslag van Lukas (23:13-25)

Zowel Pilatus als Herodes hebben de Heer verhoord en zij hebben bevonden dat Hij niet schuldig is en niets gedaan heeft dat de doodstraf verdient (vs. 13-16). Dit openbaar getuigenis vinden we alleen in dit evangelie. Beide mannen kwamen onafhankelijk van elkaar tot dezelfde conclusie na-dat zij de Heer verhoord hadden.

De burgerlijke macht geeft toe aan de eisen van het afvallige volk van God. Dit is in de geschiede-nis vaker voorgekomen, en het ergste is nog dat de ‘godsdienstige kant’ dikwijls het dichtst bij de satan staat.

Ook op Pilatus rust een grote schuld. Want dit is ongehoord! Een Man heeft zes maal terecht ge-staan voor verschillende rechtbanken, zowel godsdienstige als burgerlijke. Openlijk is het ‘niet schuldig’ uitgesproken. En toch wordt Hij ter dood gebracht! Als zoiets in onze tijd zou gebeuren dan zou er een storm van protest losbarsten. De regeringen van andere landen zouden zich er mee bemoeien. Hier wordt zonder enig gewetensbezwaar de grootste misdaad gepleegd uit de wereld-geschiedenis.

Om tegemoet te komen aan de bloeddorstige zondaars die voor hem staan, is Pilatus bereid om een onschuldige te laten geselen. Zoals al opgemerkt, vermeldt Lukas de geseling van de Heer niet, hij

vermeldt alleen dat Pilatus dit voorstelt om daardoor de vrijlating van de Heer te kunnen bewerk-stelligen (vs. 16 en 22). Maar ook dit plan van Pilatus mislukt. Dan probeert Pilatus nog op een an-dere manier de Heer vrij te krijgen door het volk voor de keus te stellen: Jezus of Barabbas. De be-schrijving van Barabbas in vs. 19 is vrijwel gelijk aan die bij Markus (15:7).

Zowel Lukas als Johannes (19:6) vermelden het hysterische geschreeuw van de menigte: ‘Kruisig, kruisig Hem!’ Alleen Lukas vermeldt de woorden van vs. 22: ‘Hij echter zei voor de derde maal tot hen: Wat heeft deze dan voor kwaad gedaan?’ Dit stemt overeen met het verslag van Johannes, waar we lezen dat Pilatus drie keer verklaart dat hij geen schuld in de Heer Jezus vindt (18:38;

19:4, 6). Compleet in tegenstelling hiermee verklaart Pilatus dat hij de Heer Jezus zal ‘kastijden’

(vs. 22).

In vs. 25 blijkt nog eens duidelijk dat zowel de Joden als de heidenen schuldig zijn aan deze moord: Pilatus leverde Jezus over aan hun wil; hij geeft toe aan de wens van de Joden.

Het verslag van Johannes (18:39-19:16)

Herodes was net als Pilatus tot de conclusie gekomen dat de Heer onschuldig was - hoewel hij dit niet rechtstreeks zegt, maar hij veroordeelt de Heer ook niet (vgl. Luk. 23:15).

Verschillende feiten die we wel vinden in de andere evangeliën worden hier weggelaten: het ver-hoor voor Herodes, de rietstok in de rechterhand van de Heer, het slaan op het hoofd van de Heer met de. rietstok. Maar Johannes vermeldt weer bijzonderheden die Mattheüs, Markus en Lukas niet vermelden.

Hij wijst er op dat het feest het Paasfeest was (18:39) en hij vermeldt dat Pilatus, nadat hij de Heer heeft laten geselen en bespotten Hem aan de menigte voorstelt om hun medelijden op te wekken (19:5). We lezen ook dat Pilatus bevreesd werd toen hij van de Joden hoorde dat de Heer zichzelf tot Gods Zoon gemaakt had (vs. 7). Het verhoor van de Heer in vs. 9-11 en het gedeelte van vs.

12-16 vinden we alleen in dit evangelie. De Heer Jezus wordt hier genoemd ‘de Koning der Joden’

(18:39). En Barabbas wordt hier ‘een rover’ genoemd (18:40).

‘Jezus dan kwam naar buiten, met de doornenkroon op en het purperen kleed aan’ (vs. 5). Zo staat Hij daar naast Pilatus, het gezicht bedekt met bloed en speeksel, met een rug die stuk geslagen is.

Toch staat Hij met een Goddelijke verhevenheid en met een heilige kalmte voor de schreeuwende menigte. Een verschrikkelijk en tegelijk aangrijpend schouwspel!

Dan roept Pilatus het uit: ‘Zie, de Mens!’ De Romein probeert met deze woorden medelijden op te roepen in de harten van de roepende menigte voor hem. Maar de harten van de Joden zijn totaal verhard. Zij zijn niet tevreden, maar willen nog meer bloed zien. Ze zijn alleen tevreden te stellen met de dood van de Heer Jezus. Zij beginnen nog harder te roepen: ‘Kruisig, kruisig Hem!’ In Jes.

53:2 en 3 staat: ‘Hij had gestalte noch luister, dat wij Hem zouden hebben aangezien, noch gedaan-te, dat wij Hem zouden hebben begeerd. Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten...’.

Hoewel Pilatus bekend staat om zijn wreedheid en moordzucht, is hij nog niet bereid een onschul-dige ter dood te veroordelen. Natuurlijk speelt een verschrikkelijke haat tegen de Joden hier ook een rol. Hij is nu geërgerd en geprikkeld door de vasthoudendheid van de Joden. Daarom zegt hij:

‘Neemt u Hem en kruisigt Hem; want ik vind geen schuld in Hem’. Dit zegt Pilatus in zijn boos-heid, want hij weet maar al te goed dat het tegen de wet is dat de Joden zelf een misdadiger ter dood brengen. Toch spreekt hij hier nu al voor de derde keer zijn oordeel uit dat hij geen schuld in de Heer vindt.

Dan komen de Joden met hun ware beschuldiging, die niet van politieke, maar van godsdienstige aard is: ‘Hij heeft Zichzelf Gods Zoon gemaakt’. Deze beschuldiging past bij het karakter van dit evangelie, waarin de Heer wordt voorgesteld als de Zoon van God. We mogen aannemen dat Pila-tus bijgelovig was. Nu is hij bang dat de bovennatuurlijke wereld zich tegen hem zal keren. Zijn vrouw had ook al zo’n vreemde droom gehad.

Als deze gevangene nu eens een soort van god was!! De Romeinse en Griekse mythologie is vol van verhalen over goden en halfgoden en kinderen van goden, die soms de aarde bezochten. De stadhouder is bang (vs. 8). Nu wil hij meer van deze Jezus weten.

Weer wordt de Heer het pretorium binnengebracht en nu stelt Pilatus de vraag: ‘Waar bent U van-daan?’ Maar de Heer voldoet niet aan de nieuwsgierigheid van Pilatus. (Wat een verschil is er tus-sen deze vraag en de vraag die ook eens aan de Heer is gesteld: ‘Waar verblijft U?’ - 1:39).

Geprikkeld door de kalmte en het stilzwijgen van de Heer komt de ware aard van Pilatus naar bo-ven, en hij roept uit: ‘Spreekt U niet tegen mij?’ Hij begint te bluffen, deze hulpeloze lafaard die zich zo uit deze moeilijke situatie wil redden: ‘Ik heb macht u te kruisigen’ roept hij uit. Maar de Heer Jezus moet hem in deze foute gedachte corrigeren: ‘U zoudt geen enkele macht tegen Mij hebben, als het u niet van boven was gegeven’.

De woorden van de Heer schijnen een geweldige indruk op de Romeinse landvoogd gemaakt te hebben. Wie is toch deze geheimzinnige Persoon die voor hem staat? In ieder geval is hij nu nog meer overtuigd van de onschuld van de Man voor hem. Hij probeert Jezus los te laten (vs. 12).

Dan spelen de Joden hun laatste troef uit: ‘Als u Deze loslaat, bent u geen vriend van de keizer’.

Voor dit dreigement gaat Pilatus door de knieën. De naam van Caesar doet hem ineenkrimpen. Hij weet dat de keizer in Rome heel achterdochtig is en bang voor elke samenzwering tegen zijn be-wind. Pilatus weet waartoe deze Joden in staat zijn; zij zullen zorgen dat het in Rome bekend zal worden wat hier gebeurd is; dat hij een samenzwering tegen het bewind niet heeft willen veroorde-len.

Nog eens wordt de Heer voor de menigte geleid en Pilatus gaat op de rechterstoel zitten en zegt tot de Joden: ‘Zie, uw koning!’ (vs. 14). Met de huichelachtige verklaring: ‘Wij hebben geen koning dan de keizer’ verwerpen de godsdienstige leiders het geloof van hun vaderen; ja, zij verwerpen God Zelf en de Messias die God hun gezonden had.

Waarschijnlijk heeft Pilatus op dit ogenblik de handen gewassen (Matth. 27:24), en heeft het volk gezegd: ‘Zijn bloed over ons en over onze kinderen’. ‘Toen leverde hij Hem aan hen over om ge-kruisigd te worden’ (vs. 16). Pilatus ‘besliste dat hun eis moest gebeuren’ (Luk. 23:24).

In document Hij heeft onder ons gewoond Cor Bruins (pagina 144-148)