• No results found

DE HEER JEZUS IN HET HUIS VAN EEN OVERSTE VAN DE FARIZEEËN Lukas 14:1-24

In document Hij heeft onder ons gewoond Cor Bruins (pagina 77-80)

DE DIENST IN PERÉA

94. DE HEER JEZUS IN HET HUIS VAN EEN OVERSTE VAN DE FARIZEEËN Lukas 14:1-24

Dit gedeelte kunnen we verdelen in vier onderdelen:

a. De genezing van een waterzuchtig mens (vs. 1-6).

b. De gelijkenis over het uitkiezen van de eerste plaats (vs. 7-11).

c. Goed doen aan hen die het niet kunnen vergelden (vs. 12-15).

d. De gelijkenis over het grote avondmaal (vs. 16-24).

a. De genezing van een waterzuchtig mens (vs. 1-6)

Deze en de volgende gebeurtenissen (14:1 - 17:10) worden alleen vermeld door Lukas.

In hoofdstuk 13 moest de Heer van hen die de wet wilden houden openlijk zeggen, dat zij huiche-laars waren (vs. 15). Zij faalden in elk opzicht. Wat er voor hen overbleef was alleen nog genade.

Jammer genoeg wilden zij die genade van God niet aannemen. In hoofdstuk 14 zien we dat die ge-nade betoond wordt aan de vijanden van Christus. De sabbat was het teken van het verbond van God met zijn aardse volk. Maar langzamerhand maakt de Heer zijn band met het Joodse volk los, en ook het teken van het verbond, de sabbat, wordt van hen afgenomen. Christus is méér dan de sabbat. Hij is Heer van de sabbat.

De huichelachtige houding van hen die de wet en de sabbat willen houden wordt aangetoond door het feit dat zij zwegen toen de Heer hen zijn indringende vraag stelde (vs. 6). Hun toestand kunnen we vergelijken met deze waterzuchtige man: zij waren opgeblazen en verwaand in hun eigenge-rechtigheid.

Christus genas deze waterzuchtige man; zijn omvang werd teruggebracht tot normale verhoudin-gen.

In Lukas vinden we meer gelijkenissen dan in de andere evangeliën. De inhoud van hoofdstuk 14 en 15 is daarom kenmerkend voor Lukas.

Dit was de laatste genezing op een sabbat die vermeld wordt. Christus genas deze man zonder dat hij Hem vroeg genezen te worden. Bij de genezing van de kromgebogen vrouw in het vorige hoofdstuk spreekt de Heer over een os of ezel die losgemaakt wordt van de kribbe om te drinken (vs. 15); hier spreekt de Heer over een ezel of os die in een put gevallen is (vs. 5). Dit is een beeld van de natuurlijke toestand van de mens: hij is gebonden door de zonde en staat op het punt óm te komen (te ‘verdrinken’). Maar de Heer Jezus kwam om vrij te maken en om te redden.

b. De gelijkenis over het uitkiezen van de eerste plaats (vs. 7-11)

In het voorgaande hebben we aangetoond dat deze gelijkenis in verband te brengen is met de gene-zing van een waterzuchtig mens. Het geheim van echte gastvrijheid komt in deze gelijkenissen naar voren: zelfverloochening.

Dit hoofdstuk bevat in het totaal zes gelijkenissen. Vijf ervan komen alleen voor in Lukas.

De eigengerechtigde houding van de gasten en hun opgeblazenheid blijkt uit de manier waarop zij zich gedragen: allen willen het beste voor zichzelf. Dat is geen zelfverloochening, maar zoeken naar eigen eer.

In Matth. 23:6 zien we een ander voorbeeld van deze zucht naar zelfverheerlijking: ‘... en zij be-minnen de eerste plaats bij de maaltijden en de erezetels in de synagogen ...’ (Zie ook Luk. 20:46 en Mark. 12:38, 39).

c. Goed doen aan hen die het niet kunnen vergelden (vs. 12-15)

De Heer Jezus leert de genodigden Goddelijke beginselen door hen te laten zien, dat het belangrijk is te weten op welke plaats men moet gaan zitten en welke gasten men moet uitnodigen. Zij be-spiedden Hem (vs. 1), maar Hij zag in hun hart en Hij wist hun verborgen motieven: zij nodigden uit om uitgenodigd te wórden! Maar dat is geen echte gastvrijheid. Elkaar wederzijds uitnodigen is geen genade; genade komt van één kant. Dát is handelen zoals God handelt. Dit beginsel van gena-de wordt vergena-der uitgewerkt in gena-de volgengena-de gelijkenis.

d. De gelijkenis over het grote avondmaal (vs. 16-24)

Deze gelijkenis wordt terecht het hart van dit hoofdstuk genoemd. Het laat de genade van God zien die zich uitstrekt tot hen die het niet verdiend hebben. Israël was uitgenodigd, maar zij toonden geen interesse. Deze gelijkenis kunnen we vergelijken met die van Matth. 22:1-14. Dáár is sprake van een koning die een bruiloft voor zijn zoon aanricht; hier wordt een feestmaal gehouden om te voldoen aan de verlangens van het hart van God. ‘Alles is gereed’ door het lijden en sterven van Christus.

In Lukas worden de verontschuldigingen uitvoerig beschreven. Hier wordt niet gesproken over de verwoesting van de stad en het doden van de opstandelingen. In Mattheüs zijn het de slaven (meer-voud) die de bozen en goeden uitnodigen. In Lukas is het de slaaf (beeld van de Heilige Geest) die de genodigden dwingt binnen te komen.

De weigering van de gasten laat hun vijandigheid tegenover de gastheer zien. ‘Wat het vlees be-denkt is vijandschap tegen God’ lezen we in Rom. 8:6. In Lukas lezen we de woorden: ‘Opdat mijn huis vol wordt’ (vs. 23), woorden die niet in Mattheüs voorkomen.

In Mattheüs vinden we de volgende details:

1. Het oordeel over de opstandige gast (vs. 11-13).

2: De koning zendt zijn leger (vs. 7).

3. Hij steekt hun stad in brand (dit heeft een profetische betekenis).

Lukas zinspeelt op het oordeel met de woorden: ‘Niemand van die mannen die genodigd waren, zal van mijn avondmaal proeven’ (vs. 24).

95. WAT HET BETEKENT EEN DISCIPEL TE ZIJN Luk. 14:25-33

Matth. 10:37-39 heeft ongeveer dezelfde strekking als vs. 26 van dit gedeelte. Daar spreekt de Heer (waarschijnlijk) tegen zijn discipelen, hier in Lukas spreekt de Heer tegen de menigten en tegen mensen die de Heer, naar het schijnt, willen volgen. In vs. 25 lezen we dat vele menigten met Hem meegingen. Denken zij soms dat het gemakkelijk is om de Heer te volgen en zijn discipel te zijn?

Daarom maakt de Heer hun duidelijk wat het betekent een echte discipel te zijn: je kruis opnemen.

Het kruis spreekt van schande en verachting. Iets wat niets kost, is ook niets waard. De Heer ge-bruikt driemaal de woorden: ‘Die kan mijn discipel niet zijn’ (vs. 26, 27 en 33). Dit ziet op de hoge eisen waaraan een christen moet voldoen. Het wordt verder duidelijk gemaakt in de volgende twee gelijkenissen, die kenmerkend zijn voor dit evangelie:

1. Het bouwen van een toren (vs. 28-30).

2. Een slag leveren tegen een andere koning (vs. 31-33).

Als we weten dat Christus in alles voorzien heeft, en we verwachten niets van onszelf maar alles van Hem die ons kracht geeft en we laten ons leiden door de Heilige Geest, dan zullen we ervaren dat we meer dan genoeg hebben om te beginnen en te voltooien.

De Heer gaat er in deze gelijkenis niet van uit dat iemand, nadat hij de kosten berekend heeft, zou willen ophouden een discipel te zijn (verg. 9:62), maar dat hij bereid is afstand te doen van alles en de Heer te volgen. Zijn deze voorwaarden te zwaar? De Heer was bereid om Zelf het voorbeeld te geven: Hij heeft het kruis verdragen en de schande veracht. Hij is naar het kruis gegaan om ons te verlossen. Hij kwam in de wereld om te bouwen: ‘Op deze rots zal Ik mijn Gemeente bouwen’. Hij kwam om te strijden: ‘En de poorten van de hades zullen haar niet overweldigen’ (Matth. 16:18).

Als we Hem volgen, moeten we ook bouwen en strijden. We zijn zijn medearbeiders. We helpen bouwen tot het bouwwerk voltooid is. We strijden tot de strijd gewonnen is.

96. ALS HET ZOUT SMAKELOOS GEWORDEN IS Luk. 14:34-35

Deze gelijkenis komt in een enigszins verschillende vorm voorin de drie synoptische evangeliën:

1. In Matth. 5:13 als onderdeel van de Bergrede. Daar gaat het allereerst om de (positieve) invloed die we uitoefenen. Daar vinden we de persoonlijke toepassing: ‘U bent het zout van de aarde’.

2. In Markus 9:50, als de Heer spreekt over de hel en het verloren gaan, gaat het om de bederfwe-rende eigenschap van zout.

3. Hier in Luk. 14:34-35 gaat het om discipelschap. Het is een ernstige zaak als iemand afvalt van de genade en van de trouw aan God. Want dan is er geen herstel mogelijk; als het zout smakeloos geworden is, kan het niet meer hersteld worden. De klemtoon ligt hier op het gevaar dat het zout zijn smaak, zijn goede eigenschappen verliest. Zo iemand is niet meer afgezonderd van het kwaad, hij heeft geen goed getuigenis en geen positieve invloed op zijn ‘omgeving, hij deugt tot niets.

Heel belangrijk zijn de woorden die de Heer er aan toe voegt: ‘Wie oren heeft om te horen, die ho-re’.

97. HET VERLOREN SCHAAP, DE VERLOREN PENNING EN DE VERLOREN ZOON

In document Hij heeft onder ons gewoond Cor Bruins (pagina 77-80)