• No results found

4.2 ‘Forced into these cages we built for ourselves’: Afrikaners en geweld

4.4 Stigmatisering van geweld

In het hoofdstuk Violent Nation heb ik ten eerste de invloed van geweld op het dagelijks leven en de perceptie van veiligheid van mijn respondenten bestudeerd. Ten tweede heb ik de manier waarop de Afrikaner identiteit wordt vormgegeven ten opzichte van ideeën over de zwarte bevolking belicht in het kader van dominante visies op de oorzaak van het geweldsprobleem.

74

Iets dat duidelijk uit mijn bevindingen in deze context naar voren komt is dat er binnen de Afrikaner gemeenschap zeker sprake is van het ontstaan van gated communities. De reden dat mensen zich terugtrekken in gated communities heb ik in de inleiding beschreven als de materialisatie van een zekere urban fear, of ‘angst voor de vreemde’. Deze angst voor de vreemde, die op basis van ras, etniciteit of andere ‘labels van identiteit’ geconstrueerd wordt, lijkt onder mijn informanten zeker te bestaan. Dit komt onder andere duidelijk naar voren in de beschrijving van de enige plek waar sommige respondenten het aan zouden durven om zonder extreme beveiliging te wonen: in een plek waar zij iedereen kennen. Inherent aan dit idee is de overtuiging dat het daadwerkelijke gevaar altijd van ‘de vreemde’ of ‘de Ander’ komt. Een ander onderwerp waarbinnen de letterlijke sociale uitsluiting van ‘de Ander’ naar voren komt is in de beschrijving die mijn respondenten geven van de groep waar zij zich door middel van gated

communities tegen dienen te beschermen, oftewel de vermeende dader in het geweldsprobleem:

de zwarte bevolking. Hoewel de rol die de zwarte bevolking binnen het geweldsprobleem in Zuid-Afrika speelt door mijn respondenten genuanceerd wordt, blijft het dominante idee terugkomen dat het de zwarten zijn die de meeste geweldsdelicten plegen en dus als dader aangewezen kunnen worden. De manier waarop de private leefsfeer tegen deze dader beschermd wordt, met hekken, stroomdraad en tralies, geeft wel aan dat er binnen de Afrikaner

gemeenschap daadwerkelijk sprake is van een zekere urban fear die mensen aanspoort een dergelijke mate van beveiliging na te streven. Het creëren van de gated communities lijkt zo een gematerialiseerd gevolg van het vermeende slachtofferschap en urban fear in de vorm van angst voor de zwarte bevolking waar onder mijn informanten sprake van is.

In de manier waarop vanuit mijn onderzoeksgroep naar de zwarte bevolking wordt gekeken met oog op het excessieve Zuid-Afrikaanse geweld is voor het eerst duidelijk sprake van racism. De manier waarop de gehele zwarte bevolking, op basis van raciale verschillen, in de ogen van mijn respondenten verwordt tot de dader in het geweldsprobleem is duidelijk een overtuiging waarbinnen het concept racism een grote rol speelt. Onderdeel van deze ‘social

construction of race’ is dat het geweld waar binnen de Zuid-Afrikaanse samenleving sprake van is

aan een bepaalde perceptie van ras gekoppeld wordt. Op deze manier krijgt de gehele zwarte bevolking in de ogen van mijn informanten een negatief label, of stigma, toebedeeld. In dit geval is dat in de vorm van de zwarte als ‘de gewelddadige Ander’. Een ander label dat in dit kader aan de zwarte bevolking wordt verbonden is dat van de ‘sociaaleconomisch lagere klasse’. Ook

75

van de eigen gemeenschap komt op deze manier terug in de dominante denkbeelden ten opzichte van de zwarte bevolking. Door dit label op deze bevolkingsgroep te plakken geven mijn informanten haast automatisch aan zichzelf tot een sociaaleconomische hogere klasse te rekenen. Tegelijkertijd betekent dit label ook een zekere nuancering in de invloed van racism op de manier waarop de zwarte bevolking in verband wordt gebracht met het geweldsprobleem in de Zuid-Afrikaanse samenleving.

Dat het dominante idee van de zwarte bevolking als dader beredeneert wordt op basis van zijn sociaaleconomische maatschappelijke positie geeft aan dat het hier gaat om de

overkoepelende term social stratification. Het label (of stigma) van geweld wordt zo verbonden met de sociale klasse waar deze bevolkingsgroep door mijn respondenten in geplaatst wordt. In plaats van racism, waar het stigma verbonden wordt met een bepaald idee over ras, is hier sprake van het koppelen van een negatief label aan de sociaaleconomische positie van een

bevolkingsgroep. Op deze manier wordt het beeld van ‘de zwarte dader’ genuanceerd door het feit dat hij dit label toebedeeld krijgt op basis van zijn vermeende sociaaleconomisch lage

positie. De zwarte bevolking is dus niet gewelddadig omdat deze zwart is, maar omdat hij in een situatie van armoede verkeert die hem geen andere opties geeft. De enigszins genuanceerde vorm van racism waar met betrekking tot mijn onderzoeksgroep sprake van lijkt, komt ook naar voren in de overtuiging dat zowel de Afrikaner gemeenschap als de zwarte bevolking in deze situatie allebei slachtoffer zijn. De verantwoordelijkheid voor de oorzaak van het

geweldsprobleem wordt op deze manier niet bij de zwarte bevolking, maar bij de overheid gelegd. Zelfs de historische rol van de Afrikaner gemeenschap wordt met oog op de huidige situatie van de zwarte bevolking niet ongenoemd gelaten. Deze opvatting, dat de zwarte bevolking in de dominante denkbeelden van mijn respondenten in het kader van het Zuid- Afrikaanse geweldsprobleem niet alleen dader maar ook slachtoffer is, geeft aan dat racism niet het enige proces is dat invloed uitoefent op de denkbeelden die bestaan ten opzichte van deze groep.

76

77