• No results found

Staatkunde en geschiedenis. Geschiedenis van den dag

In document De Tijdspiegel. Jaargang 35 · dbnl (pagina 98-110)

Het nieuwe Nederlandsche Ministerie.

Heemskerk vertrokken zonder ontbinding, - Kappeyne premier, - dat zijn feiten, die beiden in hun soort vreemd zijn. Wij zullen van Heemskerk geen kwaad meer spreken; zelden is een man van zóóveel talent, van zulk een weinig geëvenaarde werkkracht zóó gehavend, niet alleen in de Kamerverslagen door de liberale oppositie, maar vooral ook door de leden van zijn eigen partij. Hij had wel wat verdiend, maar zooveel? Men heeft meer op hem gescholden, dan getracht het bestaan van dien man te verklaren. Was zijn onvastheid van beginsel een gevolg van zijn tijd, of van zijn persoon? Het conservatieve van Heemskerk was, dunkt ons, zooals maar al te veel de politieke kleur bij onze staatslieden, in de eerste plaats een persoonlijke quaestie; Heemskerk staat waarlijk niet alleen, wanneer men zegt, dat persoonlijke ervaring hem in die richting, zoo het er eene is, heeft gestuwd. Wanneer men dien man voor conservatief hoorde uitmaken, kon men evenmin een glimlach onderdrukken als bij menigen zoogenaamden tegenvoeter, die voor liberaal wordt uitgekreten. De heeren van de politiek hier te lande moeten het ons niet kwalijk nemen, want het is niet anders: liberaal en conservatief zijn veelal comedie-pakjes, die gesneden worden uit heel toevallige omstandigheden, met welke de politieke overtuiging eigenlijk niets gemeen moest hebben.

Men heeft gevraagd, waarom Heemskerk niet terstond na afloop van de

Juni-verkiezingen is heengegaan; de kiezers, - voorzoover zij opgekomen waren, en deze alleen kunnen rechtens worden meegeteld - hadden nog meer liberale candidaten gekozen en Heemskerk kon moeilijk daaruit het besluit trekken, dat de stembus zich verklaarde voor de voortzetting van den zonderlingen toestand, waarbij een liberale Kamer de wetten maakt onder een conservatief Kabinet.

worden aangevoerd. 't Is waar, warme liberalen verklaarden zich tegen dat blijven en meenden, dat alle constitutioneele beginselen over boord werden geworpen, wanneer het Kabinet na het Juni-votum der kiezers niet terstond aftrad, maar men moest heethoofdig zijn om bij de feitelijke conservatieve eigenschappen van Heemskerk te denken, dat de liberale beginselen en daarmee het vaderland in gevaar werden gebracht, wanneer het Ministerie langer dan vijf minuten zich bedacht op het nemen van een besluit. De ‘groote pers’ was dan ook volstrekt niet eenstemmig op dit punt. Er waren er, die zich rondweg verklaarden voor het voorloopig blijven van Heemskerk, en wat deze aanvoerden bleek redelijk te zijn. Heemskerk had zich sterk gemaakt een allen bevredigende oplossing te geven van de netelige

onderwijsquaestie en de liberalen hadden hem geantwoord: het zij zoo, wij wachten u op dat terrein; het onderwijs zal uw lot beslissen. Zelfs den Koning was immers aldus geadviseerd! Wel had men, toen het tournooi gereed was, geaarzeld den strijd aan te vangen en uitvluchten gezocht om den strijd te verdagen, maar beide partijen hadden aan dat onridderlijk euvel mank gegaan; en na al het geduldig wachten der toeschouwers was de zaak nu eindelijk zóó ver gekomen, dat er geen uitstel meer k o n worden opgeworpen. Viel Heemskerk niet over het onderwijs, dan kon zijn partij met zeker recht beweren, dat hij gevallen was door partijkabaal, en al weder personen, niet zaken beslist hadden over den loop der politiek.

Ook vele liberalen achtten het gewenscht, dat de onderwijsquaestie afliep, vóór er een beslissing werd genomen over de plaatsen aan de groene tafel; het onderwijs, zoo werd er geoordeeld, heeft aanleiding gegeven tot een onzuivere partijvorming en het liberale kamp in zulk een dikken mist gehuld, dat er aan onderscheiding van de lijnen niet meer te denken valt; eerst wanneer die nevel is opgetrokken zal men weder kunnen zien, welken grond men onder de voeten heeft, zal er een eind komen aan de heel of half gesloten vizieren en den naïeven kiezers niet langer een rad voor de oogen worden gedraaid; eerst met de oplossing, of zoo dit niet gaat, met de verwijdering der onderwijsquaestie zal er die helderheid komen in de verhoudingen, welke door alle eerlijke lieden vóór alles moet worden gewenscht, opdat er een einde kome aan de politieke demoralisatie.

Uit een practisch oogpunt, - in politieke zaken teveel over 't hoofd gezien - was er vóór het blijven van Heemskerk nog aan te voeren, dat zijn ontslag zou zijn gevallen midden in de lastige uitvoering van de wet op het hooger onderwijs, waarvoor hij de aangewezen man was. Voegt men dus het een bij het ander, dan komt men tot de slotsom, dat ook een minder kleverig man als Heemskerk met politiek fatsoen ook na de Juni-verkiezingen kon blijven zitten en met het oog op de voor de openbare behandeling gereed zijnde onderwijswet afwachten de dingen, die komen zouden. Door dat besluit gaf hij althans te kennen,

dat hij den strijd niet wilde ontwijken op het èn door hem aangewezen èn hem later opgedrongen terrein.

En Heemskerk bleef na de Juni-verkiezingen. Welke houding zou de versterkte liberale meerderheid tegenover hem aannemen? Van Juni was het intusschen September geworden en alleen zeer buitengewone omstandigheden konden thans een verandering van Ministerie billijken. De ondervinding toch leert, dat bij het omslachtige parlementaire raderwerk drie en een halve maand noodig zijn om de zware machine op gang te brengen en de beide begrootingen te vermalen; de Eerste Kamer heeft in den regel nauwelijks tijd genoeg over om de Nederlandsche

begrootingswetten met meer of minder fatsoen af te hameren.

De troonrede behelsde ditmaal nog minder dan anders, letterlijk niets, en het scheen dat het Ministerie de afdoening van de gewone zaken wilde bevorderen om dan zich voor het hoofdgerecht, de onderwijswet, te presenteeren.

Bij het adres van antwoord op de troonrede verwachtte men dan ook niets bijzonders en op zijn hoogst, meende men, zou het bij de behandeling van de begrooting van Binnenlandsche Zaken tot een nadere verklaring komen; met het oog op de onderwijswet zou men de begrooting zoo spoedig mogelijk afdoen, deze behandelen als kredietwetten en daarom alle ongewone posten zonder nader onderzoek verwerpen.

Was de liberale meerderheid bijzonder aanvalslustig, dan lag het wapen voor de hand; hetzij in het adres van antwoord op de troonrede, hetzij bij de algemeene beraadslaging over de begrooting kon een heel warme constitutioneele gezindheid de verklaring ontlokken, dat het blijven van het Ministerie moest worden beschouwd als in strijd met de constitutioneele traditie, welke na de verkiezingen van Juni een aftreding van het Kabinet eischte.

Alle wijzen hadden echter misgezien; bij de behandeling van het adres van antwoord op de troonrede achtte de versterkte liberale meerderheid het verstandiger een onderwijsparagraaf in te vlechten, waarbij men de onderwijs-quaestie, waarvoor men zelf den Minister Heemskerk had gesteld, met twee regels van de baan schoof; daarmee werd tevens - immers dat was in de gegeven omstandigheden het

noodzakelijk gevolg - het recht van bestaan van het Ministerie ontkend. Ware zulk een paragraaf het gevolg geweest van een parlementaire discussie, waarbij het eene woord het andere uitlokt en plotseling een geheel andere verhouding ontstaat, men zou het verklaarbaar hebben geacht; dit was echter niet het geval; integendeel, de beruchte onderwijsparagraaf is vooraf vastgesteld op de vergadering van de liberale partij, - vergaderingen, die altijd stipt geheim worden gehouden, als moest de publieke zaak in het duister behandeld worden, - zij is derhalve de

vrucht van rijp overleg en moest juist daarom te meer bevreemding wekken.

Het is goed om de woorden van het artikel nog eens onder de oogen te zien, nu er ettelijke weken zijn voorbijgegaan en er geen direct partijbelang meer gemoeid is met de goed- of afkeuring.

‘Op onze bereidwilligheid’, zoo lezen wij, ‘om nuttige en noodige verbeteringen in onze wetgeving te helpen tot stand brengen, kan ten allen tijde worden gerekend. Aan zoodanige verbetering echter heeft vóór alles de wet op het lager onderwijs behoefte. D a t e e n z o o g e w i c h t i g v o l k s b e l a n g s c h a d e l i j d t d o o r h e t g e m i s a a n o v e r e e n s t e m m i n g t u s s c h e n R e g e e r i n g e n Ve r t e g e n w o o r d i g i n g w e k t a l g e m e e n e e n d i e p g e v o e l d e t e l e u r s t e l l i n g o p .’

Ernst of scherts, mag men vragen, wanneer men deze woorden beschouwt in verband met al hetgeen er in den laatsten tijd over de onderwijswet was voorgevallen. Wij zullen de quaestie van meer of minder schuld in het vertragen van de behandeling der onderwijszaak niet weder oprakelen; alleen zij gezegd, dat men al zeer partijziek moet zijn om in deze de schuld alléen op Heemskerk te werpen. Maar dit nog daargelaten; spreekt men op deze wijze over een zaak, die na veel en vervelend gescharrel eindelijk aan de orde kan worden gesteld? En indien men ook dit wil toegeven, welke beteekenis kan men aan die zinsnede hechten? Met gezonde zinnen leest men er in weigering van behandeling der onderwijswet, op grond dat deze van dien aard is, dat er van nader overleg geen sprake kan zijn, daar de meeningen te veel uiteenloopen.

Maar dan ware zulk een verklaring vroeger beter op haar plaats geweest; met de wijzigingen, door Heemskerk in de wet gebracht, was althans voor een deel aan de bezwaren der liberale meerderheid te gemoet gekomen; naar den aard van den ontwerper waren wel niet alle kleine slinksche draaien verdwenen, maar toch kon de nieuwe editie een verbeterde heeten, en door het wetsontwerp in behandeling te nemen en er rapport over in te dienen, had de Kamer het recht niet meer om op die wijze te spreken. Als motie van wantrouwen kon die uitdrukking bewaard blijven tot de behandeling van de onderwijswet zelf, hetzij bij de algemeene beraadslaging, hetzij bij de behandeling van het eerste artikel der wet; bij het adres van antwoord op de troonrede was zij misplaatst en ongepast.

Of - was de bedoeling alleen eenige woorden in de lucht te werpen om den kitteloorigen premier te ontstemmen en driftig te maken? Dit ware klein, heel klein, maar niet beneden de waardigheid van onze volksvertegenwoordiging; er is erger gebeurd onder de vertegenwoordigers der natie op het Binnenhof.

Hoe de steen des aanstoots rolde in de Kamer, zal men zich nog wel herinneren; grootsch was het debat niet. Soms kon men meenen een

vergadering in Abdera bij te wonen. De heer Wintgens moest natuurlijk stof afzetten voor zijn parlementaire redevoeringen, die alleen door hem voor fraai en diepzinnig worden gehouden. Toch trof hij den spijker op den kop door te verklaren, dat de onderwijsparagraaf een vermomde motie van wantrouwen was; voor de kernachtigheid van zijn rede had hij met die opmerking kunnen beginnen en eindigen, want verder ging het als met den man, die logica in zijn samengeraapte woorden meende te kunnen brengen door den uitroep: te pas of niet te pas, ik breng het er bij te pas.

Een der merkwaardigste voorvallen van die zitting was, dat de heeren der rechterzijde onder erkenning dat de onderwijsparagraaf was een motie van

wantrouwen, haar om verschillende redenen hier niet op haar plaats achtten, maar de zaak eigenlijk erger maakten door er bij te voegen, dat het Ministerie reeds lang had moeten aftreden tengevolge van den uitslag der verkiezingen, en er dus in zoover aan de motie van wantrouwen niets verbeurd was.

Terecht kon Heemskerk vragen, of de commissie eene nadere verklaring wilde geven van de paragraaf. Immers, de uitlegging dat zij een motie van wantrouwen was, lag er niet noodzakelijk in opgesloten en berustte eigenlijk alleen op een verklaring van de... vrienden van Heemskerk. In het antwoord vermeed Kappeyne het woord wantrouwen, maar behield de zaak en maakte haar niet kiescher; de behandeling van de onderwijswet werd overbodig geacht, omdat de Minister toch geen meerderheid in de Kamer bezat en men verwachtte, dat de Minister op de paragraaf, wanneer zij aangenomen werd, een zuiver constitutioneel antwoord zou geven. Van een talentvol man als de heer Kappeyne had men zeker niet verwacht, dat hij er een phrase zou bijhalen van een opgewonden Fransch staatsman.

De lichtzijde der zitting was, dat de aanneming van de beruchte paragraaf, die eerst door de discussie, en wel allereerst door de uitlegging van de rechterzijde beslissend was geworden, geschiedde met een groote meerderheid: 44 tegen 28 stemmen. Feitelijk was nu het Ministerie Heemskerk parlementair veroordeeld tengevolge van een in het adres van antwoord op de troonrede ingevlochte bedekte motie van wantrouwen, - veroordeeld zonder dat de lang verwachte, algemeen noodzakelijk verklaarde veldslag over het lager onderwijs was geleverd. Wie in den zomer van '76 dit had voorspeld, zou door niemand zijn geloofd.

De aanneming van het adres van antwoord op de troonrede geschiedde den 25sten September en den 27stenSeptember bood het Ministerie-Heemskerk collectief zijn ontslag aan. Constitutioneeler kon zeker bijna niet. Toch duurde het nog ruim een maand (2 November), vóór het nieuwe Ministerie tot stand kwam. Voor een deel slechts kan dit geweten worden aan den heer Heemskerk; deze ging voort om bij

open-bare gelegenheden als Minister van Binnenlandsche Zaken op te treden en

aanvankelijk scheen er niet veel haast te worden gemaakt om tot de samenstelling van een ander Kabinet te geraken, al lag de begrooting te wachten en al naderde het einde des jaars met rassche schreden; maar ook later toen de opdracht tot vorming van een nieuw Ministerie formeel aan den heer Kappeyne was gedaan, duurde het uitermate lang, vóór de hunkerende natie met de geboorte van het nieuwe Kabinet werd verblijd.

Waren de moeilijkheden zoo groot voor den heer Kappeyne, of was het zijn streven zich niet te overhaasten en de nieuwe Regeering samen te stellen met bedachtzaamheid en overleg, zoodat men van te voren van haar vastheid en duurzaamheid verzekerd kon zijn? De namen van de nieuwe Ministers maken het laatste waarschijnlijk. Wij herinneren ons uit de laatste jaren van onze parlementaire geschiedenis geen Kabinet, waarbij zooveel overleg is gebruikt De groote verdienste is in de eerste plaats, dat het Ministerie niet hoofdzakelijk is gevormd uit de leidende afgevaardigden der Tweede Kamer, waardoor de liberale partij dikwerf van haar steun werd beroofd en - de ervaring leerde het - gemakkelijk uiteensloeg. Op den door Kappeyne gevolgden weg kan het partijverband behouden blijven en daarmee de grond gelegd voor vruchtbare werkzaamheid.

Niet ten onrechte heeft deze eerste daad van Kappeyne als man der Regeering algemeen een uiterst gunstigen indruk gemaakt; hij heeft zijn taak opgevat met het talent, dat hem eigen is, en tevens met ernst.

Wij zullen de nieuwe Ministers niet afzonderlijk wikken en wegen, een liefhebberij waaraan de kranten zich met zooveel ijver overgaven, dat het soms scheen, of zij een persiflage bedoelden; wij merken alleen op, dat de namen bijna zonder uitzondering vertrouwen inboezemen; het geheel is van dien aard, dat daardoor menige schaduw van het verledene wijkt en men er toe komen kan om de treurige bladzijden uit het levensboek der liberale partij in de laatste jaren, - bladzijden waarop de namen van de voornaamste Ministers voorkomen en niet op het gunstigst

geteekend, - te beschouwen als een overgangsperiode, die na het aftreden van Thorbecke van het staatkundig tooneel noodzakelijk volgen moest; wanneer de vrucht van dien treurigen tijd is, dat de liberale partij beter georganiseerd is en het verband tusschen de partij en de Regeering op een meer practischen grondslag gevestigd, hebben wij in 't eind reden om tevreden te zijn.

Kunnen wij derhalve van de toekomst eene gunstiger verwachting koesteren, wanneer wij op de uiterlijke omstandigheden afgaan, er is veel ook dat ons waarschuwt om niet toe te geven aan een overdreven optimisme. Wanneer men let op de ontvangst, welke aan dit Ministerie in de Kamer is ten deel gevallen bij zijn eerste optreden en wel van alle kanten, dan zou men zich zeker gouden bergen beloven; de ‘groote pers’ vormde een echo van de liefelijke betuigingen van

inge-nomenheid, zoo lief dat men begrijpen kan, dat den nieuwen premier de betuiging van de lippen moest, dat hij onmogelijk dit alles voor goede munt kon opnemen. Onze twijfel geldt volstrekt niet de personen van de nieuwe Ministers of de vastheid van de organisatie der liberale partij, - wij willen in dat opzicht nu eens het beste hopen, - maar de werkelijkheid, waarin wij leven, den geest van onzen tijd, de onvermijdelijke gevolgen van het verledene, de historische noodzakelijkheid.

In de eerste plaats heeft het parlementaire stelsel om verschillende redenen een zwaren knak gekregen; de een meent dat dit een gevolg is van den onzuiveren grondslag, omdat een Kamer verkozen als de onze niet de natie vertegenwoordigt, maar slechts een deel daarvan, en een deel dat bekende gebreken heeft, de bourgeoisie; de ander beweert, dat de oorzaak dieper ligt en het constitutioneele stelsel om gezond te werken heel andere en meer ingrijpende hervormingen noodig heeft; hoe dit zij, het feit bestaat; het stelsel is in miskrediet geraakt; het werkt slecht; het richt niet uit; tal van zaken, die dringend voorziening vereischen, wachten jaar en dag te vergeefs; in den tijd van een maand zes of zeven kunnen ruim tachtig afgevaardigden, zeven of acht Ministers met den noodigen omhaal van ambtenaren heel wat afwerken, zou men zeggen en heel wat zaken afpraten, maar de parlementaire onvruchtbaarheid is spreekwoordelijk geworden; sommige zittingen zouden kunnen dienen als voorbeeld, hoe men den tijd met woorden kan dooden en uren gebruikt worden waar minuten konden volstaan; de Kamer is een praat-, een schrijf-machine geworden, en onder die woordverkwisterij en die papierverslinding drijft de stroom der intrige, de kuiperijen om en achter de groene tafel.

Er is een tijd geweest, dat slechts door enkele ingewijden deze treurige toestand werd opgemerkt; in de laatste jaren echter is het kwaad zoo in het oog geloopen, dat het van algemeene bekendheid is geworden en de Tweede Kamer de spot der natie geheeten. Wij behoeven de verschillende feiten niet weer op te halen en kunnen volstaan met de herinnering aan hetgeen wij vroeger hebben geschreven. Zijn er nu teekenen van grondige verbetering waar te nemen? Wij gelooven het niet; met al de erkenning van het goede, dat er in de tegenwoordige organisatie van de liberale partij gelegen is, bemerken wij niet, dat er op het Binnenhof het ware bewustzijn bestaat van het gevaar, waarin het constitutioneele stelsel verkeert; met zeer enkele

uitzonderingen zijn de heeren afgevaardigden doof gebleven aan het eene oor, waar de critiek soms als een stormwind huilde om de praatzaal.

En zoo de afgevaardigden, zoo de kiezers; waar is het bewijs, dat deze zich hebben vermand en de werkelijkheid onder de oogen gezien? Ging het ook hier niet voort in dezelfde sleur en werden de afgevaardigden niet herkozen met den ouden dreun van het paard in den karnmolen? kan men het de afgevaardigden onder zulke omstandigheden ten

kwade duiden, dat zij geen hooger opvatting kregen van hun taak? Er is meer: de

In document De Tijdspiegel. Jaargang 35 · dbnl (pagina 98-110)