• No results found

Oorsprong En Uitlegging Der Nederduitsche Spreekwoorden

V. Spreekwoorden van oude of laater geschiedenissen

Hy haalt het paard van Troyen in. Dat wil zeggen, hy ontfangt en bergt ’t geen hem

tot nadeel en verderf zal zyn. Bekend is hoe de Trojaanen het houten paard der Grieken, vol gewapende mannen, in hunne Stad trokken; die dus van den vyand overrompelt wierd. Hier aan is niet ongelijk, Hy broed een slang in den boezem. Een fabel van AEsopus.

Schoemaker, ga niet boven uw leest. Dit is uit het bekende voorval van den

konstenaar Apelles, wiens schildery van een schoenmaker berispt wierd: ’t geen wel wierd opgenomen, wanneer hy van de feil der schoe oordeelde; maar qualijk, doe hy ’t geen boven zyn bereik was, wilde bedillen. Hier van zeiden ook de Latijnen,

Ne sutor ultra crepidam.

Ymand in den vyzel krijgen. Dat is, ’t geen men anders uitdrukt, hem onder de kluiven

(klaauwen) krijgen. Zo ’t my toeschijnt, spruit dit uit de geschiedenis van den Wijsgeer Anaxarchus, die door Nicocreon, Tyran van Cypren, in een steenen vyzel, met een yzeren stamper geplettert wierd, en doe tot hem zeide: Stamp den zak van Anaxarchus,

want Anaxarchus zelf kont gy niet stampen. Hy meende zijne ziel. Doch ’t gaat zo

hard niet toe, als Apothekers ymand, of liever zyn beurs, in den vyzel krijgen. Met een woord zal ik hier in ’t voorbygaan zeggen, dat niemand voor onwaarschijnlijk moet achten, al breng ik dit spreekwoord, en diergelijke, tot oude geschiedenissen by Grieken en Romeinen. Onze voorouderen konnen die uit hunne monden gehoort, of in hunne schriften gelezen, en dus overgenomen hebben, zo wel als veele andere spreekwoorden en fabelen, waar van dit onbetwistbaar blijkt.

’t Hangt aan een zijden draad. Dit wil zeggen, dat loopt groot gevaar. ’t Is ontleent

uit de oude geschiedenis van den dwingeland Dionysius, die een bloot zwaard, met de punt nederwaarts, aan een paardshair dede hangen boven ’t hoofd van den vleyer Damocles, om hem te verbeelden hoedanig het geluk der Tyrannen is. ’t Gebruik heeft het paardshair in een zyden draad verandert. Op die wijze zeggen de Latijnen:

Omnia sunt hominum tenui pendentia filo

Carolus Tuinman, De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der

Met handen en tanden vast houden. Dit is tot een spreekwoord overgebleven uit de

oude daad van dien moedigen krygsman, die een vyandelijk schip vast hield eerst met zijne handen, en na dat die beide hem afgekapt waren, noch met zijne tanden.

Ik deê dat om geen houten koe. Dit wil boertende zeggen, ik zou my om geen kleintje

daar toe laten bewegen. De ouden verhalen van de Lokrensen, dat zy eens een offerhande van een koe aan hunne Goden moesten doen. Maar vermits zy die juist niet by de hand hadden, of om dat de kosten hen te groot scheenen, stelden zy een koe toe van houtjes en spaanderen. Hier van quam by de Grieken het spreekwoord,

de Lokersche koe, om iets gerings uit te drukken. ’t Is zeldzaam, hoe die houten koe

uit Griekenland herwaaards gedwaalt, en onder onze spreekwoorden geraakt is. Men achte dan niet ongelooflijk, dat dit van meer andere geschied zoude zyn.

’t Is al van ’t verken, de koe is op. Dit zegt men, als de zelve stoffe op verscheiden

wijze al weder voorgestelt word: gelijk men van een verken veelerlei tafelgerechten kan toebereiden. Dus verhaalt Livius, dat een waard voor een Romeinsch Veldheer zo veele schotelen, verscheidentlijk toegemaakt, opdischte, dat deze verwondert stond, van waar deze kok midden in de winter zo veel wildbraad had gekregen. De waard lachte, en beleed, dat dit alles van zyn verken was. Hier mede quam overeen het oude spreekwoord, Hy kan uit een schaapen schouder zeven gerechten maken. Op die wijze weet men ook nu met de oude boeken te handelen. Een nieuw sausje, of opschikkingje, doet de oude muffe waare voor wat anders, en wat nieuws uitventen. Ondertusschen schaffen veele voor hunne lezers maar lomp gestolen brokken van verwarmden hutspot, zonder zout of smout. Maar het spreekwoord, ’t Is van ’t verken, had by de ouden ook noch eene andere betekening, en wierd toegeeigent op zulke, die tot hunne oude vuile zonden wederkeerden, volgens 2 Pet. 2: 22.

Ymand een droogen bokking geven. Dat is, een schampere berisping. Buiten twyfel

ziet dit spreekwoord op de jokkerny van Kleopatra, die door duikers onder ’t water heimelijk zulk een vischje aan de hengel van Marcus Antonius dede vast maken, om te doen lachen met die vangst, en hem voor te stellen, dat hy zich met gewigtiger zaaken behoorde bezig te houden. Zo geeft men

Carolus Tuinman, De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der

ymand ook een schoot onder water, een duw in ’t wambuis, en een steek, al bloed

ze niet.

Ymans de huid over de ooren trekken. Dit wil zeggen, hem onbarmhertig havenen.

Dit spreekwoord heeft zijnen oorsprong uit die strenge straf, zelf van een geringe gelddiefte, by de oude Duitschen, dat men hem die daar op betrapt wierd, de huid met hair van ’t hoofd tot de ooren toe afvilde. Zo wierden zy rechte kaalooren gemaakt, die noodiger paruiken hadden, dan veele diefskoppen in onze dagen.

Zy slaapen niet al, die snorken. Dit kan veinzende geschieden. ’t Is gevormt van ’t

latijnsche spreekwoord: Non omnibus dormio, ik slaap niet voor allen. Plutarchus verhaalt daar van een aardig geval. Zekere Galba had Maecenas, den grooten boezemvriend en gunsteling van Augustus, ter maaltijd genoodigt. Onder ’t spijzigen merkten hy, dat Maecenas een dertel oog op zyn aanzittend wijf liet vallen. Dit wilde hy quanswijs niet zien, maar knikkebolde, en hield zich als of hy zijne oogleden van binnen bezag, en in een diepen slaap viel. Dus bleef hy alleen zitten; en ondertusschen komt’er een knecht by de tafel, en vaagde (zo hy waande ter sluiks) een goeden beker wijns uit. Wel haast was Galba wakker, en sparde zijne oogen open, met het uiten van deze woorden: Ongelukkige, wist gy niet, dat ik alleen voor Maecenas sliep? Zulk een onderscheid van persoonen wierd, op nadere bedenking, ook gemaakt van dien Roomsgezinden, die als hy in een kerk ging voor by eene schildery, waar in Christus stond voor Pilatus, die op zijnen Rechterstoel zat, zeer eerbiedig zijnen hoed afdede. Maar op dat die gemaalde Pilatus zich daar op niet mogt verhovaardigen, en deze eere zich aanmatigen, denkende dat hy by dien groeter in zulk een goed blaadje stond; trad die goede man weder te rugge, en riep luids keels: Non tibi Pilate, sed

Christo, ’t is niet voor u, Pilatus, maar voor Christus. Op die slaapveinzers past ook: Hy slaapt den haazenslaap;om dat de haazen, zo men zegt, met opene oogen slaapen.

Hy is Tiberius. Dat is, hy is dronken. ’t Zal overgenomen zyn van dien Keizer, wiens

naam Claudius Tiberius Nero, van de Romeinsche soldaaten vervormt wierd in

Caldius Biberius Mero, om zijne genegentheid tot wijndrinken. Op die wijze zeiden

zy niet onaardig van den opgeworpen Keizer Bonosus, als die, verwonnen zijnde, zich zelven verhangen had: Daar hangt een wijnkruik.

Carolus Tuinman, De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der

’t Is een Droes. De eene mensch is den anderen ten Duivel, gelijk dat spreekwoord

zegt. Maar dit zal by ons overgebleven zyn van den Roomschen Veldheer Drusus. Ziet de Fakkel, bladz. 73. in Droes. Dus was zyn naam als tot een bullebak, gelijk de van Karel, kerel, by de ouden Saxen, en van Scanderbeg by de Turken. Leest de Fakkel, bladz. 159.

Kei is Koning. Dit spreekwoord zal komen van den zottebol, Keizer Cajus Caligula.

Cajus is verkort tot Cai, kai, en dit is vervormt tot kei, dat in onze taal een steen

betekent. Uit die dubbelzinnigheid zyn veele spreekwoorden ontstaan. Dus zegt men,

’t Is een Kai, kei, voor ’t is een nar, de kei leutert hem in ’t hoofd, hy moet van de kei gesneden worden, enz. Ziet de Fakkel, bladz. 165 in Kei.

’t Is een mosselkrijg. Dit zegt men boertende van eenen onbloedigen oorlog, die

meer belacht, dan beschreit word. Ook dit is uit de narrekuuren van dien gekskap Keizer Cajus; Hy had een groote toerusting ten oorlog doen maken, en quam met zyn heir op onze stranden, daar nu Katwijk op zee is, als wilde hy naar Engeland over steken. Daar stelde hy zyn leger, benevens het krijgstuig, in slagorden. Als elk nu met verwondering afwachtte, wat het Roomsche Opperhoofd hier mede voor had, beval hy zijne soldaaten hunne helmen en zakken vol mosselen en schelpen te raapen, en snoeren om den hals en armen daar van te maken. Deze wilde hy ook tot hem gebragt hebben, als den buit van de overwonnen zee. Met dezen schoonen roof wilde hy over de zee zegepraalen, en dien toewyden aan zijnen Jupiter Capitolinus. Hy bragt ook dezen mosselschat naar Romen, en toonde dien als wat groots, aan het volk. Dus waren zijne krijgshelden, na zulk een dapperen mosselkrijg, wel geen pelgrims van Sint Jacob van Kompostelle; maar echter met schelpen niet weinig beladen, en rykelijk van hem daar voor beschonken. Men kan hier mede vergelijken de moedigheid der rochstekers van Weerd. Niemand denke hier op ’t gevecht der Spanjaards met de onzen in de Mosselkreek, gebeurt in ’t jaar 1631; want dat was wel degelijk ernst, en van ’t uiterste gewigt; dewijl door deze overwinning ons Land uit een groote vreeze en gevaar gered wierd: schoon Graaf Jan, de Spaansche Bevelhebber, den schimpnaam van den Mosselman hier uit kreeg.

Ik ben hier niet om vliegen te vangen. De zin is, mijn werk is geen beuzelingen,

maar dingen van

aangele-Carolus Tuinman, De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der

gentheid te verrichten. ’t Is genomen van Keizer Domitianus, die gewoon was zich dagelijks een wijl alleen zyn kamer te besluiten, als of hy daar iets gewigtigs te doen had, en dan dien tijd doorbragt met vliegen te vangen. Een gelijkluidend spreekwoord is: Ik ben hier niet om de ganzen te hoeden: waar toe men kleine boeren-jongens gebruikt.

Dat zyn grillen. Zo zegt men, wanneer ymand drollige invallen als een boeren kakhuis

heeft, of oubollige fratzen en kuuren bedrijft. Dit heeft zijnen oorsprong van den

worstelaar Gryllus, welken zeker Schilder zeer belachelijk had uitgebeeld, gelijk men narren pleegt toe te takelen. Hier na kregen zulke bespottelijke schilderyen by de Latijnen den naam van Grylli, en daar van heeten wy noch vieze

herssenschilderyen, en belachelijke of zotte invallen en bootzen, grillen.

’t Is een Tirebus. Dit wil zeggen, ’t is een nar, als die was. Ziet daar van de Fakkel,

bladz. 376. Zo is de naam en geheugenis van dezen Quidam door Griekenland en Italien tot ons gereist, en heeft daar maagschap gevonden. Even zo zegt men, ’t Is

een Kei, ’t Is een Uilenspiegel, enz.

Dat is hem een doorn uit den voet. De zin is, hy is daar door van een groote

hinderpaal en moeyelijkheid bevrijd. Dit ziet op de vermaarde geschiedenis van den weggelopen slaaf Androdus, die een doorn uit den voet van een leeuw trok.

’t Gaat’er heet van den rooster. Dat zegt men van daar het scherp toegaat, b. v. van

een belegering, waar in veele menschen sneuvelen. Zoude dit wel spelen op den rooster, waar op Laurentius gebraden wierd? Ik gis liever, dat het spreekwoord ontleent is van een een rooster, die op heete koolen staat, zo dat de visch haast gebraden zijnde, plaats voor andere maakt, gelijk b. v. wanneer men schardijnen of haringen braad. Daar toe kan ook gebragt worden het spreekwoord, Mijn haring

braad daar niet, zo dat de zin is, ik kan daar geen beurt toe krijgen; of, ik wil die zo

niet gebraden hebben.

’t Is een sterk Harmen. Zo noemt men een sterken en dapperen oorlogsman. Ik acht

dat dit spreekwoord overgebleven is van Arminius, Herman, of Heirman, een beroemt Veldheer der aaloude Duitschen tegen de Romeinen, wiens

Carolus Tuinman, De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der

naam en gedachtenis onder hen zelf met een praalzuil geeert was. Hier toe breng ik ook, Met’er tijd komt Herman in ’t wambuis, dat is, de krijgsman in zyn harnas. Ziet mijne Fakkel, bladz. 141. in Herman. Dat moest echter niet zeer spoedig toegaan; want men zegt dat hy zeven jaaren aantrok over eene mouw.

Hy is ’t Katje van de baan Dat wil zeggen, de voornaamste, die boven andere uitmunt,

gelijk de aaloude Katten den roem hadden onder de andere Duitsche volkeren. Ziet de Fakkel, bladz. 165, in Kat.

Quaad berokkenen. Buiten twyfel is dit spreekwoord gevormt uit de andwoord van

Narses, de Veldheer van den Keizer Justinianus, op de beschimping van de Keizerin Sophia: Dat hy haar zulk een webbe zoude berokkenen, die zy niet lichtelijk zoude afweven: waar op hy de Langbaarden in Italien bragt. Het zelve is, Quaad brouwen.

Ymand hoornen opzetten. Den ooorsprong van dit spreekwoord gaf de Grieksche

Keizer Andronicus. Deze was een vuil overspeelder. Hy schonk het jachtrecht aan de mannen zijner boelinnen, en vryheid om, tot een teken van die vergunning, een hertenkop met de hoornen op hunnen gevel te mogen plaatzen. Zo was dit

schijn-voorrecht te gelijk een spottelijk smaadteken, ’t geen de mannen aan hunne overspelige vrouwen te danken hadden.

’t Is een Rabout. Dat wil uitdrukken, ’t is een schelm, een guit, een schuifelbout.

Dat gelijkt naar radbout, om dat wel een rad met de bouten van zulk een ravenaas verçiert word. Maar de afkomst van dezen naam is koninglijk, gelijk Kei keizerlijk, namelijk van Radbodus, de I. een Heidensche Koning der Vriezen, een bittere vyand, en, zo veel en lang hy konde, vervolger van het Christendom. Hier om bleef zyn naam tot een spreekwoord en smaad, gelijk die van Judas, Nero, enz. Men denke echter niet, dat die naam in zijnen oorsprong zo lelijk luidde. Hy betekende een radde

bode, of liever by omkeering, als meer geschied, Stoutraad, het zelve met Koenraad.

De Franschen noemen een hoerenfielt un ribaud. Dat drukt eigentlijk niets in de taal uit. ’t Zal dan al mede van dien Radbout geerft zyn.

Carolus Tuinman, De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der

Hy zal wel appelen voor ’t geld kiezen. Dit zegt men van ymand, die zich met minder

laat vergenoegen. Ik twyfel nauwelijks, of dit spreekwoord is in gebruik geraakt uit de keur van dat kind, ’t geen een ander gedood had; en wanneer ter beproeving, of dit uit quaadwilligheid, of onnozelheid bedreven was, daar aan een stuk gelds en een appel wierd voorgehouden, de laatste koos, en zo het leven behield. Men zegt voor appelen ook wel eyeren: maar een appel en een ei worden dikwijls verwisselt. Dus word iets gekocht om een appel of een ei.

Een vijg. Dit word in meer dan een spreekwoord genomen in een verachtelijken en

smaadelijken zin. Zo zegt men, Wat? een vijg. Een vijg op uw neus, enz. Zo is ecco

la fico, ’t geen de Hoogduitschen uitdrukken, de vijge toonen, met den duim tusschen

de twee voorste vingeren te steken, een bittere hoon by de Italianen. De oorsprong hier van is de smaadelijke straf van Keizer Frederik Roodbaard aan de borgers van Milaanen, om den schimp waar mede zy zyn Vrouw hadden beledigt. Men kan dat elders nazien.

Ymand een Spaansche vijg geven. Dat wil zeggen, hem door vergif om ’t leven

brengen. Hier toe is wel meer een vijg gebruikt. Dus geraakte Paus Benedictus XI door een vergifigde vijg by de Oudvaderen. Waar om dit juist een Spaansche vijg genoemt word, en niet een Italiaansche, of diergelijke, kan ik niet zeker zeggen. Meer gewesten leveren zulke vijgen uit. Maatigen de Spanjaards zich aan, dat zy de vergiftigingkonst best verstaan, dat zal hen zo weinig stoffe tot roem geven, als de Spaansche pokken.

Hy ligt in Jaffa. Dit zegt men ymand, die in slaap gevallen is. Zo ’t schijnt, is dit

ontleent van de Stad Jaffa, ouds tijds Joppe, een haven waar in de pelgrims naar ’t zo genaamde heilig Land, wel zeer lange moesten stil liggen en vertoeven, eer zy schepen vonden om hunne reize voort te zetten. Zo lagen zy in Jaffa. Dit is overgebragt.

Als God een mensch plagen wil, dan bijt hem wel een muis dood. Dit is in geheugenis

gebleven van den Biscop Hatto, die, zo verhaalt word, tot straf van dat hy in hongersnood aan arme lieden koorn had

Carolus Tuinman, De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der

geweigert, door de muizen opgegeten is. Anders zegt men, Als ymand veeg is, een

luis zoude hem dood bijten. Men weet ook de exempelen van zulke, die van de luizen

gegeten zijn. Maar misschien wil dat spreekwoord alleen zeggen, het minste toeval.

’t Is’er Hoeks en Kabeljauws. Dat wil zeggen, daar is twist en tweedragt. Dit is

bekent uit de oude geschiedenissen van ons Vaderland.

Hy zal zyn Kaas en brood niet laten nemen. Dat wil zeggen, hy zal het zijne wel

verdedigen. Ymands kaas en brood word gestelt voor zijn toegelegt voedzel; hoewel zommige dat smalbekken zouden noemen, en’er wel wat boter by begeeren. Zoude dit spreekwoord wel zien op het kaas en broods spel, of den opstand der geringe menschen, wegens de zwaare schattingen, bekend in de oude geschiedenissen van ons Vaderland? Het schijnt my zo toe. Immers dat laat zich zeggen, en kaas en brood

laat zich eeten.

Daar zou de Droes om lachen. Dit drukt uit, dat eenig bedrijf zeer quaad zoude zyn,

zo dat het de Duivel, die zich in ’t quaade verheugt, stof tot lachen zoude geven. Zulk een geval verhalen ons de ouden. In ’t jaar 1063 hield Keizer Hendrik IV zyn Hof te Goslar. Doe ontstond’er in de Kerk twist tusschen den Aartsbisschop van Ments, en den Abt van Fulda, om den voorrang by den Keizer. Dit liep zo hoog, dat de wederzydsche aanhangers handgemeen wierden, met vergieting van zo veel bloed, dat het ter kerkdeuren uit stroomde. Men zegt, dat men den Duivel op dien tijd duidelijk hoorde schaaterlachen. Immers dit is zeker, dat die Menschenmoordenaar blyde geweest is om zulk een bloedbad; buiten twyfel door zijne aanhitzing ontstaan uit de hovaardy van deze twee Kerkbaazen. Ons spreekwoord kan dit zeer wel tot zijnen oorsprong hebben.

Hy is zo rijk als de Keiser, die van armoede in ’t gasthuis stierf. ’t Kan zyn, dat dit