• No results found

Oorsprong En Uitlegging Der Nederduitsche Spreekwoorden

I. Spreekwoorden uit de H. Schrift

Maak geen Mannetjes, zo komen’er geen Wijfjes. DIt zegt men, om ymand van

ongelaten wangedrag en tegenstribbeling af te maanen. Die de oorzaaken niet stelt, voorkomt de uitwerkingen. De Vrouw is uit den Man. Als Adam daar was, quam ook Eva; en in ’t Huwelijk stellen man en vrouw malkanderen. Men zegt ook by verkorting, Maakt geen mannetjes, het zelfde met, Maakt geen Figuuren.

Daar schuilt een Slang onder ’t loof. Dat wil zeggen, daar onder is iets gevaarlijks

bedrieglijk verholen. De Latijnen hebben, Latet anguis in herba. Het zelve is, Daar

schuilt een angel onder, of agter. Zoude dit niet eerst gesproten zyn van de arglistige

Paradijsslang, onder de bladeren van den Boom der kennis des goeds en quaads? Genes. 3.

De Duivel heeft het vragen gemaakt. Dit is een Spreekwoord wanneer men niet

gevraagt wil hebben. De Duivel was de eerste Vrager. Gen. 3: 1. Maar zulke en diergelijke Schriftuur-plaatsen worden dus niet zonder ontheiliging toegepast.

Carolus Tuinman, De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der

’t Is een zuure Appel, om in te byten. Dit zegt men van een zwaare en moeyelijke

zaak. ’t Schijnt genomen uit Gen. 3: 6. De ooftbeet onzer Eerstouderen brak hen, en al hun nakroost, zuur op.

Wacht u van die God getekent heeft. Dit is tot een spreekwoord gemaakt uit Gen.

4: 15. Maar ’t word liefdeloos en met misbruik toegeeigent op die door Gods voorzienigheid eenig lichaams gebrek hebben. Vergelijkt Joh. 9: 2, 3.

Den Vader en Moeder van Melchizedek weten. Men zegt, dat waren twee geldzakken,

waar door ymand omgekogt wierd. Een schendige spottery.

Dat schreeuwt. Zo zegt men, als iets te grof en hoog gaande is. Dit zal genomen zyn

uit de H. Schrift, daar zy van roepende zonden spreekt. Gen. 4: 10. en 18: 20. Jak. 5: 4.

Hy ziet als of hy’er zeven op had. Dit zegt men van ymand, die een fel en wreed

gelaat vertoont. Zo mede, Hy ziet als of hy my opeeten zoude. Zeer wel kan dit zijnen oorsprong hebben uit Pharaos droom van de zeven magere koeyen, Genes. 41: 17–22. Maar men zegt voor zeven ook wel vijf. Dit kan doen denken op den Reus

Polyphemus, die vier der reisgezellen van Ulysses oppeuzelde, en Ulysses dezen troost gaf, dat hy het laatste gerecht en nabanket zoude zyn. Van een zuurmuil word gezegt: Hy heeft niet een zoeten beet aan zyn geheel lijf. Zulk een smaakt dan niet

als Peperkoek.

Ymand uit den droom helpen. Dit wil zeggen, ymands onzekerheid wegnemen, door

’t verklaaren der zaak. ’t Is genomen van de uitleggingen der droomen. Ziet Gen. 41: 1. en Dan. 3.

’t Heeft niet te beduiden. Dus drukt men uit, ’t is een geringe zaak, en waar van geen

quaade gevolgen te vreezen zyn. Dit is ontleent van zulke dingen, die voorbeduidzels van eenig nakend onheil zyn. Zo zegt men wel, Droomen is bedrog. Ziet Pred. 5: 6.

Carolus Tuinman, De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der

’t Is een Kalf Moses. Zo zegt men van een goedaardig Mensch. Dit schijnt uit de H.

Schrift genomen; maar van waar? ’t Kan niet zinspelen op het goude Kalf, dewijl dat niet het kalf van Moses, maar van Aäron was. ’t Zal dan zien op de

zachtmoedigheid van Moses. Num. 12: 3. Dus zegt men ook, ’t Is een goed kalf. Een kalf heeft geen hoornen, om mede te stooten. Maar dit spreekwoord sluit ook de mesting in. Hier van had de vette Keizer Galba dien naam, uit de taal der Gallen.

Men komt met koussen en schoenen in den Hemel niet. Dat is, de Hemelpoort staat

voor elk niet open. Ik gis dat gespeelt word op Exod. 3: 5.

’t Was als of een Paard sprak. Dit zegt men van een zeldzaam en onverwacht geval.

’t Is ontleent van Bileams sprekende Ezelin. Num. 22: 28. Deze is in een paard vervormt. Heidensche schriften maken ook gewag van sprekende paarden, ossen, &c. Doch dat zal gebeurt zyn in den tyd, wanneer noch alle de beesten spraken. Hier mede komt over een: ’t Is als of de steenen spraken. Dit is genomen uit de woorden des Heilands Luk. 19: 40. Men zegt ook: ’t Was als of my de steenen voor ’t hoofd

sprongen.

Hy is Rut. Dit zegt men van ymand, die geheel kaal en berooit is, en niets meer heeft.

Ik giste in myne Fakkel der Nederduitsche Taal, bladz. 312; dat dit ontleent was uit Ruth 1: 21. Maar vermits die woorden niet van Ruth, maar van Naomi gezegt zyn, denk ik nu liever, dat het zyn wil, Ik ben rat, of kaal. Men zegt dus van eenen beroofden, hy is een kaale rat. Ziet het Vervolg der Fakkel, in Rat.

Onder ymands Vleugelen schuilen. Dat is, onder zyne bescherming. Zo spreekt men

met en uit de H. Schrift. Ruth 2: 12. Psalm 17: 8. Ezech. 16: 8. Matth. 23: 37.

Na dat de man is, is zyn kracht. Dit is genomen uit Richt. 8: 21. Zo zegt men ook:

De man is’er na. Elk kenne zich zelven. Die maar een hoofd van een muddetje heeft, moet geen pintje drinken, en laten liggen ’t geen hem te heet, of te zwaar is.

Carolus Tuinman, De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der

’t Hoofd in den Schoot leggen. Zoude dat niet wel genomen zijn uit Richt. 16: 19?

Anders mogt men denken op ’t oude vertellingje van den Eenhoorn, die, zo men beuzelde, zyn hoofd in den schoot van een maagd komt leggen, en dus getemd word.

Hoe komt Saul onder de Profeten? Dit is genomen uit 1 Sam. 10: 11, 12; doch

dikwyls met misbruik. Aardig was de antwoord van zeker Gezant, tot die hem dit spottende toeduwden: Hy komt zyn Vaders ezels zoeken? Zijn ze hier? Zo zegt men:

Hoe komt de uil onder de bonte kraayen? en, ’t Kalf op ’t ys? Hoe komt hy hier verzeilt? Wat doet de ezel onder de aapen?

Hy ploegt met een anders Kalf. Dat is, hy gebruikt een anders arbeid, als ware die

zyn eigen. Dit is genomen uit Recht. 14: 18. Zo pronken veele, gelyk de kraai van AEsopus, met de vederen van een ander. Ploegen word ook in ’t gemeen gezegt voor naarstig arbeiden. Kalveren, of runderen, wierden eertyds voor den ploeg gespannen. Doch ’t schikt zich niet, dat Kalveren op ’t ys danssen.

’t Is een man als David, had hy maar een harp. David en zyn harp behooren tot

geen spreekwoord te zyn. Dit zal zien op 1 Sam. 16: 18.

Hoe past hem dat harnas, of wambuis. Dus zegt men van iets, dat ymand niet voegt,

of waar mede hy zich niet weet te behelpen. Dit is ontleent uit Davids geval 1 Sam. 17: 38, 39.

Ymand met zyn eigen zwaard dooden. Dit wil zeggen, ymand met zyne eigen redenen

wederleggen. ’t Is ontleent uit 1 Sam. 17: 51.

Hy zoude haar op de handen dragen. Dat wil zeggen, hy maakt veel werk van haar,

en past haar zeer gedienstig op. De spreekwyze schynt ontleent uit Psalm 91: 12. Hier mede komt overeen: De vloer is te koud, daar zy over gaat.

Carolus Tuinman, De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der

Dat smaakt als koekjes. Zoude dit niet ontleent zyn van de koekjes, die Thamar voor

Amnon bereidde, 2 Sam. 13: 6–? ’t Is waar, men zegt ook, dat smaakt als Peperkoek; maar dat kan daar van vervormt, of een ander spreekwoord zyn.

Hy heeft’er de hand in gehad. Dat wil zeggen, hy heeft daar toe mede gewrogt, door

raad, bestier, of hulp. ’t Is ontleent uit 2 Sam. 14: 16. Zo zegt men ook: Hy heeft’er

zijnen adem over laten gaan: ’t geen geschied over dingen die naby zyn.

Hy is ’t Bijltje quyt. Dit zegt men van ymand, die verlegen staat om ’t missen van

iets. Ik denk, dat dit spreekwoord is uit 2 Koningen 6: 5.

Dat hy drijft, dat drijft hy. ’t Wil zeggen, dat zet hy door met al zyn kragt. Mogelijk

is dat overgenomen van Jehu, 2 Koningen 9: 20.

Een Jonas maken. Dit past men toe op ymand, die in de herberg blijft zitten zwelgen,

zo lang als Jonas in den visch was. Een schendige ontheiliging van Gods Woord.

’t Is een Kind van Nineve. Zo noemt men een weetniet, als konnende geen

onderscheid tusschen zyn regter en linke hand maken, uit Jon. 4: 11.

Hy is te licht bevonden. Buiten twyfel is dit tot een spreek woord gemaakt uit Dan.

5: 27.

Hy slaat zijnen zeyssen in een anders oogst. Dat is, hy onderneemt, of matigt zich

aan, ’t geen een ander toe quam, en voor dien behoorde gelaten te worden. Dit verbood God. Deut. 23: 25. De Grieken en Latijnen hebben dit zelve spreekwoord.

’t Is hem een doorn in ’t oog. Dat is, een zeer moeyelijke en smertelijke zaak. Dit

is genomen uit

Carolus Tuinman, De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der

Num. 33: 55. Jos. 23: 13. Zo mede; ’t Is hem een doorn in ’t vleesch, uit 2 Kor. 12: 7. Zo loopt ymand wel een doorn in de voet. Hy is’er wel aan, dien ze’er uit is.

Hy ziet zyn hulpe in de Poorte. Dat is, hy steunt op de vriendschap en bystand van

zulke, die de magt en ’t bewind hebben. Ouds tyds hadden de Rechters hunne zitplaats in de poorten. Ziet Spreuk. 31: 23. ’t Is genomen uit Job 31: 21. In ’t tegendeel zegt men van ymand, die geen gunst heeft by zoodanige: Hy is des Keisers vriend niet, uit Joh. 19: 12. Of; Hy heeft geen verhoorder van ’s Konings wege, uit 2 Sam. 15: 3.

Zo moêr, zo dogter. Dit was al een oud spreekwoord by de oude Joden, Ezech. 16:

44. Even zo zegt men; Hy heeft een aartje naar zijn vaêrtje. Doch zou ’t ei beter zyn

dan ’t hoen? Al wat van katten komt, wil muizen. Als moeders hem de dochter past, wil z’er ook een broek over. ’t Is doch, gelijk de ouden zongen, zo piepen de jongen. En elk vogeltje zingt, gelijk het gebekt is.

Hy heeft’er geen handwater by. Dat is, hy is niet waardig daar aan handwater te

geven; dat ouds tyds een der geringste diensten was. Vergelijkt 2 Kon. 3: 11. Ziet de Fakkel, bladz. 128.

Zy is van de stam Levi. Dat wil zeggen, Zy is een lichtekooi. Dus word gezinspeelt

op ’t Latijnse woord levis licht. Doch zulke spreekwoorden misbruiken de H. Schrift.

Zy heeft een hoeren voorhoofd. Dit zegt men van eene onbeschaamde, die van geen

rood worden weet, Jerem. 3: 3. Even zo zegt men, Hy heeft een berderen aangezicht, of houten bakhuis.

’t Is een linker. Dit wil uitdrukken, ’t Is een listige bedrieger. Links staat tegen rechts.

Vergelijkt Prediker 10: 2. Hier van heeft links, of slinks, een betekening ten quaade gekregen. Zo zegt men, Hy gaat slinkze gangen. Hy gebruikt slinksche streeken, enz. Even zo zegt men, ’t is

Carolus Tuinman, De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der

een aafsche treek, dat is, een averechtsche. Averechts en links zyn beide gestelt tegen

rechts, en recht.

De broodkruimen steken hem. Die lekker gevoed, en gemest zyn, plegen dertel en

weelderig te worden. Vergelykt Jerem. 5: 8. en Ezech. 16: 49. Het zelve is,

brooddronken te zyn, en de weelde niet te konnen dragen.

Goede moed is half teergeld. Men weet wat welgemoedheid, en goede hoope , vermag

in iets gelukkig aan te vangen, en uit te voeren; daar moedeloosheid den geest uitblust, en de handen doet verslappen. Salomo leert dat ook Spreuken 17: 22. 18: 14. en 15: 15. Zo past hier mede: Wel begonnen is half gedaan.

Eigen lof stinkt. Niets is walgelyker, dan dat ymand zich zelven pryst. Dus hebben

de Latijnen ons voorgezegt, Propria laus foetet, of fordet. Salomo leerde dat al Spreuken 27: 2. Men zegt van zulk een zelfroemer niet onaardig: Hy moet geen goede

buuren hebben; want hy prijst zich zelven.

De derde streng maakt de kabel. Dat komt overeen met Prediker 4: 12. Dus zeggen

de Latynen, Tres faciunt collegium, drie maken een gezelschap uit. En wy, De derde

man brengt de praat aan.

Zyn padje schoon maken. Zo doet hy, die zich verontschuldigt, en zijn bedrijf

bemantelt en verschoont. Ymands pad is, volgens de spreekwijzen der H. Schrift, zyn handel en wandel. Ziet Psalm 119: 9. en vergelijkt Jerem. 2: 33.

Hy gaat naar huis. Dat is, hy gaat sterven. Het graf is ’t huis der overledene. Job

30: 23. Pred. 12: 1.

’t Is tegen de dood gevochten. Dat is, alle wederstand is vruchteloos, gelijk hy die

tegen de dood geschied. Vergelijkt Prediker 8: 8. De oude zeiden daarom wel: Tegen

de dood is geen schild. Leeft dan gelijk gy sterven wilt.

Carolus Tuinman, De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der

Ymand de rest geven. Dit drukt uit ymand geheel afmaken, of de laatste doodwonde

toebrengen, als’er noch leven overig was. Vergelijkt 2 Sam. 1: 9, 10. ’t Word echter ook wel van eenen enkelen doodsteek of slag gebruikt, als 1 Sam. 26: 8.

Daar is kat noch hond afgekomen. Zoude dat niet spruiten uit 1 Sam. 25: 22. 1 Kon.

16: 11? Hier mede komt overeen: Het schip is gebleven met man en muis.

Dat is niet secundum Lucam. Dit zegt men van iets, dat niet in den haak is, of geen

waarheid noch zekerheid heeft. De Latijnsche Overzetting geeft aan de

Euangeliboeken dit opschrift: Euangelium secundum Mattheum, Marcum, Lucam,

Johannem. Maar waarom kipt het spreekwoord juist Lukas uit? Buiten twyfel om

dat gespeelt word op Luk. 1: 3, 4. Doch ook dit is een misbruikende toepassing van ’t H. Woord.

’t Is uit het Euangeli van den spinrok. Dat is, ’t is een vertelling van oude besjes,

die aan ’t spinnewiel zitten. Paulus noemt dat oude wijfsche fabelen, 1 Tim. 4: 7. Men had eertyds verzierde Euangelien: b. v. van des Heilands kindsheid, van Nikodemus, en verscheide andere. Onder deze heeft ook de spinrok zynen rang.

Hy zou den Duivel om geld dienen. Dat is genomen uit de verzoeking des Duivels

aan den Zaligmaker Matth. 4: 8, 9. Dit geschied dagelyks van de dwaaze Mammons slaaven.

Hy doet het om den broode. Dat is, om den kost te hebben. ’t Is genomen uit Joh. 6:

26. Zo geschied van pannelekkers en tafelvrienden. Hier van is mede ’t spreekwoord:

Wiens brood men eet, diens woord men spreekt. Vergelijkt Spreuk. 28:11. Verfoeyelijk

is ook wel de ondankbaarheid van zulke broodgenooten. Zie Psalm 41: 10.

Hy heeft van de gerstenbrooden niet gegeten. Dit zegt men van ymand, die de

schranderste niet is, of iets niet weet.

Carolus Tuinman, De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der

’t Is niet zonder misbruik ontleent uyt het mirakel des Heilands, Joh. 6: 9–. Men zegt ook, Hy heeft van de dertig penningen niet gehad.

Hy laat vioolen zorgen. Dit zal genomen zyn uit de woorden des Zaligmakers, wegens

het onbezorgt wassen der bloemen, Matth. 6: 28. De lelien zyn in vioolen verwisselt. Ziet de Fakkel der Nederduitsche Taale, bladz. 504.

’t Is een muggezifter. Deze gelykt niet qualijk naar een hairkliever. ’t Wil zeggen,

wiens keel te nauw is om ook het minste te verzwelgen in beuzelingen. Dit is ontleent uit Matth. 23: 24. Hoe de Joden wijnmuggen uitzygen, om zich door geen drinken van bloed te verontreinigen, konnen weetzugtigen elders zoeken. Ondertusschen hadden deze geveinsden een geweten ruimer dan een monniksmouw, vermits’er een Kemel door konde, als ware het de mendeure van een Hooischuur. Zijgen is van ons spreekwoord in ziften verandert, dewijl aan beide gemeen is, dat het grove buiten word gehouden; hoewel het eene ontrent drooge dingen, en het andere aan natte gepleegt word.

’t Is door ’t oog van een naald gekropen. Dat zegt men van iets dat’er ter naauwer

nood door geraakt is. ’t Is genomen uit Matth. 19: 24. Zo zegt men ook, ’t Is uit den

braam gehaalt.

Daar aan hangt al de werelt niet. Misschien is dit overgenomen uit Matth. 16: 26.

Zo zegt men, ergens zyn geld aan hangen, voor besteden, daar aan hangt veel gelds, &c.

’t Is den broeder van noode. Zo zegt men van ymand die behoeftig is. Dit is met

misbruik genomen uit Matth. 21: 3.

Dertig met God. ’t Is eene bygeloovigheid, dat zommige in ’t tellen geen dertig willen

noemen, of zy voegen’er by, met God, als een tegenzegen, om dat Christus voor dertig zilvere penningen verkogt is. Even dus zeggen andere, als zy beginnen te tellen, een met God, quanswijs tot een gelukkigen aanvang.

Carolus Tuinman, De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der

Hy is den Joden overgelevert. Dat wil zeggen, aan de onbarmhertige mishandelaars,

hoedanige de Joden zyn: gelijk zy ook betoonden aan onzen Zaligmaker.

Hy wil de quaade Pier niet zijn. Dit zegt men van ymand, die iets niet met scherpheid

wil aanvangen en uitvoeren. ’t Is genomen van ’t bedrijf van Petrus, Matth. 26: 51.

Daar zal niet een haan na kraayen. Dit drukt uit, dat zal nooit uitkomen, of niemand

zal daar eenig gewag van maken. Zoude dit niet ontleent zyn van den haan, die kraaide na de verloochening van Petrus, en hem dus zijne misdaad erinnerde?

’t Is hem te vergeven, hy weet niet beter. Dit zal genomen zyn uit de bede des

Heilands voor zijne kruiçigers. Luk. 23: 34.

Hy liegt als een wachter. Dit zegt men van een groven en onbeschaamden leugenaar,

hoedanige de omgekochte grafwachters waren. Matth. 28: 12–.

Hy is Pietje de voorste. Dus beschrijft men eenen voorbaarigen, uit het gedrag van

den Apostel Petrus, Matth. 26: 33, en meermaals. Doch ook dit is een misbruik der H. Schrift.

’t Is Sint Pieters Visscher. Dit wil uitdrukken, hy is ongelukkig, en vangt niets. Het

is ontleent uit Luc. 5: 5. of Joh. 21: 3.

Hy waait met alle winden. Dat is, ’t Is een weerhaan, een ongestadig mensch.

Vergelijkt Eph. 4: 14. Van zulk een zegt men ook: Hy hangt de huik na den wind.

Ymand op zijn Tempel komen. Dit drukt uit, ymand op de huid komen. Zo zegt men,

ymand op de Tempel zitten, of rijden, voor hem ergens toe aandringen. Zoude dit

Tempel, voor huid, niet met misbruik genomen zyn uit 1 Korinth. 3: 16, 17? Men zegt dus ook, ymand ergens om ten halze leggen.

Carolus Tuinman, De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der

Ymand iets ongezouten zeggen. Dat is, zo dat het hem niet smakelijk is. Zout maakt

de spijzen aangenaam. Vergelijkt Job 6: 6. ’t Komt overeen met iets ongewasschen zeggen. Het tegendeel is, ymand naar den mond praaten; en Honich om den mond

smeeren. Zo is’er ook een ongezouten taal, die redenloos, verrot en stinkende is. Ziet

Eph. 4: 29, en Koloss. 4: 6. Ongewasschen is zo vuil als ’t is. By de Latijnen was

insulsus, een ongezoutene, te zeggen een nar.

Iets bemantelen. Dat is, daar een mantel omhangen, tot bedekken, of opçieren, als

2 Kon. 17: 9. Dat stemt overeen met, vygebladeren te vlechten, uit Genes. 3: 7, en