• No results found

Sociale cohesie omtrent cultuur- en sociaal-economische verschillen

Hoofdstuk 1 Sociologische invalshoek

1.2 Sociale cohesie omtrent cultuur- en sociaal-economische verschillen

Iedere cultuur heeft zijn gewoontes, tradities en levenswijze. Wanneer twee culturen worden samengebracht kan dit meningsverschillen en conflicten veroorzaken. Deze verschillen in het denkpatroon en bij handelingen vormen de basis van de sociologie. Alle zaken die de ene groep als

‘gewoon’ en ‘normaal’ ervaart, bijvoorbeeld in een huis met een tuin wonen en zich met de auto of trein verplaatsen, zijn zaken die in principe ook anders hadden kunnen zijn. In andere culturen

31 wonen bijvoorbeeld mensen in andere soorten huizen wat voor deze personen als ‘normaal’ wordt gezien. In België had het dus ook volledig anders kunnen zijn. Dit verschijnsel noemt contingent, het vanzelfsprekende kon zich ook anders ontwikkeld hebben. Een bijkomend aspect is het verschijnsel arbitrair, het feit dat er wel telkens een goede reden is waarom een cultuur of een samenleving op een bepaalde manier handelt. Een voorbeeld is dat we met de auto rijden naar het werk omdat dit sneller gaat maar dat in bepaalde landen mensen meer de boot gebruiken omdat het daar praktischer is. Kortom, alles is contigent maar niet alles is arbitrair (Elchardus, Spruyt, &

Vanroelen, 2014, p. 8).

De doelgroep waarop ik mij focus zijn één van de minderheidsgroepen in de samenleving, de meertalige allochtone gezinnen waarvan de kleuters in het gezin moeite hebben om het Nederlands te beheersen. Dit vraagstuk speelt zich af in een multiculturele samenleving waarin cultuur en het verschil tussen culturen onder andere een belangrijke rol speelt. Cultuur wordt gedefinieerd als een verschijnsel dat bepaalt hoe en waarom een persoon een bepaald denkpatroon hanteert en dit uitvoert in zijn handelingen. Cultuur zit niet in de genen van de mens maar in de omgeving, ze geeft betekenis aan de werkelijkheid en geeft een doel in het leven van de mens (Copini, Ekster, Jacobse, Rass, Roozen, van der Hoeven, van Dorsten, van de Vorle, van Lanschot Hubrecht, 2014, p. 11).

Cultuur heeft ook een aandeel bij het vormen van een identiteit. Mensen hechten veel belang aan een gevoel van samenhorigheid, continuïteit, zekerheid, oorsprong en dergelijke. Kortom zaken die te maken hebben met ‘het behoren tot een cultuur’. In de westerse samenleving zijn er veel culturen waar mensen toe behoren zoals verschillende godsdiensten maar ook bijvoorbeeld de jongerencultuur (Smeekes, 2011, p. 168).

De samenhang tussen de culturen of de mate waarin deze culturen kunnen samenleven, heeft te maken met de sociale cohesie. Sociale cohesie betekent de mate waarin mensen betrokkenheid naar de maatschappij uiten vanuit hun denkpatroon en handelingen en zich een volwaardig lid binnen de samenleving voelen. Sociale cohesie zorgt voor een groepsgevoel, het gevoel om als mens en deelnemer in een maatschappij te staan. Sociale cohesie zorgt voor betrokkenheid, leefbaarheid en bevordert het welbevinden van alle mensen en de samenleving zelf (Schuyt, 2006, p. 58; Vlaamse Overheid, z.d., z.p.). Wanneer er wordt gesproken over problemen met sociale cohesie, duidt dit meestal op een afname van de verbindingen in de samenleving. Doorheen de jaren zijn er verschillende zaken ondernomen om deze sociale cohesie te verbeteren en de samenleving meer bij elkaar te brengen. Eén van de vele oplossing is het idee om sterk in te zetten op minderheidsgroepen zoals gezinnen in kansarmoede, holebikoppels, allochtone gezinnen om uitsluiting te verminderen en hen mee te laten participeren aan de maatschappij.

Tevens spreken sociale wetenschappers over een verminderde sociale cohesie tussen de verschillende sociaal-economische klassen in de samenleving. Uit cijfers blijkt dat tachtig procent van de allochtonenbevolking in de lage sociaal-economische klasse leeft (Elchardus, Völker, 2012, p. 10). Een persoon of een gezin wordt ingedeeld op een maatschappelijke ladder binnen sociaal-economische klassen op basis van het opleidingsniveau, het inkomen of het beroep van de persoon (Hoff, 2003, p. 1368). Bij extreem negatieve sociale cohesie kan dit leiden tot uitsluiting of tot de vorming van extreme scheidingslijnen tussen verschillende klassen en culturen. Doorheen de vele

32 jaren heeft de samenleving en de ideologie hieromtrent al een grote stap gezet richting een open samenleving met een sterk verminderde extreme gedachtegang (Elchardus, Völker, 2012, p. 10).

Toch bestaat er nog een kloof tussen culturen en klassen die ook in het onderwijs bij kinderen, gespecificeerd op taal, zichtbaar is (Hoff, 2003, p. 1368; Slembrouck, Van Avermaet, &

Vandenbergen, 2015, p. 4).

1.2.1 Onderwijs

Het onderwijs in België wordt over het algemeen geprezen in Europa en wereldwijd. Echter zijn er toch enkele kanttekeningen als het gaat over de minderheidsgroepen allochtone gezinnen, gezinnen met een andere moedertaal dan het Nederlands en gezinnen uit de sociaal-economische lagere klassen (Slembrouck, Van Avermaet, & Vandenbergen, 2015, p. 4). Het PISA-onderzoek uit 2016 stelt hiervoor enkele verbeterpunten op voor het Vlaams onderwijs. Het PISA-onderzoek is de afkorting voor ‘Programme for International Student Assessment’. Het onderzoek loopt in meerdere landen over de hele wereld en test bij kinderen de verscheidene schoolse vaardigheden op basis van taal, de wetenschappelijke geletterdheid. Nadien worden er punten gegeven op de kennis van de kinderen en worden de landen gerangschikt per categorie. Vlaanderen presteert binnen vele categorieën op de geletterdheid hoger dan de gemiddelde score en vaak ver erboven.

Wanneer onderzoekers specifiek kijken naar het verschil tussen autochtonen en allochtonen en het verschil tussen leerlingen waarbij de moedertaal dezelfde taal is dan de taal op school en leerlingen waarbij de taal verschillend is, komen er andere resultaten boven water (Van Belle, 2017, p. 39;

Vakgroep onderwijskunde, 2016, p. 17). Van alle deelnemende landen heeft Vlaanderen de grootste kloof tussen leerlingen met een migratie-achtergrond en autochtone leerlingen. Het verschil gaat om 82 punten terwijl het gemiddelde verschil van de 35 deelnemende landen maar 43 punten bedraagt. Hierbij is het puntenverschil deels te wijten aan de sociaal-economische status van het gezin van de jongeren. Nog steeds leven veel allochtone gezinnen in een lagere sociaal-economische klasse wat een verklaring geeft voor een deel van de punten. Daarnaast is eveneens onderzoek gedaan naar het spreken van een andere moedertaal bij autochtonen gezinnen en allochtonen gezinnen. Uit onderzoek bleek dat er een puntenverschil is van gemiddeld 50 punten ten opzichte van de leerlingen die als moedertaal Nederlands spreken. Het onderwijs in Vlaanderen scoort dus wel goed binnen de deelnemende landen, al is het nog niet voorbereid op het verschil in etniciteit en de verschillende sociaal-economische statussen in de samenleving (Vakgroep onderwijskunde, 2016, p. 17).

Onder andere na deze cijfers is de overheid in actie geschoten en hebben ze maatregelen getroffen om in te zetten op Nederlands en vooral op de schooltaal. In de scholen moeten leerkrachten het standaard Nederlands gebruiken in hun communicatie met leerlingen. De school wordt gezien als een formele aangelegenheid waar een verzorgde en eenduidige communicatie bij hoort. In informele interacties buiten school is het vanzelfsprekend dat een tussentaal, een dialect of een compleet andere taal mag gebruikt worden (Delareu, 2011, p. 4). Het gebruik hiervan in een schoolse context wordt echter afgeraden. Deze opvatting laat blijken dat eentaligheid meer voordelen zou bieden dan meertaligheid (Slembrouck et al. , 2015, p. 13). Deze maatregelen zouden volgens de beleidsnota in de samenleving een meer verzorgde taal creëren van een hoger niveau.

33 Door deze regel door te trekken naar iedere school in Vlaanderen zet de overheid in op de gelijke kansen voor ieder kind en de emancipatie van minderheidsgroepen (Delareu, 2011, p. 4).

Echter kent deze visie ook veel tegenstanders (Delareu, 2011, p. 4; Slembrouck et al., 2015, p. 4). Zo sluit de schooltaal, het standaard Nederlands, het beste aan bij de taal van de gezinnen uit de middelste of hogere sociaal-economische klassen in de samenleving. Het is bewezen dat gezinnen uit lagere sociaal-economische klassen in hun communicatie meer gebruik maken van een tussentaal of een dialect. Daarbij bevindt 80 procent van de allochtonen in België zich in deze sociaal-economische klasse. Dit maakt dat de verscheidenheid aan talen in deze klasse nog meer zal stijgen. Bij de lagere klassen zorgt dit taalverschil voor een drempel in het onderwijs voor zowel de ouders als het kind. Het idee van de overheid om via deze maatregel de gelijke kansen voor kinderen te vergroten is met deze kanttekening minder zichtbaar. Deze impact beïnvloedt eveneens de betrokkenheid tussen ouders en de school, wat in de volgende alinea’s besproken wordt (Slembrouck et al., 2015, p. 8).

Dus de maatregel is een mooie visie en kan ook gezien worden als de enige mogelijke maatregel die genomen kan worden om een meertalige samenleving te doen slagen. Buiten het feit dat de regel voor minderheidsgroepen drempels kan vormen op het vlak van taal, kan de uitvoering ook problemen veroorzaken. Zo spreekt namelijk niet elke leerkracht het standaard Nederlands en kunnen accenten deze taal ook beïnvloeden. Veel leerkrachten zijn er wel van overtuigd dat ze het

“propere” standaard Nederlands hanteren, al hebben verschillende onderzoekers hier een andere mening over. Leerkracht gebruiken, zo blijkt uit onderzoek, in bepaalde mate de standaardtaal maar niet altijd. Veel leerkrachten doen veel aan code-switching, ze wisselen in hun uitleg veel tussen het spreken in het standaard Nederlands en de tussentaal. Het verschil tussen leerkrachten wordt beïnvloed door de leeftijd en de kennis van tussentalen. Dit gegeven beïnvloedt de uitvoering van de maatregel van de overheid (Delareu, 2011, p. 11).