• No results found

Meertalige ontwikkeling van pasgeborene tot kleuter

Hoofdstuk 2 Ontwikkelingspsychologische invalshoek

2.3 Taalverwerving bij twee of meertalige kinderen

2.3.1 Meertalige ontwikkeling van pasgeborene tot kleuter

Zoals al bestudeerd, verloopt de taalontwikkeling bij kinderen dus deels in samenwerking met de groei van het lichaam en deels door stimulatie van de omgeving. Dit gegeven loopt niet anders bij tweetalige kinderen, al moeten zij er nog een extra taal bijnemen. Tweetaligheid zou normaal, en hierover zijn veel wetenschappelijke onderzoeken het eens, goed moeten kunnen verlopen wanneer dit gebeurt op jonge leeftijd (Schaerlaekens, 2017, z.p.). Natuurlijk zijn er veel verschillen binnen tweetaligheid zoals onder andere bij adoptie of zoals bij ééntalige gezinnen waarbij er thuis en op school een verschillende taal wordt gesproken of bij tweetalige gezinnen waar er binnen het gezin twee talen worden gesproken. Binnen tweetaligheid zijn er dus meerdere verschillende processen waarvan de laatste twee voorbeelden het meest voorkomend zijn. Ze leunen beide op een andere basis en dus verloopt de ontwikkeling en vorming van de taal anders. Deze twee processen hebben de naam successieve tweetaligheid en simultane tweetaligheid. Bij successieve tweetaligheid verschilt de taal van school met thuis en bij simultane tweetaligheid kent men een tweetaligheid binnen het gezin. De basis verschilt dus en er is de laatste jaren veel onderzoek gedaan naar de vraag of de taalverwering bij beide processen hetzelfde verloopt (Schaerlaekens, 2017, z.p.; Kuiken, & van der Linden, 2012, p. 27; van der Linden, 2010, p. 107). Een belangrijke bijvraag is welke leeftijd een kritiek punt is binnen het verwerven van taal. Doorheen de jaren is deze

51 leeftijd telkens gedaald van puberleeftijd tot kleuter, of zelfs peuterleeftijd. De meerderheid pleit echter voor de leeftijd van drie tot 4 jaar als het punt waarbij het nadien niet of minder mogelijk is om een tweede moedertaal te verwerven. Dit brengt een discussie mee in de vraag of er een verschil is in het verwerven van taal bij successieve tweetaligheid in vergelijking met bij simultane tweetaligheid (van der Linden, 2010, p. 117). De tip hierbij is dat ouders bij successieve tweetaligheid hun kind dus best zo vroeg mogelijk laten kennismaken met de nieuwe taal. Het kan, door deze stelling, voorkomen dat kinderen met een successieve tweetaligheid een achterstand oplopen waardoor het kind één van beide talen minder zal beheersen wanneer deze na de leeftijd van 4 jaar aangeleerd is (Schaerlaekens, 2017, z.p.; van der Linden, 2010, p. 107). Een kanttekening hierbij is dat kinderen met een simultane tweetaligheid eveneens achterstanden of taalstoornissen kunnen ontwikkelen en dat er veel onderzoek loopt naar de leeftijd waarbij de verwerving moeilijker zal lopen, maar dat hier wetenschappelijk nog geen concrete uitspraken over gedaan kunnen worden.

Daarbij hebben taalstoornissen zoals dyslexie of stotteren een gelijke kans om voor te komen in de tweetalige als in de eentalige doelgroep en kan er door het leren van meer woorden, taal en klanken sneller preventief en curatief opgetreden worden bij taalproblemen (van der Linden, 2010, p. 110).

Bij het taalproject van De Kriebelkoffer worden vooral gezinnen geholpen waarbij de kinderen een successieve tweetaligheid verwerven, wat vooral terugkomt bij gezinnen die in België terecht zijn gekomen via migratie. De ouders beheersen vaker zelf het Nederlands niet volledig waardoor het thuis niet tot weinig gesproken wordt. De kinderen verwerven als moedertaal dus niet het Nederlands. Met het Nederlands wordt pas kennisgemaakt wanneer de kinderen naar de crèche of kleuterschool gaan, of een hobby uitoefenen. Dit kan gezien worden als een ‘swim or sink’- methode. Ofwel neemt het kind de taal heel goed op ofwel verdrinkt het in de menigte en kan het kind een taalachterstand oplopen (Schaerlaekens, 2017, z.p.). Dit gaat samen met de persoonlijkheid van het kind, met de participatie van de ouders en de school en de mate waarin het kind wordt geënthousiasmeerd om de tweede taal op school te leren (van der Linden, 2010, p. 104).

Er kunnen verschillende kenmerken gekoppeld worden aan het verwerven van een nieuwe taal.

De basis van het leerproces van een nieuwe taal wordt bij deze soort taalverwerving gehaald uit de moedertaal. Het kind bouwt voort op de aspecten van de eerste taal. Het kind weet bijvoorbeeld al dat voorwerpen, gebeurtenissen en personen gekoppeld zijn aan een woord en dat er bepaalde grammatica- en zinsconstructieregels bestaan. Het kind heeft al een basis van taal opgebouwd, wat mede zijn niveau beïnvloedt van de nieuwe, tweede taal (Schaerlaekens, 2017, z.p.). Bij het leerproces van een nieuwe bijkomende taal zal het kind terug verschillende fases doorlopen. Om de uitleg hiervan duidelijk te houden, wordt het voorbeeld aangehouden van een niet-Nederlandstalig kind dat naar een Nederlandstalige kleuterschool gaat. Het kind zal bij aanvang zijn moedertaal gebruiken om te communiceren in de kleuterschool, ook al verstaat niemand het kind. Door het frequent naar school gaan, bouwt het kind een volledig nieuwe basis aan woordenschat en grammatica door middel van observatie. Het kind zal bij aanvang wel het gevoel geven dat hij de ander begrijpt maar zelf zal hij de taal nog niet verbaal gebruiken. Dit begrijpen toont hij via handelingen of gebaren, de verbale taal laat hij nog even achterwegen. De periode tussen de verschillende fases is afhankelijk van het kind. Nadien zal het kind, net zoals het in de peuterfase

52 heeft gedaan, volledige zinnen vertellen aan de hand van één woord. Deze zullen zich uitbreiden tot meerdere woorden en uiteindelijk tot eenvoudige zinnen met gemakkelijke zinsconstructies (Tabina, 2008, p. 5). Dit wordt in de wetenschap de ‘tussentaal’ genoemd waarbij verschillende problemen naar voor kunnen komen. Kinderen kunnen bij aanvang van de verwerving van een tweede taal aan taalvermenging doen. Hierbij gebruikt het kind de twee talen door elkaar in een zin voor zowel de vocabulaire als de grammatica. Daarbij maakt het kind ook de ‘typische’ fouten, de fouten die peuters ook maakten bij het aanleren van het Nederlands. Deze fouten zijn per taal meestal anders (van der Linden, 2010, p. 104).

Het kind kan nadien de taal tot op een bepaald niveau beheersen maar kan nog niet tweetalig genoemd worden. De vraag wanneer iemand tweetalig genoemd kan worden is moeilijk om te beantwoorden omdat de taalkennis kan gaan van het perfect kunnen gebruiken van de tweede taal tot het passief gebruik ervan. Als hulpmiddel kan er gebruik gemaakt worden van de aspecten begrijpen, spreken, lezen en schrijven die ieder op hun niveau getest kunnen worden. Echter is het veel gebruiken van de taal het belangrijkste kenmerk om tweetaligheid toe te kennen (van der Linden, 2010, p. 106).

2.3.1.1 Tweedetaalverwerving in de hersenen

Voor de verwerving van een tweede taal, zal het kind terug zijn aanleg moeten gebruiken en gestimuleerd moeten worden door zijn omgeving. De aanleg van het kind bestaat uit onder andere de genen, de persoonlijkheid, de cognitie en de hersenen. In vergelijking met ééntalige kinderen zijn toch enkele verschillen en aanvullingen gevonden bij kinderen die twee- of meertalig zijn. Tijdens onderzoeken naar het verschil in hersenenactiviteit wordt er gebruik gemaakt van de witte en grijze stof in de hersenen (Ashburner, Crinion, Frackowiak, Mechelli, Noppeney, O'Doherty, & Price, 2004, p. 757; Bailystok, 2009, p. 3; Wong, Yin, & O’Brien, 2016, p. 2). De witte en grijze stof bevinden zich in de zenuwcellen van de hersenen en zorgen voor de opname en de verwerking van informatie.

Een zenuwcel bestaat simpelweg uit een cellichaam met daaraan één lange en verschillende korte uitlopers. De lange uitlopers zorgen voor het doorgeven van informatie aan andere zenuwcellen.

Deze informatie wordt in de andere zenuwcel opgenomen door de korte uitlopers, in het cellichaam verwerkt en opnieuw doorgegeven. De witte stof in de hersenen bevat de cellichamen en korte uitlopers van de zenuwcel en de grijze stof bevat de lange uitlopers van de zenuwcellen (Johnson et al., 2013, p. 50).

Uit onderzoek blijkt dat er een grotere grijze materiedichtheid te vinden is bij tweetalige kinderen in de onderste pariëtale cortex die zich bevindt in de pariëtaalkwab van de linker hemisfeer. Dit uit zich in meer georganiseerde structuren in de cortex die samenhangen met het niveau van de taal en de leeftijd van de persoon. De pariëtaalkwab helpt bij de verwerking om een beeld om te zetten in spraak en bij de verwerving van nieuwe woorden wat dus van pas komt bij het aanleren van een nieuwe taal (Ashburner et al., 2004, p. 757; Bailystok, 2009, p. 3; Wong et al., 2016, p. 6). Het verschil in de praktijk geeft weer dat tweetalige kinderen meer verstandelijke controle hebben binnen hun handelen en denken. De verstandelijke controle komt voort uit het feit dat tweetalige personen

53 telkens hun aandacht moeten richten op de doeltaal binnen het gesprek of omgeving (Bakker, Denessen, Droop, & Goriot, 2016, p. 135). Ze moeten hun woordenschat aanpassen aan het gesprek wat maakt dat er zich een groter controlesysteem in deze delen van de hersenen bevindt (Bakker et al., 2016, p. 135; Wong et al., 2016, p. 6). Als gevolg zijn meertalige kinderen beter in gericht en doordacht antwoorden en hun impulsieve reacties te onderdrukken, kunnen ze zich beter aanpassen aan veranderende regels en omstandigheden en kunnen ze gemakkelijker en meer informatie opslaan in het geheugen en het nadien terughalen of veranderen. De functies omtrent de voordelen worden de executieve functies genoemd (Bakker, 2016, p. 137).

Nochtans blijkt uit onderzoek ook dat eentalige kinderen en volwassenen een voordeel hebben binnen het verwerven van taal ten opzichte van twee - of meertalige kinderen. Zij hebben namelijk een grotere woordenschat per taal opgebouwd en kunnen genuanceerder, vlotter en sneller zaken benoemen dan tweetalige kinderen. Dit hangt samen met het gegeven dat eentalige kinderen meer kunnen oefenen in hun taal terwijl tweetalige kinderen moeten oefenen in beide talen waardoor de frequentie in oefenkansen per taal afneemt (Bailystok, 2009, p. 3; Bakker, et al., 2016, p. 135).

2.3.1.2 Het stimuleren van een tweede taal door de omgeving

Daarnaast moet de omgeving ook opnieuw een inspanning leveren om de taalontwikkeling van het kind vooruit te helpen. Bij het leren van een nieuwe, bijkomende taal wordt er nog een extra inspanning verwacht van de omgeving om deze taalverwerving te doen slagen. Bij successieve gezinnen is het vaak een verplichting of een noodzaak om het kind tweetalig op te voeden omdat de ouders zelf het Nederlands niet onder de knie hebben. Bij multiculturele gezinnen wordt de tweetaligheid ook gezien als respect naar de familie en hun cultuur toe, een wijze om de cultuur door te geven en voort te laten bestaan in een nieuw land. Kleuters uit deze gezinnen spreken dus vaak enkel Nederlands op school, thuis, in de wijk of bij familie wordt de moedertaal besproken (Schaerlaekens, 2017, z.p.). Daarbij kunnen er ook culturele verschillen bestaan of ontstaan in verband met het verwerven van taal bij kleuters. Dit kan voorkomen wanneer het kind bijvoorbeeld naar de crèche wordt gebracht of naar school gaat. Een gelijke visie en een goed contact tussen het ouders en de school kan hierbij van groot belang zijn. Het kind ziet het enthousiasme van de ouder, als voorbeeldfiguur, ten opzichte van de taalverwerving, de leerkracht en school waardoor zijn enthousiasme versterkt wordt (Goorhuis – Brouwers, 2007, p. 81). Participatie van de ouders in het verwerven van de nieuwe taal is vaak van groot belang. Het kind kan geen tweede taal leren wanneer hier enkel op school aan gewerkt wordt (Crutzen, De Rynck, Teller, & Van Gorp, 2004, p.

11). De tweetaligheid kan gestimuleerd worden door in de thuiscontext ook de Nederlandse taal binnen te brengen via televisie, radio of leesboeken. Hierdoor wordt de tweede taal niet enkel geassocieerd met het schoolse gebeuren maar ook met ontspanning en hobby en kan de soms gecreëerde negatieve perceptie aan de nieuwe taalverwerving wegvallen (Crutzen, et al., 2004, p.

11; Goorhuis – Brouwers, 2007, p. 81; Schaerlaekens, 2017, z.p.).

Er zijn dus tal van zaken die ouders kunnen gebruiken en kunnen helpen om de taalstimulering van hun kind te bevorderen. Toch kan de maatschappelijk heersende visie tegenwerken op het ondersteunen van meertaligheid. De samenleving is nog steeds van mening dat meertalige kinderen meer taalproblemen teweeg brengen en uiteindelijk de oorzaak is van mindere punten op school. Ondanks dit gegeven, is wetenschappelijk al een tegenbewijs geleverd en tweetaligheid kan

54 daarbij net een verrijking teweeg brengen. De uitdaging ligt erin het stigma te doorbreken. Er is een mogelijkheid dat dit stigma in stand blijft doordat het onderwijs niet aangepast is aan de veranderende samenleving. Het onderwijs is niet aangepast om een grote groep meertalige kinderen op te vangen in het Nederlandstalige onderwijs waardoor er een groot deel van deze kinderen gedurende hun carrière overstapt naar lagere studierichtingen. Het is een probleem dat zich op verschillende vlakken stelt (Crutzen et al., 2014, p. 23; van der Linden, 2012, p. 112).

2.4 De Kriebelkoffer

Door deze informatie over ontwikkelingspsychologie te gebruiken in het taalproject zou de kwaliteit van De Kriebelkoffer kunnen stijgen. De vrijwilligers krijgen op dit moment vrij weinig tot geen basis mee over tweetaligheid en de verantwoordelijkheid van de hersenen en de omgeving. Iedereen heeft wel een eenzelfde idee over de invloed van de omgeving op de taalvaardigheden van het kind.

Toch zou een theoretische achtergrond over de vorming van taal en tweetaligheid bij kleine kinderen en de verantwoordelijkheid van de omgeving hierbij geen kwaad kunnen. De verantwoordelijke van De Babbeldoos beaamt dit idee. Bij de start van dit project zijn er verschillende taalkundigen zich komen buigen over de visie en de aanpak van het project. Zij hebben met hun kennis het project mee vorm gegeven, aangepast en verbeterd en zo De Babbeldoos mee helpen opstarten. Het is belangrijk dat de vrijwilligers weten met welke doelgroep ze aan de slag gaan en hoe een eventueel tweede taal ontstaat. Vanuit deze probleemstelling heb ik bovenstaande theorie geschreven. De kinderen van De Kriebelkoffer zijn meestal tweetalige kinderen die het Nederlands niet als moedertaal zien. Als vrijwilliger is het belangrijk om te weten dat kinderen hun moedertaal als basis gebruiken om een tweede taal te leren. Kinderen zullen bij aanvang in het leerproces beide talen door elkaar gebruiken en het is belangrijk dat de vrijwilligers dit als een normaal leerproces zien.

De Kriebelkoffer speelt een grote rol bij de verantwoordelijkheid van de omgeving. Als omgeving is het belangrijk om het kind zo veel mogelijk taal en specifiek het Nederlands aan te bieden. Dit kan door in gesprek te gaan met het kind, door televisie, verhalen, cd’s en dergelijke. De Kriebelkoffer speelt hierop in door via huisbezoeken op een speelse manier in contact te treden met het kind in het Nederlands. De vrijwilligers praten zoveel mogelijk Nederlands met het kind tijdens spelmomenten zodat het kind door in gesprek te gaan zijn Nederlands bijschaaft. De Kriebelkoffer spoort ook de ouders aan om in te zetten op omgevingsfactoren. Vrijwilligers geven ouders tips mee zoals kijken naar Nederlands talige televisie, naar de bibliotheek gaan om boeken uit te lenen en te lezen, veel Nederlands thuis te spreken. Vrijwilliger kunnen vanuit de theorie argumenten halen om ouders aan te sporen de tips in de praktijk te brengen. Het feit dat tweetaligheid voor een kind veel voordelen kan bieden in de toekomst, maar enkel als het goed wordt aangebracht en gecontroleerd is, kan een argument zijn. De ouders moeten meer tijd inzetten bij tweetalige kinderen maar het kan wel veel voordelen bieden op lange termijn. Het is belangrijk om de ouders hierin bij te staan en het is belangrijk indien de vrijwilliger ook kennis heeft over de taalontwikkeling van het kind.

55 2.5 Besluit

De taalontwikkeling is een belangrijk aspect voor de groei van het kind. Hoe de taalontwikkeling loopt wordt beïnvloed door de aanleg en de omgeving van het kind. De aanleg van het kind bestaat uit de vorming van de hersenen en de genen die het kind heeft mee gekregen. Kortom alles wat het kind heeft meegekregen tijdens de vorming in de baarmoeder. De omgeving bestaat uit alles waar het kind buiten de baarmoeder mee te maken krijgt. Welk aspect het meest bijdraagt aan de taalontwikkeling van het kind is niet geweten maar komt tot sprake in het nature - nurture conflict.

Bij tweetalige kinderen loopt de ontwikkeling iets complexer dan bij ééntalige kinderen.

Tweetaligheid biedt veel voordelen voor de kinderen op lange termijn maar als ouder moet men bewust bezig zijn met de tweetalige ontwikkeling. De ouder kan zijn omgevingsfactoren beïnvloeden om het kind zoveel mogelijk kansen te bieden. De vrijwilligers van De Kriebelkoffer proberen de ouders hierin bij te staan en tips te geven. Ook in de hersenen zijn er verschillende delen die werken aan een zo goed mogelijke taalontwikkeling. Bij tweetalige kinderen lopen hierin verschillende processen anders en bieden deze andere of meer voordelen.

56