• No results found

Sociaaleconomisch statuut van de niet-studerende populatie

-studerende populatie van 15 tot 29 jaar

4. D E INSCHAKELING VAN JONGEREN IN DE ARBEIDSMARKT

4.4. Sociaaleconomisch statuut van de niet-studerende populatie

4.4.1. De arbeidsmarktsituatie één jaar na het beëindigen van de studies

De inschakeling van jongeren in de arbeidsmarkt na de studies kan volgens de gegevens van de arbeidskrachtentelling31 vooreerst geanalyseerd worden aan de hand van de gegevens voor de

personen die, op het moment van de enquête niet (meer) studeerden, maar dat het jaar voordien wel nog deden32. Hun arbeidsmarktsituatie wordt onderzocht op basis van hun objectief statuut

(werkend, werkloos, inactief), zoals gedefinieerd door het IAB. Omdat dit een eerder beperkt aantal personen betreft, werden, teneinde zoveel mogelijk representatieve resultaten te bekomen, de enquêtegegevens voor 2006 en 2007 gecombineerd.

In België was toen gemiddeld circa 61 pct. van de niet meer studerende 15-29-jarigen aan het werk; zowat 27 pct. was werkzoekend en 12 pct. was inactief. Er komt een opmerkelijk verschil voor tussen de gewesten: in Vlaanderen was één jaar na het beëindigen van de studies zowat 72 pct. van de jongeren aan het werk, tegenover slechts de helft in Wallonië en 45 pct. in Brussel. Gemiddeld in de EU11 lag dat aandeel, met bijna 66 pct., zowat 4 procentpunten hoger dan in België. Wel was het aandeel van de jongeren die niet werken en geen werk zoeken (de inactieven) er, met 14 pct., ook iets hoger dan in ons land.

De inschakeling, gemeten aan de hand van de werkgelegenheidsgraad één jaar na het beëindigen van de studies, verloopt iets makkelijker voor de mannen dan voor de vrouwen (respectievelijk zowat 64 en 59 pct. in België). Tevens verloopt ze makkelijker naargelang het scholingsniveau toeneemt (van bijna 44 pct. voor de laaggeschoolden tot 72 pct. voor de hooggeschoolden). Voor de opsplitsing volgens nationaliteit zijn de Belgische gegevens voor de (Europese en niet- Europese) vreemdelingen niet representatief; gemiddeld in de EU11 verloopt de inschakeling wel duidelijk minder vlot voor de niet-Europeanen.

Voor zover de gegevens representatief zijn en dus conclusies toelaten, gelden deze vaststellingen ook voor de gewesten. Wel valt het verschil tussen de beide geslachten in Vlaanderen heel beperkt uit: één jaar na het beëindigen van de studies was 72,2 pct. van de mannen er aan het werk, tegenover 71,6 pct. van de vrouwen. In Wallonië beliep dat verschil echter zowat 10 procentpunten (54,5 pct. bij de mannen versus 44,7 pct. bij de vrouwen). In Brussel was op dat ogenblik slechts ongeveer de helft van de mannen aan het werk, bij de vrouwen was dat nog aanzienlijk minder33.

31 Deze benadering op basis van de gegevens van de arbeidskrachtentelling verschilt van die in deel 4.1; de bekomen percentages inzake de inschakeling van jongeren kunnen derhalve niet zomaar vergeleken worden.

32 Dit gebeurt op basis van het subjectieve arbeidsmarktstatuut: de respondenten geven zelf aan wat hun arbeidsmarktstatuut was op het moment van de enquête en tijdens het jaar voordien. Dit subjectieve arbeidsmarktstatuut staat tegenover het objectieve IAB-statuut, dat bepaald wordt aan de hand van de antwoorden op een reeks vragen waarin gepeild wordt of de betreffende persoon al dan niet aan de door het Internationaal Arbeidsbureau opgestelde criteria beantwoordt.

33 In de EAK-gegevens voor Brussel waren er onvoldoende niet meer studerende werkende vrouwen om representatieve resultaten te kunnen berekenen.

Grafiek 37 - Arbeidsmarktstatuut één jaar na het beëindigen van de studies in België, de EU gewesten in 2006-20072

(procenten van de overeenstemmende niet

Bron: Eurostat (EAK).

1 EU11, dit is de EU15 min Duitsland, Spanje, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, waarvoor geen

(betrouwbare) gegevens inzake het aantal studenten beschikbaar zijn.

2 Niet-representatieve gegevens werden niet weergegeven.

De werkgelegenheidsgraad, één jaar na het beëi

opsplitsingen aanzienlijk hoger uit in de EU11 dan in België, met uitzondering van de hooggeschoolden (respectievelijk 70,3 en 71,6

Arbeidsmarktstatuut één jaar na het beëindigen van de studies in België, de EU (procenten van de overeenstemmende niet-studerende bevolking van 15 tot 29 jaar)

de EU15 min Duitsland, Spanje, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, waarvoor geen (betrouwbare) gegevens inzake het aantal studenten beschikbaar zijn.

representatieve gegevens werden niet weergegeven.

De werkgelegenheidsgraad, één jaar na het beëindigen van de studies, valt voor alle onderzochte opsplitsingen aanzienlijk hoger uit in de EU11 dan in België, met uitzondering van de hooggeschoolden (respectievelijk 70,3 en 71,6 pct.).

Arbeidsmarktstatuut één jaar na het beëindigen van de studies in België, de EU1 en de

de EU15 min Duitsland, Spanje, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, waarvoor geen

ndigen van de studies, valt voor alle onderzochte opsplitsingen aanzienlijk hoger uit in de EU11 dan in België, met uitzondering van de

4.4.2. De arbeidsmarktsituatie na het behalen van het hoogste diploma

De in voorgaand punt gehanteerde methode kan niet gebruikt worden om het verdere inschakelingstraject te onderzoeken. Het subjectieve statuut is in de arbeidskrachtentelling immers enkel voorhanden voor het enquête- en voor het daaraan voorgaande jaar, maar niet voor de jaren daarvoor.

In de enquête is echter wel informatie beschikbaar over het jaar waarin het hoogste diploma werd behaald. Indien deze gegevens worden gecombineerd met het subjectieve statuut van het enquêtejaar34, kan de arbeidsmarktsituatie worden geanalyseerd van de niet meer studerende

jongeren, en dit gedurende verschillende jaren na het behalen van het hoogste diploma.

Het inschakelingstraject wordt onderzocht gedurende de eerste tien jaar na het behalen van het hoogste diploma. Voor hooggeschoolden is dit echter onmogelijk indien enkel de leeftijdsgroep tot 29 jaar wordt beschouwd. Hogere studies kunnen normaal gezien immers niet afgerond worden voor de leeftijd van 21 jaar, en voor bepaalde universitaire studies is dat pas meerdere jaren later. Voor deze analyse werd er dan ook voor geopteerd de beschouwde leeftijdsgroep uit te breiden tot de 15-39-jarigen35. De beschikbare gegevens betreffen het jaar 2007.

De resultaten van deze methode kunnen, voor wat de onmiddellijke inschakeling betreft, vergeleken worden met deze één jaar na het beëindigen van de studies uit het voorgaande punt. Van de niet-studerende 15-39-jarigen die in 2006 hun hoogste diploma behaalden, was in 2007 in België bijna 79 pct. aan het werk; gemiddeld in de EU11 was dat 76 pct. In Vlaanderen lag dat aandeel op zowat 87 pct., en in Wallonië en Brussel op respectievelijk 68 en 66 pct.

Zowel in België, de gewesten als gemiddeld in de EU liggen de bekomen werkgelegenheidsgraden dus beduidend hoger dan volgens de resultaten uit het voorgaande punt, bekomen op basis van de gegevens één jaar na het beëindigen van de studies; zowel het relatieve aantal werkzoekende als inactieve jongeren ligt duidelijk lager. De gegevens één jaar na het behalen van het hoogste diploma wijzen derhalve op een veel snellere inschakeling in de arbeidsmarkt36. Dit verschil wijst

op de grotere werkgelegenheidskansen voor personen die de studies beëindigen met een diploma. In de hier bestudeerde populatie is dat immers het geval (het betreft de niet-studenten die het jaar voordien een diploma behaalden), in tegenstelling tot wanneer - zoals in het voorgaande punt - alle niet-studenten beschouwd worden die het voorgaande jaar nog studeerden (met inbegrip dus van de personen die de studies stopzetten zonder een additioneel diploma te behalen).

34 Om geen vertekend beeld te verkrijgen van de inschakeling in de arbeidsmarkt is het noodzakelijk de studenten uit de analyse te weren. Het jaar waarin zij hun hoogste diploma hebben behaald vormt immers slechts het einde van een fase in hun schoolloopbaan, en geeft niet aan wanneer zij op de arbeidsmarkt komen.

35 Deze uitbreiding geldt in de praktijk overigens vrijwel enkel voor de hooggeschoolden. Aangezien het leeuwendeel van de laag- en de middengeschoolden al veel vroeger hun studies beëindigen (en dus hun hoogste diploma behalen), worden voor deze groepen door de beperking van de beschouwde populatie (enkel de personen die gedurende de laatste tien jaar hun hoogste diploma behaalden) vrijwel ook enkel de personen van ten hoogste 29 jaar geselecteerd.

36 De hier verkregen snellere inschakeling kan overigens niet toegeschreven worden aan de uitbreiding van de beschouwde leeftijdsgroep tot de 15-39-jarigen. Immers, de werkgelegenheidsgraad één jaar na het beëindigen van de studies voor de 15-39-jarigen is vergelijkbaar met die van de 15-29-jarigen; er zijn immers relatief weinig personen die pas tussen 30 en 39 jaar de studies beëindigen.

Grafiek 38 - Arbeidsmarktstatuut na het behalen van het hoogste diploma in België, de EU gewesten in 20072

(procenten van de overeenstemmende

Bron: Eurostat (EAK).

1 EU11, dit is de EU15 min Duitsland,

(betrouwbare) gegevens inzake het aantal studenten beschikbaar zijn.

2 Niet-representatieve gegevens werden niet weergegeven.

Opvallend is wel dat de bekomen werkgelegenheidsgraden hoger liggen in België dan gemiddeld in de EU11. Volgens deze resultaten zijn de arbeidsmarktkansen voor jongeren die de studies bekronen met een diploma in België dus iets groter dan gemiddeld in de E

omgekeerde zou gelden voor de jongeren die de studies beëindigen zonder additioneel diploma. De gegevens inzake het jaar waarin het hoogste diploma behaald werd, kunnen vervolgens gebruikt worden om het verdere inschakelingspad te bekijken.

resultaten te verhogen werd een hergroepering per twee jaar gebruikt (na 1 9-10 jaar).

Andere studies over dit onderwerp kwamen tot de conclusie dat de inschakeling arbeidsmarkt voor jongeren ge

concurrentie treden met elkaar en met oudere personen die reeds enige werkervaring hebben Arbeidsmarktstatuut na het behalen van het hoogste diploma in België, de EU

overeenstemmende niet-studerende bevolking van 15 tot 39 jaar)

EU11, dit is de EU15 min Duitsland, Spanje, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, waarvoor geen (betrouwbare) gegevens inzake het aantal studenten beschikbaar zijn.

representatieve gegevens werden niet weergegeven.

Opvallend is wel dat de bekomen werkgelegenheidsgraden hoger liggen in België dan gemiddeld in de EU11. Volgens deze resultaten zijn de arbeidsmarktkansen voor jongeren die de studies bekronen met een diploma in België dus iets groter dan gemiddeld in de E

omgekeerde zou gelden voor de jongeren die de studies beëindigen zonder additioneel diploma. De gegevens inzake het jaar waarin het hoogste diploma behaald werd, kunnen vervolgens gebruikt worden om het verdere inschakelingspad te bekijken. Om de representativiteit van de resultaten te verhogen werd een hergroepering per twee jaar gebruikt (na 1-2, 3

Andere studies over dit onderwerp kwamen tot de conclusie dat de inschakeling arbeidsmarkt voor jongeren geleidelijk verloopt, omdat zij bij de intrede in de arbeidsmarkt in concurrentie treden met elkaar en met oudere personen die reeds enige werkervaring hebben Arbeidsmarktstatuut na het behalen van het hoogste diploma in België, de EU1 en de

Spanje, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, waarvoor geen

Opvallend is wel dat de bekomen werkgelegenheidsgraden hoger liggen in België dan gemiddeld in de EU11. Volgens deze resultaten zijn de arbeidsmarktkansen voor jongeren die de studies bekronen met een diploma in België dus iets groter dan gemiddeld in de EU, terwijl het omgekeerde zou gelden voor de jongeren die de studies beëindigen zonder additioneel diploma. De gegevens inzake het jaar waarin het hoogste diploma behaald werd, kunnen vervolgens

Om de representativiteit van de 2, 3-4, 5-6, 7-8 en na

Andere studies over dit onderwerp kwamen tot de conclusie dat de inschakeling in de leidelijk verloopt, omdat zij bij de intrede in de arbeidsmarkt in concurrentie treden met elkaar en met oudere personen die reeds enige werkervaring hebben

verworven. Pas enige tijd na het verlaten van de school zou hun inschakeling op kruissnelheid komen, wanneer ze zelf hun arbeidsmarktkansen en werkgevers hun productiviteitspotentieel beter kunnen inschatten (OESO,

Volgens de hier bekomen resultaten is dit effect, zowel in België als gemiddeld in de EU, eerder beperkt37. Eén à twee jaar na

81 pct. van de niet-studerende jongeren aan het werk; na 9

zowat 85 pct. Het aandeel van de werkzoekenden wordt daarbij meer dan gehalveerd (van 14 naar 6 pct.), terwijl de inactiviteitsgraad geleidelijk stijgt van ongeveer 5 tot 8,6

Dit verloop is vergelijkbaar met dat in de EU: over de beschouwde periode neemt de werkgelegenheidsgraad er eveneens toe, wordt de werkloosheidsaandeel gehalveerd en stijgt de inactiviteit er enigszins.

In Brussel en Wallonië stijgt het werkgelegenheidsaandeel over die periode met respectievelijk 5 en 8 procentpunten. In Vlaanderen blijft de stijging heel beperkt; gedurende de eerste twee jaar is immers reeds 89 pct. van de betrokke

overigens over de gehele tienjarige periode beduidend hoger dan in de rest van het land; deze zijn duidelijk het kleinst in Brussel.

Grafiek 39 - Werkgelegenheidsgraad na het behalen van het h (procenten van de overeenstemmende niet

Bron: Eurostat (EAK).

1 Niet-representatieve gegevens werden niet weergegeven.

Het bekomen totale inschakelingspad is vrij sterk verschillend voor diverse bevolkingsgroepen. De gegevens voor België geven aan dat de inschakeling voor mannen en vrouwen initieel vrij gelijk verloopt, maar terwijl de werkgelegenheidsgraad bij de mannen a

valt die van de vrouwen vanaf 5 à 6

Ongetwijfeld wordt de voor hen vastgestelde hogere mate van arbeidsmarktinactiviteit verklaard

37 De werkgelegenheidsgraad neemt veel sterker toe jongeren beschouwd worden, en deze

worden de resultaten van een dergelijke analyse echter vertekend door de niet studeren.

verworven. Pas enige tijd na het verlaten van de school zou hun inschakeling op kruissnelheid , wanneer ze zelf hun arbeidsmarktkansen en werkgevers hun productiviteitspotentieel beter kunnen inschatten (OESO, 2008).

Volgens de hier bekomen resultaten is dit effect, zowel in België als gemiddeld in de EU, . Eén à twee jaar na het behalen van het hoogste diploma is in ons land bijna

studerende jongeren aan het werk; na 9-10 jaar is dat verder opgelopen tot pct. Het aandeel van de werkzoekenden wordt daarbij meer dan gehalveerd (van 14

erwijl de inactiviteitsgraad geleidelijk stijgt van ongeveer 5 tot 8,6

Dit verloop is vergelijkbaar met dat in de EU: over de beschouwde periode neemt de werkgelegenheidsgraad er eveneens toe, wordt de werkloosheidsaandeel gehalveerd en stijgt de

In Brussel en Wallonië stijgt het werkgelegenheidsaandeel over die periode met respectievelijk 5 procentpunten. In Vlaanderen blijft de stijging heel beperkt; gedurende de eerste twee jaar is

pct. van de betrokkenen aan het werk. De inschakelingskansen

over de gehele tienjarige periode beduidend hoger dan in de rest van het land; deze zijn

Werkgelegenheidsgraad na het behalen van het hoogste diploma in België in 2007 (procenten van de overeenstemmende niet-studerende bevolking van 15 tot 39 jaar)

representatieve gegevens werden niet weergegeven.

Het bekomen totale inschakelingspad is vrij sterk verschillend voor diverse bevolkingsgroepen. De gegevens voor België geven aan dat de inschakeling voor mannen en vrouwen initieel vrij gelijk verloopt, maar terwijl de werkgelegenheidsgraad bij de mannen aanhoudend licht blijft stijgen, valt die van de vrouwen vanaf 5 à 6 jaar na het behalen van het hoogste diploma terug. Ongetwijfeld wordt de voor hen vastgestelde hogere mate van arbeidsmarktinactiviteit verklaard

De werkgelegenheidsgraad neemt veel sterker toe in de loop van de tienjarige periode indien

jongeren beschouwd worden, en deze niet beperkt wordt tot de niet-studerende jongeren. Zoals hiervoor vermeld, worden de resultaten van een dergelijke analyse echter vertekend door de niet-beroepsactieve jongeren die verder

verworven. Pas enige tijd na het verlaten van de school zou hun inschakeling op kruissnelheid , wanneer ze zelf hun arbeidsmarktkansen en werkgevers hun productiviteitspotentieel

Volgens de hier bekomen resultaten is dit effect, zowel in België als gemiddeld in de EU, echter het behalen van het hoogste diploma is in ons land bijna jaar is dat verder opgelopen tot pct. Het aandeel van de werkzoekenden wordt daarbij meer dan gehalveerd (van 14

erwijl de inactiviteitsgraad geleidelijk stijgt van ongeveer 5 tot 8,6 pct.

Dit verloop is vergelijkbaar met dat in de EU: over de beschouwde periode neemt de werkgelegenheidsgraad er eveneens toe, wordt de werkloosheidsaandeel gehalveerd en stijgt de

In Brussel en Wallonië stijgt het werkgelegenheidsaandeel over die periode met respectievelijk 5 procentpunten. In Vlaanderen blijft de stijging heel beperkt; gedurende de eerste twee jaar is e inschakelingskansen liggen er over de gehele tienjarige periode beduidend hoger dan in de rest van het land; deze zijn

oogste diploma in België in 20071

Het bekomen totale inschakelingspad is vrij sterk verschillend voor diverse bevolkingsgroepen. De gegevens voor België geven aan dat de inschakeling voor mannen en vrouwen initieel vrij gelijk anhoudend licht blijft stijgen, jaar na het behalen van het hoogste diploma terug. Ongetwijfeld wordt de voor hen vastgestelde hogere mate van arbeidsmarktinactiviteit verklaard

indien voor de analyse alle . Zoals hiervoor vermeld, beroepsactieve jongeren die verder

door de nog steeds bestaande traditionele rolverdeling in het gezin, waarbij de vrouwen bij gezinsuitbreiding vaker dan mannen zullen thuisblijven om voor de kinderen te zorgen.

De werkgelegenheid van hooggeschoolden plafonneert na 5-6 jaar - dan is 94 pct. van hen aan de slag -, terwijl de arbeidsparticipatie van vooral de middengeschoolden dan nog verder blijft toenemen. Hun werkgelegenheidskansen nemen immers toe doordat zij ervaring opbouwen. Niettemin zijn deze kansen over de gehele beschouwde periode positief gecorreleerd met het scholingsniveau: verder studeren vergroot dus de kans op werk, ongeacht wanneer het diploma behaald werd.

De inschakeling in de arbeidsmarkt is ook sterk verbonden met de nationaliteit. De werkgelegenheidsgraad van niet-EU-onderdanen ligt immers over de gehele onderzochte tienjarige periode beduidend lager dan voor de personen met de nationaliteit van een EU-land; naar het einde van de onderzochte periode wordt zelfs een afname vastgesteld. Ook binnen de groep van EU-onderdanen wordt een verschil opgetekend: terwijl voor de Belgen een lichte opwaartse trendbeweging wordt opgetekend, ligt de werkgelegenheidsgraad voor de overige EU-onderdanen na 9-10 jaar op zowat hetzelfde peil als 1 à 2 jaar na het behalen van het hoogste diploma. De inschakeling van vreemdelingen in de Belgische arbeidsmarkt verloopt derhalve duidelijk moeizamer dan voor de Belgen.

Samenvatting

Eén jaar na het beëindigen van de studies is gemiddeld 61 pct. van de jongeren in België aan het werk. Dit aandeel ligt hoger voor mannen en neemt toe met het scholingsniveau. De situatie is aanzienlijk gunstiger in Vlaanderen dan in de beide andere gewesten.

De kansen op werk liggen gunstiger voor jongeren die de studies beëindigen met het behalen van een diploma. Gedurende de daaropvolgende tien jaar blijft hun werkgelegenheidsgraad nog enigszins toenemen. De stijging is, ondanks de hogere initiële inschakeling, vooral uitgesproken voor mannen. De toename is het kleinst voor hooggeschoolden en in Vlaanderen, maar ook aan het einde van die periode blijft een aanzienlijke kloof ten opzichte van de lagergeschoolden en de beide andere gewesten.