• No results found

De overgangen op de arbeidsmarkt aan de hand van de SILC-enquêtes

-studerende populatie van 15 tot 29 jaar

4. D E INSCHAKELING VAN JONGEREN IN DE ARBEIDSMARKT

4.5. Multivariate analyse van de transities op arbeidsmarkt

4.5.2. De overgangen op de arbeidsmarkt aan de hand van de SILC-enquêtes

4.5.2.1. De SILC-gegevens

Dankzij de ervaring opgedaan met het European Community Household Panel (ECHP) heeft Eurostat in 2004 een reeks geharmoniseerde nationale vragenlijsten uitgewerkt, onder de gemeenschappelijke noemer European Union Survey on Income and Living Conditions (EU-SILC). De enquête heeft betrekking op het meten van het inkomen en op het waarderen van de levensomstandigheden van de personen die in een gewoon gezin wonen (personen die in gemeenschap wonen worden derhalve buiten beschouwing gelaten). Het betreft een jaarlijkse enquête, die gericht is op zowel natuurlijke personen als huishoudens. Alle volwassenen (van 16 jaar of ouder) die zijn opgenomen in de steekproef, dienen een vrij eenvoudige vragenlijst te beantwoorden over hun inkomen, hun beroepssituatie, maar ook over hun huisvesting en gezondheid.

De gehanteerde vragenlijst is veel minder gedetailleerd dan de vragenlijst die werd afgenomen voor het ECHP, maar die laatste enquête kampte voortdurend met een aantal problemen, onder meer de laattijdige terbeschikkingstelling van de resultaten (een termijn van twee à drie jaar na het verzamelen van de gegevens), een hoog uitvalpercentage (24 pct. gemiddeld over de eerste vier jaar, dat wil zeggen dat een persoon op vier verdween zonder een spoor na te laten of weigerde nog te worden bevraagd in de volgende rondes) en het gebrek aan integratie van de resultaten van de enquête in de nationale systemen voor statistische gegevensverzameling. Deze problemen hebben er uiteindelijk toe geleid dat de enquête definitief werd stopgezet 7 jaar na haar totstandkoming.

De minder complexe vragenlijst van EU-SILC, die werd uitgewerkt in samenwerking met de 27 nationale instituten voor de statistiek, beperkt de werklast voor de bevraagde huishoudens evenals de verwerkingskosten, en mondt uit in een snellere terbeschikkingstelling van de verzamelde gegevens.

In tegenstelling tot het ECHP, dat een "zuiver" panel was waarbij dezelfde respondenten elk jaar opnieuw werden bevraagd, zodat een representatief geheel werd gevormd waardoor hun traject als individu evenals dat van hun familie kon worden gevolgd, heeft EU-SILC een roterende strategie aangenomen, waarbij een vierde van de steekproef jaarlijks wordt vernieuwd, zodat de personen er worden gevolgd gedurende een periode van hoogstens vier jaar.

Deze roterende strategie is een compromis, dat het mogelijk maakt om op een efficiënte manier jaarlijks doorsnedegegevens te produceren en een longitudinale steekproef te verzamelen. Aan de hand van de doorsnedegegevens evenals de longitudinale gegevens kunnen de beschrijvende statistieken worden berekend voor heel de overeenstemmende populatie, dankzij een systeem van weging. Als gevolg van de roterende strategie is het evenwel zeer complex om deze wegingen te berekenen en te gebruiken.

In België bevraagt EU-SILC jaarlijks sinds 2004 ongeveer 6.000 huishoudens. De omvang van de steekproef is derhalve vrij beperkt. Wij beschikken uitsluitend over de longitudinale gegevens voor de periode van 2004 tot 2007. Deze gegevens werden ter beschikking gesteld volgens het productieschema van Eurostat, dat wil zeggen in augustus 2009, hetzij met een verschil van ongeveer anderhalf jaar met het verzamelen van de informatie.

4.5.2.2. Overzicht van de inschakelingstrajecten aan de hand van de SILC-gegevens

Naast de verschillende vragen, bevatten de SILC-enquêtes een overzichtskalender waarop de persoon voor iedere maand, volgens een bepaalde nomenclatuur39 van elkaar onderling

uitsluitende situaties zijn arbeidsmarktsituatie aangeeft. Zodoende kan per maand het traject van de gevolgde persoon worden beschreven. Hoe fijner de nomenclatuur, hoe meer het parcours in zijn rijkdom en complexiteit wordt weergegeven.

De SILC-gegevens zijn niet specifiek bedoeld om de transitie van jongeren naar het beroepsleven te kunnen volgen. Indien men ze voor die doelstelling gebruikt, stuit men op twee belangrijke hinderpalen. Ten eerste ligt in de enquête het aantal jongeren dat het onderwijssysteem verlaat om toe te treden tot de arbeidsmarkt zeer laag. Ten tweede is de nomenclatuur van de situaties zeer algemeen. De enquêtes die worden gewijd aan het inschakelingsparcours, die in een bepaald aantal landen bestaan, hebben betrekking op een veel groter aantal jongeren en zijn gebaseerd op een aangepaste nomenclatuur, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de werkgelegenheidsondersteunende maatregelen waar ze profijt van kunnen trekken (startbanen, enz.).

De nomenclatuur van de SILC-vragenlijst is gehercodeerd in vier situaties, namelijk werkgelegenheid, werkloosheid, inactiviteit (behalve studies), en studenten. Na uitschakeling van alle jongeren die bij hun eerste ondervraging in het kader van de enquête reeds een baan hebben, werkloos of inactief zijn, alsook van de jongeren die gedurende de hele beschouwde periode in het onderwijssysteem blijven, zijn er nog 246 personen voor wie alle informatie beschikbaar is40.

De oefening is dus enkel een illustratie van de methodologieën voor de analyse van de inschakelingsparcours.

Op basis van de informatie over de maandselijkse situaties, kan een chronogram worden gemaakt dat het activiteitsverloop weergeeft van de pas afgestudeerden tijdens hun eerste beroepsjaren.

39 Negen situaties worden in aanmerking genomen: (1) loontrekkende (voltijds), (2) loontrekkende (deeltijds), (3) zelfstandige (voltijds), (4) zelfstandige (deeltijds), (5) werkloze, (6) gepensioneerde, (7) student, (8) anderszins inactief, (9) militaire dienst.

40 In een beperkt aantal gevallen, is de overzichtskalender op z'n minst één jaar niet ingevuld. Die waarnemingen zijn eveneens integraal geweerd.

Grafiek 42 - De eerste twee jaren uit het beroepsleven van Belgische jongeren 2004-20071

Bron: Eurostat (SILC).

1 De in deze grafiek opgenomen jongeren verlaten het onderwijssysteem op verschillende ogenblikken

van de beschouwde periode (voor m ogenblik van de transitie wordt voor gewogen.

Het chronogram geeft aan dat van de jongeren die in de SILC

de helft een baan heeft drie maanden nadat ze de school hebben verlaten. Het aandeel van de jongeren met een baan neemt over de beide jaren continu toe, zij het we

het aantal jonge werklozen na de eerste twee maanden traag afneemt.

Dit soort van grafische voorstelling verdoezelt evenwel de aaneenschakeling van de verschillende situaties en de diversiteit ervan. Bij de jongeren die geen baan v

individuele parcours dat een groot aantal onder hen vrij snel een baan vindt, terwijl anderen gedurende een zeer lange periode werkloos blijven, of de arbeidsmarkt verlaten en ofwel inactief blijven ofwel opnieuw gaan studeren of een opleiding volgen.

De eerste twee jaren uit het beroepsleven van Belgische jongeren, op basis van het panel

De in deze grafiek opgenomen jongeren verlaten het onderwijssysteem op verschillende ogenblikken van de beschouwde periode (voor méér dan 85 pct. onder hen, in juli, september of januari). Het ogenblik van de transitie wordt voor alle beschouwde jongeren op nul geplaatst. De gegevens zijn niet

Het chronogram geeft aan dat van de jongeren die in de SILC-enquête worden gevolgd, meer dan de helft een baan heeft drie maanden nadat ze de school hebben verlaten. Het aandeel van de jongeren met een baan neemt over de beide jaren continu toe, zij het weinig gestaag, net zoals het aantal jonge werklozen na de eerste twee maanden traag afneemt.

Dit soort van grafische voorstelling verdoezelt evenwel de aaneenschakeling van de verschillende situaties en de diversiteit ervan. Bij de jongeren die geen baan vinden, blijkt uit de analyse van de individuele parcours dat een groot aantal onder hen vrij snel een baan vindt, terwijl anderen gedurende een zeer lange periode werkloos blijven, of de arbeidsmarkt verlaten en ofwel inactief

uderen of een opleiding volgen.

, op basis van het panel

De in deze grafiek opgenomen jongeren verlaten het onderwijssysteem op verschillende ogenblikken r dan 85 pct. onder hen, in juli, september of januari). Het De gegevens zijn niet

enquête worden gevolgd, meer dan de helft een baan heeft drie maanden nadat ze de school hebben verlaten. Het aandeel van de inig gestaag, net zoals

Dit soort van grafische voorstelling verdoezelt evenwel de aaneenschakeling van de verschillende inden, blijkt uit de analyse van de individuele parcours dat een groot aantal onder hen vrij snel een baan vindt, terwijl anderen gedurende een zeer lange periode werkloos blijven, of de arbeidsmarkt verlaten en ofwel inactief

Grafiek 43 - Individuele trajecten van de jongeren die verklaren werkloos te zijn in de eerste maand na het einde van hun basisopleiding, op basis van het panel 2004-2007

Bron: Eurostat (SILC).

De kwantitatieve trajectanalyses kunnen ruwweg in twee grote groepen worden ingedeeld: de econometrische modelleringen en de typologische constructies (Grelet, 2002).

De econometrische benadering richt zich doorgaans op een aspect van het traject (de duur van de eerste werkloosheidsperiode, van de eerste tewerkstelling, de transities, enz.) en tracht de verbanden tussen de variabele van belang en de geselecteerde verklarende variabelen te modelleren. Een voorbeeld van een dergelijk onderzoek is Cockx en Picchio (2009), dat als grote verdienste heeft dat dit het volledige professionele traject tracht te analyseren. De typologische benadering beoogt in eerste instantie het traject zelf in zijn geheel te stileren, zonder verwijzing naar de verklarende variabelen.

Samengevat wordt deze benadering als volgt in de praktijk gebracht. In een eerste fase worden de trajecten ingedeeld in N klassen, teneinde de meest vergelijkbare trajecten te bundelen. Voor deze " clustering " kunnen verschillende methodes worden gehanteerd, maar de gebruikelijke

2 1 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 . . . . 2 4 2 2. . . . 2 1 1 2 2 1 1 1 1 2 1 1 1 2 1 2 2. . . . 2 4 4 4 4 4 4 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1 1 2 4 2 2. . . . 2 4 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 1 2 1 1 . . . . 2 4 2 2. . . . 2 1 . . . . 2 1 1 1 1 1 . . . . 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 . . . . 2 1 1 1 1 1 . . . . 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 . . . . 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 . . . 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 1 1 . . . . 2 2 1 1 1 1 . . . . 2 2 1 1 1 1 . . . . 2 2 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 . . . . 2 2 1 1 . . . . 2 2 1 1 1 1 . . . . 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 . . . . 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 1 1 1 1 . . . . 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 . . . . 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 . . . . 2 2 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 . . . . 2 2 1 1 1 1 . . . . 2 2 1 1 . . . . 2 2 1 1 1 1 . . . . 2 2. . . . 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 1 2 2 1 1 2 2 2 1 2 2 2 2 2 2 2 2 1 2 1 1 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 . . . . 2 2 2 2 1 1 1 2 2 2 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 1 1 . . . . 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 . . . . 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 4 4 4 4 4 4 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 . . . . 2 2 2 2 2 2 1 1 1 2 1 2 1 1 1 1 1 1 . . . . 2 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3. . . . 2 2 2 2 2 2 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4. . . . 2 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 2 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 1 . . . . 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 2 2 1 2 1 1 . . . . 2 2 2 2 2 2 2 1 2 1 1 . . . . 2 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 1 . . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 . . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 3 3 3 3. . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 . . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 3 3 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 1 1 . . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1 . . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1 1 . . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 4 4 4 4 4 4 4 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 3 3 3 3 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 1 . . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2. . . . 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 1 1 1 1 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24

Aantal maanden sedert het einde van de basisopleiding

methodes houden geen rekening met het sequentiële aspect van de periodes, wat een belangrijk nadeel is. Dit euvel kan worden verholpen met behulp van de methode van de optimale matching, die werd ontleend aan de moleculaire biologie41, en die de jongste tijd werd toegepast in

verschillende onderzoeken in verband met beroepsloopbanen (zie onder meer Quintini en Manfredi, 2009).

De SILC-gegevens werden in trajecten ingedeeld met behulp van een klassieke clusteringmethode (Brzinsky-Fay, 2007), aan de hand van drie kenmerken van de trajecten: het totale percentage van het afgelegde traject in elke situatie, de situatie een jaar na het beëindigen van de studies en het aantal per individu geregistreerde transities, rekening houdend met het feit dat de personen niet over hetzelfde aantal maanden werden geobserveerd. We krijgen vijf " clusters " die als volgt kunnen beschreven worden:

Snelle toegang tot werk (49 pct. van de 246 geobserveerde jongeren): de jongeren in deze cluster

vinden onmiddellijk werk na het beëindigen van hun studies en voor de overgrote meerderheid van hen is deze inschakeling in de werkgelegenheid stabiel. Het is niet mogelijk om op basis van deze gegevens uit te maken of de jongeren de werkgelegenheidsperiode bij dezelfde werkgever volbrengen of dat ze van werk veranderen zonder tussendoor werkloos te zijn.

Uitgestelde toegang tot werk (13 pct. van de geobserveerde jongeren): jongeren die duurzaam

toegang krijgen tot werk, na een lange of minder lange periode van werkloosheid (of, in sommige gevallen, inactiviteit) van gemiddeld vijf maanden.

Instabiliteit/werkloosheidsdominantie (22 pct. van de geobserveerde jongeren): de eerste twee

jaren van het beroepsleven worden sterk gedomineerd door werkloosheid, onderbroken door korte periodes van werk (1 tot 3 maanden).

Uitsluiting/uittreding uit de arbeidsmarkt (8 pct. van de geobserveerde jongeren): het eerste jaar

na de basisopleiding wordt doorgebracht in de inactiviteit, die zich doorgaans doorzet tijdens de volgende maanden, soms gevolgd door een terugkeer naar de studies of, minder vaak, door een transitie naar werk of naar werkloosheid.

Terugkeer naar de studies (7 pct. van de geobserveerde jongeren): deze restgroep, met een

uiteenlopende voorgeschiedenis (werk, werkloosheid, inactiviteit) gaat opnieuw studeren of een opleiding volgen, tussen 6 en 12 maanden na het beëindigen van de basisopleiding.

Op een dermate beperkt aantal waarnemingen was het niet mogelijk een significant statistisch verband te leggen tussen de individuele variabelen (geslacht, scholingsniveau, gewest van de woonplaats) en een bepaald trajecttype.

Samenvatting

Een analyse van de transities laat toe een beter inzicht te verwerven in de dynamiek van de arbeidsmarkt. De hoge werkloosheidsgraad bij jongeren is niet noodzakelijk problematisch. Als de instroom en de uitstroom uit de werkloosheid beide hoog zijn, komt dat gemiddeld tot uiting in een korte werkloosheidsduur voor elke jongere. De hoge werkloosheidsgraad weerspiegelt dan ook eenvoudigweg de tijd die nodig is om te komen tot een goede matching tussen werknemers en arbeidsplaatsen. Deze betere kwaliteit van de matching, die a priori productiever en duurzamer is, is heilzaam voor alle betrokken actoren en voor de economie in het algemeen. De hoge jongerenwerkloosheid kan echter ook het gevolg zijn van een heel andere situatie, als de in- en uitstroom gering zijn en er zeer veel langdurige werkloosheid is. Welk theoretisch kader

41 De optimale matching is afgeleid van het onderzoek naar de DNA-structuur, die bestaat uit een niet-willekeurige aaneenschakeling van nucleotiden. Deze methode houdt dus rekening met de volgorde van de deelcomponenten.

ook wordt gehanteerd, langdurige werkloosheid kan immers nooit worden geïnterpreteerd als een bijdrage tot de efficiëntie van de economie.

Er kan worden nagegaan hoeveel personen die zich een jaar geleden in een bepaalde sociaaleconomische situatie bevonden momenteel verklaren aan het werk , werkloos, enz. te zijn. Het uitgangspunt daarbij is deze verhoudingen te beschouwen als een maatstaf voor de verschillende transitietypes. Door elke opgetekende transitie te toetsen aan het geheel van beschikbare verklarende variabelen zoals geslacht, scholingsniveau, woonplaats, wordt een multivariaat model verkregen.

De toegang tot arbeid voor 15-29-jarigen

Voor de transities vanuit de werkloosheid is de belangrijkste determinant het gewest van de woonplaats. Terwijl de transitiekans in Vlaanderen zowat 53 pct. beloopt, is dat slechts 37 pct. in Wallonië en 36 pct. in Brussel.

De tweede determinant van de transitie naar een baan is het scholingsniveau. De kans bedraagt 42 pct. voor laaggeschoolden, 53 pct. voor middengeschoolden en 65 pct. voor hooggeschoolden. Ook het geslacht en de conjunctuur spelen een rol.

Voor transities vanuit de inactiviteit is de belangrijkste determinant het scholingsniveau. De transitie naar arbeid beloopt 5 pct. voor laaggeschoolden, 11 pct. voor middengeschoolden, tegen bijna 40 pct. voor hooggeschoolden. Het geslacht is eveneens een niet te verwaarlozen factor, aangezien de transitie van inactiviteit naar een baan ceteris paribus geringer is voor vrouwen. Er zijn geen significante verschillen tussen de regio’s.

De uitstroom uit arbeid voor 15-29-jarigen

De transitie van arbeid naar werkloosheid is drie keer frequenter voor jongeren dan voor de leeftijdsgroep van 30 tot 44 jaar. De werkgelegenheid bij jongeren is dus minder stabiel dan voor de andere leeftijdscategorieën. De verklarende variabelen zijn, in volgorde van belangrijkheid, het gewest van de woonplaats en het scholingsniveau. De uitstroom uit arbeid is immers twee keer frequenter in Brussel en anderhalve keer frequenter in Wallonië ten opzichte van Vlaanderen. Binnen de groep van 15-29-jarigen is deze transitie naar de werkloosheid veel frequenter voor laaggeschoolden (7,7 pct.) dan voor hooggeschoolden (1,5 pct.).

De uittreding uit de arbeidsmarkt vanuit arbeid is een relatief weinig frequente transitie. Brussel als woonplaats hebben, het scholingsniveau en het geslacht zijn hier de belangrijkste determinanten.

Inschakelingstrajecten aan de hand van de SILC-gegevens

De enquêtes over de inkomsten en de levensomstandigheden (SILC) bevatten een overzichtskalender waarop de persoon voor iedere maand zijn arbeidsmarktsituatie aangeeft, aan de hand waarvan zijn professionele traject afgeleid kan worden. De stalen van de SILC- enquêtes zijn echter vrij gering, derhalve ligt in de enquête het aantal jongeren dat het onderwijssysteem verlaat om toe te treden tot de arbeidsmarkt zeer laag.

De individuele parcours tonen de aaneenschakeling van de verschillende situaties en de diversiteit ervan. De vijf grote types inschakelingstrajecten in België volgens de ongewogen SILC- gegevens zijn "snelle toegang tot werk" (49 pct. van de geobserveerde jongeren), "uitgestelde toegang tot werk" (13 pct.), "instabiliteit", waar de twee eerste jaren van het beroepsleven sterk worden gedomineerd door werkloosheid (22 pct. van de geobserveerde jongeren)," uitsluiting/uittreding uit de arbeidsmarkt" (8 pct.) en "terugkeer naar de studies" (7 pct.).