• No results found

De bepalende elementen voor het loon volgens de SILC-gegevens

Transversale loonprofielen per leeftijd volgens de SILC-gegevens

5.4.3. De bepalende elementen voor het loon volgens de SILC-gegevens

Volgens de theorie van het menselijk kapitaal weerspiegelen de loonverschillen productiviteitsverschillen van de individuen, die op hun beurt het resultaat zijn van verschillen in hun investeringen in menselijk kapitaal (Becker, 1964).

Voor de jongeren zou een opwaartse looncarrière hoofdzakelijk te verklaren zijn door de evolutie van de productiviteit met de leeftijd, waarbij de productiviteit op lange termijn en gemiddeld gezien de bepalende factor voor het loon moet zijn.

Het instrument om dit theoretische model te testen is een loonvergelijking, naar het pionierswerk van Mincer. Deze relatie verbindt het logaritme van het uurloon met drie groepen variabelen: variabelen voor de beginopleiding, variabelen voor de ervaring en anciënniteit en variabelen voor de andere kenmerken (andere kenmerken van de werknemer en kenmerken van de uitgeoefende functie). Aan de hand hiervan (als alle zaken voor het overige gelijk blijven) worden ramingen verkregen van het effect van opleiding en ervaring.

Het uurloon wordt verklaard door variabelen die in de longitudinale versie van EU-SILC beschikbaar zijn. Deze longitudinale gegevens geven meer bepaald geen beschrijving van de door de loontrekkende ingevulde arbeidsplaats, zoals zijn beroep of uitgeoefende functie, de bedrijfstak of omvang van de werkgever.

Tabel 41 – Bepalende factoren voor de lonen1 van voltijdse werknemers in België, op basis van het panel 2004-2007

Variabelen Coëfficiënt Significantie2

Referentie3 174,26 *** Middengeschoolden 9,67 *** Hooggeschoolden 22,51 *** Vrouw - 11,95 *** Tijdelijk contract - 13,67 *** Ervaring 0,06

Ervaring in het kwadraat - 0,03 ***

Leeftijd 2,75 *** Brussel 4,37 ** Wallonië - 4,55 *** Slechte gezondheid - 4,03 Samenwonend 5,85 *** R² 28 pct.

Bron: Eurostat (EU-SILC), berekeningen HRW.

1 Het uurloon werd berekend op basis van het brutojaarloon, gedeeld door het aantal maanden activiteit

en het aantal gepresteerde uren, voor personen die dertig uur of meer per week werken.

2 ***: significant op 1 procent,**: significant op 5 procent, * significant op 10 procent

3 De referentie is hier een man, die in Vlaanderen woont, met een contract van onbepaalde duur, in

Om heteroscedasticiteitsproblemen te vermijden, is het gebruikelijk het logaritme van het uurloon te gebruiken in plaats van het uurloon zelf. Met deze transformatie van de verklaarde variabele spreken we van een log-lineair model.

De prestatie van het model is goed, aangezien zowat 30 procent van de waargenomen schommelingen in de lonen door de beschikbare variabelen wordt verklaard. De coëfficiënten van de variabelen in de log-lineaire specificatie meten het relatieve verschil van het gemiddelde loon. Het niveau van het diploma is de belangrijkste variabele om de loonverschillen te verklaren. Als alle zaken voor het overige gelijk blijven, bedraagt het verschil in bezoldiging tussen een laaggeschoolde persoon en een persoon met een diploma van hoger secundair onderwijs 10 procent. Voor diploma's van het hoger secundair onderwijs bedraagt dit verschil ongeveer 23 procent. Aangezien ons model geen informatie bevat over de uitgeoefende functies, vangt de kwalificatievariabele ook een deel van dit effect op. Bovendien is er een mogelijke selectievertekening in het model van Mincer: als individuen met bepaalde door de arbeidsmarkt gewaardeerde kwaliteiten tegelijk de langste studies volgen en de hoogste lonen krijgen, dan geeft het loonsupplement dat wordt waargenomen ingevolge een aanvullend studiejaar niet het zuivere opleidingseffect weer, aangezien dit supplement deels het grotere intrinsieke talent beloont. Het rendement van de opleiding riskeert dan overschat te worden.

Zelfs als de verschillen in arbeidstijd worden geneutraliseerd, bedraagt het verschil in loon tussen mannen en vrouwen 12 procent in België, volgens de gegevens van EU-SILC. Dit verschil valt onder meer te verklaren door de verschillen in de uitgeoefende beroepen en functies en de bedrijfstakken (HRW, 2005 en FOD Werkgelegenheid, 2008). We herinneren eraan dat ons model enkel voor de voltijds werkende loontrekkende bevolking is ontwikkeld. Het kan dus niet worden gebruikt om informatie te geven over de potentiële lonen van personen die beslissen zich niet op de arbeidsmarkt aan te bieden (inactieven) of deeltijds werken, twee groepen die hoofdzakelijk uit vrouwen bestaan.

De EU-SILC-gegevens tonen ook aan dat er een loonverschil van 14 procent is tussen personen met een tijdelijk contract en een contract van onbepaalde duur. Zelfs al is deeltijds werk geconcentreerd in bedrijfstakken waar het bezoldigingsniveau lager ligt, en wordt dit effect ook gemeten door de variabele in ons model, toch blijft dit verschil groot. Het springplankeffect zoals gemeten door Cockx of Picchio houdt geen rekening met loonverschillen tussen contracten. Als deze dimensie in aanmerking wordt genomen, zou het springplankeffect van deeltijds werk waarschijnlijk minder groot zijn. Zo toont de OESO (2009) aan dat Europa minder goed presteert dan de Verenigde Staten inzake leer-werktraject, maar het slaagcriterium dat in aanmerking wordt genomen, is de snelheid van de inschakeling in de arbeidsmarkt en niet de lonen. De OESO merkt op dat als deze loondimensie in aanmerking was genomen, de Verenigde Staten het net iets minder goed zouden doen dan Europa.

Zelfs rekening houdend met de oorspronkelijke opleiding en ervaring, blijft de leeftijd in België een zeer belangrijke variabele om de lonen te verklaren. Dit belang van de leeftijd stemt overeen met het belang van weddeschaalsystemen in ons land, waarbij de leeftijd de voornaamste progressiefactor is. Deze institutionele situatie mag dan al ongunstig zijn voor oudere werkzoekenden, het maakt jongerenwerk minder duur dan dat van de andere leeftijdscategorieën.

Samenvatting

Het niveau van het diploma is de belangrijkste variabele om de verschillen in loon te verklaren. Bij overigens gelijkblijvende omstandigheden bedraagt het verschil in bezoldiging tussen een laaggeschoold persoon en een persoon met een diploma hoger secundair onderwijs 10 pct. Voor de gediplomeerden van het hoger onderwijs bedraagt dit verschil ongeveer 23 pct. Aangezien ons model geen informatie bevat omtrent de uitgeoefende banen, weerspiegelt de scholingsvariabele ook deels dat effect. Bovendien kan er ook sprake zijn van een mogelijke selectievertekening: hoewel het de individuen zijn met bepaalde kwaliteiten die op de arbeidsmarkt worden gewaardeerd die zowel de langste studies volgen als de hoogste lonen verdienen, meet het loonsupplement dat wordt vastgesteld na een extra studiejaar immers niet alleen het effect van het onderwijs als dusdanig, maar ook voor een deel het effect van het grotere intrinsieke talent.

Zelfs als de verschillen in werktijdstelsels worden geneutraliseerd, bedraagt het loonverschil tussen mannen en vrouwen, ceteris paribus, toch 12 pct. Dit verschil is onder meer toe te schrijven aan de verschillen in uitgeoefende beroepen en functies, evenals aan de bedrijfstakken. Uit de gegevens blijkt tevens een verschil in loon tussen personen met een tijdelijk contract en personen met een contract voor onbepaalde duur ten belope van 14 pct. Hoewel tijdelijke werkgelegenheid is geconcentreerd in de bedrijfstakken waar het gemiddelde bezoldigingsniveau minder hoog is, en hoewel dit effect eveneens wordt weergegeven door de variabele van ons model, is dit verschil toch niet onbelangrijk. Rekening houdend met het effect van de initiële opleiding en de ervaring, blijft de leeftijd toch een zeer significante variabele in België om de lonen te verklaren. Deze significantie van de leeftijd hangt samen met het belang van de weddeschaalsystemen in ons land, waarbij de leeftijd de belangrijkste progressiefactor is, althans voor de meeste loontrekkenden die onder het bediendestatuut werken. Hoewel deze institutionele situatie ongunstig is voor de oudere werkzoekenden, maakt ze jongerenarbeid relatief minder duur dan de arbeid van de andere leeftijdscategorieën voor de personen die onder het bediendestatuut werken.