• No results found

Scholingsniveau van de bevolking Scholingsniveau van de 15-29-jarigen

van de intreders op de arbeidsmarkt zijn bepalend voor de kwaliteit van de overgang tussen onderwijs en arbeidsmarkt.

Voor internationale vergelijkingen wordt de bevolking traditioneel ingedeeld in drie scholingsniveaus. Laaggeschoolden zijn personen die hoogstens over een getuigschrift van het basisonderwijs of van het lager secundair onderwijs beschikken. Middengeschoold is wie de school verlaten heeft met een diploma of getuigschrift van het hoger secundair onderwijs. De hooggeschoolden zijn in het bezit van een diploma van het universitair of niet

onderwijs. Het voor de indeling gehanteerde criterium is het hoogst behaalde diploma op het ogenblik van de enquête. Vanaf een bepaalde leeftijd worden nog zeer weinig veranderingen nd inzake de op die manier gemeten scholing, hoewel de verworven competenties in de praktijk kunnen blijven evolueren tijdens de beroepsloopbaan, en soms zelfs zeer ingrijpend.

Scholingsniveau van de verschillende bevolkingsgroepen in België in 2008

van de intreders op de arbeidsmarkt zijn bepalend voor de kwaliteit van de

traditioneel ingedeeld in drie hoogstens over een getuigschrift van het

beschikken. Middengeschoold is wie de van het hoger secundair onderwijs. De t van een diploma van het universitair of niet-universitair hoger onderwijs. Het voor de indeling gehanteerde criterium is het hoogst behaalde diploma op het ogenblik van de enquête. Vanaf een bepaalde leeftijd worden nog zeer weinig veranderingen nd inzake de op die manier gemeten scholing, hoewel de verworven competenties in de praktijk kunnen blijven evolueren tijdens de beroepsloopbaan, en soms zelfs zeer ingrijpend.

In België zag de verdeling van de bevolking tussen 15 en 64 jaar over deze drie groepen er in 2008 als volgt uit: 34 pct. laaggeschoolden, 38 pct. middengeschoolden en 28 pct. hooggeschoolden. Daarbij moet worden opgemerkt dat, aangezien een gedeelte van de bevolking op arbeidsleeftijd nog studeert, deze opgetekende opsplitsing volgens scholingsniveau nog voorlopig is: sommige laag- of middengeschoolden zullen aan het einde van hun schoolopleiding nog doorstromen naar (een) hogere categorie(ën). Gelet op het feit dat het grootste gedeelte van de populatie zijn studies op 30-jarige leeftijd voltooid heeft, kan de indeling naar scholingsniveau voor 30-44- jarigen en voor 45-64-jarigen als nagenoeg definitief worden beschouwd. Tussen deze twee groepen wordt een aanzienlijke ontwikkeling inzake scholingsniveau opgetekend: een groter gedeelte van de 30-44-jarigen beschikt over een diploma van het hoger onderwijs, zowel van het lange type (licentie of master) als van het korte type (bachelor). Tegelijk is het aandeel van de personen die de school verlaten hebben zonder diploma of met een getuigschrift van het basis- of lager middelbaar onderwijs er aanzienlijk geringer (respectievelijk 4 en 13 pct.) dan bij de 45-64- jarigen (respectievelijk 13 en 22 pct.).

De opsplitsing van de bevolking volgens scholingsniveau is, op basis van de arbeidskrachtentelling, mogelijk vanaf 1986. Sedertdien is het gemiddelde scholingsniveau van de jongeren van 15 tot 29 jaar in België fors gestegen, mede als gevolg van de verlenging, in 1983, van de leerplicht, van 14 tot 18 jaar. In 1986 was nog 56 pct. van de jongeren laaggeschoold. Dit aandeel liep tot het einde van de jaren negentig aanzienlijk terug: in 1992 bedroeg het nog 46 pct. en in 2000 slechts 37 pct. In 2008 beliep het nog steeds 37 pct., iets lager dan het gemiddelde voor de EU15. Het aandeel van de jongeren die hoger onderwijs achter de rug hebben, daarentegen, is sedert 2000 voortdurend toegenomen. In 2008 beschikte 22 pct. van de 15-29-jarigen over een diploma van het hoger onderwijs (14 pct. in het onderwijs van het korte type en 8 pct. in het onderwijs van het lange type), tegen 19 pct. in 2000 en 16 pct. en 1992. België telt naar verhouding meer hoogopgeleide jongeren dan gemiddeld in de EU15, waar deze groep in 2008 17 pct. van de 15- 29-jarigen vertegenwoordigde.

De in België opgetekende verbetering van het scholingsniveau van jongeren, waarbij het aandeel van de laaggeschoolden tussen 1992 en 2008 met 9 procentpunten terugliep, lijkt op het eerste gezicht beperkt in vergelijking met de ontwikkelingen in de twee andere bevolkingsgroepen. Het aandeel van de laaggeschoolden van 30 tot 44 jaar liep tussen 1992 en 2008 met meer dan 25 procentpunten terug, tot 21 pct. De daling was nog sterker bij de 45-64-jarigen; in deze groep blijft het aandeel van de laaggeschoolden evenwel hoog, met 41 pct. van de populatie. Het percentage middengeschoolden steeg met bijna 12 procentpunten bij de 30-44-jarigen en met 15 procentpunten bij de 45-64-jarigen, tot respectievelijk 41 en 33 pct. van het totaal voor deze twee groepen. Ook het relatieve aandeel van de hooggeschoolden nam aanmerkelijk toe, tot respectievelijk 38 en 26 pct. van de populatie van deze twee groepen. Voor de oudere leeftijdsgroepen gaat het nagenoeg uitsluitend om een cohorteneffect: het opgetekende scholingsniveau stijgt naarmate de hoger geschoolde populatiegroepen verouderen, terwijl het individuele scholingsniveau niet of weinig verandert.

Tabel 9 - Scholingsniveau van de verschillende bevolkingsgroepen in België en in de EU15 (procenten van de overeenstemmende bevolking)

15-29-jarigen 30-44-jarigen 45-64-jarigen

1992 2000 2008 Verschil 2008 - 1992 1992 2000 2008 Verschil 2008 - 1992 1992 2000 2008 Verschil 2008 - 1992 BELGIË Laaggeschoolden 46,3 37,4 36,9 -9,4 46,4 34,1 21,0 -25,4 69,1 54,2 41,2 -27,9 Middengeschoolden 37,5 43,2 41,4 3,9 29,4 34,6 41,3 11,9 17,6 25,5 33,0 15,4 Hooggeschoolden 16,2 19,3 21,7 5,6 24,2 31,3 37,6 13,5 13,4 20,2 25,8 12,5 EU15 Laaggeschoolden n.b. 40,3 38,7 n.b. n.b. 33,7 26,7 n.b. n.b. 47,6 38,6 n.b. Middengeschoolden n.b. 45,0 44,4 n.b. n.b. 43,0 43,9 n.b. n.b. 34,6 40,0 n.b. Hooggeschoolden n.b. 14,8 16,8 n.b. n.b. 23,4 29,4 n.b. n.b. 17,8 21,5 n.b.

Bronnen: ADSEI, Eurostat (EAK).

De geringere verhoging van het scholingsniveau van de jongeren houdt verband met het feit dat de bevolking van 15 tot 29 jaar allerminst homogeen is in haar activiteiten. In België geldt een leerplicht tot 18 jaar. Op die leeftijd kan iedereen beslissen om de school te verlaten, ongeacht welk diploma hij heeft bereikt. Vanaf de tweede graad van het secundair onderwijs of vanaf 16 jaar kan de leerplicht echter deeltijds worden volbracht. Zodra ze 18 zijn, kunnen jongeren kiezen om verder te studeren of zich op de arbeidsmarkt te begeven (ook als werkzoekende). Daarnaast kunnen ze ook niet-participeren aan de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld om zich bezig te houden met hun gezin, of omdat ze niet over de fysieke of intellectuele capaciteiten beschikken om verder te studeren of te werken.

De leeftijd waarop jongeren hun basisopleiding afronden is bijgevolg sterk individueel bepaald en hangt af van het tempo waarin de vereiste competenties worden aangeleerd en van de aard en de duur van de gekozen studies. Een gedeelte van de 15-29-jarigen maakt zeer vroeg kennis met de arbeidsmarkt, via alternerend leren, terwijl anderen verder studeren na hun achttiende en slechts jaren later hun intrede doen op de arbeidsmarkt, aan het einde van hun hogere studies, waarin ze amper of helemaal niet de kans hebben gekregen om vertrouwd te geraken met de werkvloer.

Het scholingsniveau van de bevolking van 15 tot 29 jaar als geheel weerspiegelt derhalve niet de vaardigheden van de intreders op de arbeidsmarkt, aangezien een gedeelte ervan nog studeert. Wel is het mogelijk om binnen deze groep een onderscheid te maken tussen diegenen die verklaren nog student te zijn en de anderen, van wie dus verondersteld kan worden dat ze hun basisopleiding achter de rug hebben.

Het statuut van student sluit het beoefenen van of het zoeken naar een baan niet uit. De groep van mensen die verklaren dat leerling of student het sociaaleconomische statuut is dat hen het beste typeert, bevat immers personen die volgens de definities van het IAB aan het werk zijn (onder meer studenten die alterneren tussen opleiding in school en op de werkvloer, een vakantiejob uitoefenen of school en werk combineren) en werkzoekenden (die bijvoorbeeld werk

beginnen te zoeken vóór het einde van hun studies of die

alternatief op de arbeidsmarkt). Studenten zijn bijgevolg niet uitsluitend inacti definities van het IAB, hoewel ze wel grotendeels tot deze bevolkingscategorie behoren.

3.1.2. Studerende en niet-

In 2008 telde de studerende populatie van 15 tot 29 dan in 1992. Tegelijkertijd werd de niet

15-29-jarigen als geheel terugliep.

toegenomen, tot 43 pct. van het totaal in 2008, tegen 38

Grafiek 17 - Studerende en niet-studerende populatie van 15 tot 29 jaar in België en in de EU12

Bron: ADSEI (EAK).

1 In de resultaten voor Duitsland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk kan de studerende populatie niet

afzonderlijk worden beschouwd. Deze landen werden dus niet opgenomen in de berekening van het gemiddelde voor de EU15.

beginnen te zoeken vóór het einde van hun studies of die, de studies beu, op zoek alternatief op de arbeidsmarkt). Studenten zijn bijgevolg niet uitsluitend inacti definities van het IAB, hoewel ze wel grotendeels tot deze bevolkingscategorie behoren.