• No results found

3.5 Van processen en patronen naar een model

3.5.1 Sleutelprocessen

In een natuurlijk ecosysteem is er samenhang tussen de processen en het landschap. Bij het ontstaan van Texel zijn keileem en zand de voornaamste bouwstoffen geweest; keileem werd gestuwd door het pleistocene landijs. Vervolgens hebben duinvormingsprocessen de hoofdrol gespeeld: het eiland is gevormd door aanvoer van zand met het zeewater en de wind. Behalve duinen zijn er duinvalleien ontstaan. Aan de landzijde heeft zich een binnenduinrand ontwikkeld, deze is sterk beïnvloed door de mens en op veel plaatsen vergraven en verstoord. Geleidelijke overgangen tussen de duinen en het strand en wadvlakten zijn er bijna niet meer. Er zijn wel een aantal herstelprojecten uitgevoerd, o.a. de Tureluur, Rommelpot Krim en Korverskooi.

Vanuit zee worden strandplaten gevormd die op het eiland aanlanden en aan de wadkant is er kwelderontwikkeling. Op deze verschillende onderdelen van het eiland heersen verschillende hydrologische omstandigheden. Al deze plekken hebben hun eigen kenmerkende flora en fauna. Ook het kalkgehalte is typerend en bepalend voor de begroeiing op Texel.

Vanwege de eenduidige natuurlijke abiotische en biotische processen en hun onderlinge wisselwerkingen ontstaan herkenbare patronen in het landschap: onbegroeide ‘witte’ buitenste stuifduinen, oudere, stabiele ‘grijze duinen’,

duinvalleien, binnenduinrand en kwelders. Deze natuurlijke patronen bestaan weer uit deelpatronen, die ontstaan zijn onder invloed van deelprocessen. Omgekeerd werkt het ook: patronen op lokaal schaalniveau vormen een onderdeel van grotere landschapspatronen, die aangestuurd worden door macroprocessen. Deze processen en kenmerken zijn duidelijk te herleiden en te onderscheiden op Texel en

vergelijkbaar met die op de andere Waddeneilanden.

Uitgangspunt bij het opstellen van dit beheerplan is dat juist die processen die verantwoordelijk zijn voor de oorspronkelijke opbouw van het eiland (de

sleutelprocessen) het meest duurzaam en wenselijk zijn voor natuurbescherming en natuurbeheer. Hier liggen dan ook met name de aangrijpingspunten voor

maatregelen.

De sleutelprocessen zijn de belangrijkste aanknopingspunten voor de realisatie van de instandhoudingsdoelen. Het is zaak om voor die processen de juiste knoppen te vinden om de motor van het systeem aan de praat te houden of weer op gang te helpen. De belangrijkste sleutelprocessen voor de habitattypen van Texel worden in deze paragraaf behandeld.

Hoewel ook voor Texel de zeer grootschalige processen als bijvoorbeeld klimaat en stroming van sediment en water een rol van betekenis spelen, worden hier alleen de processen op een wat kleinere tijd/ruimteschaal genoemd die binnen de reikwijdte van het beheerplan vallen. De belangrijkste sleutelprocessen voor Texel zijn: (1) dynamiek van wind en water; (2) hydrologie; en (3) bodemvorming en successie.

Tenslotte wordt speciale aandacht besteed aan (4) het belang van het gebied voor vogels en de factor verstoring. Dit heeft vooral te maken met het grote aandeel vogels in het waddengebied in het algemeen en de doelsoortenlijst voor Texel. Het

voorkomen van vogels wordt voor een groot deel bepaald door de habitatkwaliteit en de beschikbaarheid van voldoende voedsel. Deze criteria worden vooral gestuurd door bovenstaande sleutelprocessen. Maar daarnaast is voldoende rust ook een sleutelfactor.

Dynamiek van wind en water

Het belangrijkste sturende proces voor de ontwikkeling van de eilanden, het

duingebied en de kwelders is de werking van wind en water. De dynamiek van wind en water in het waddengebied is een sleutelproces voor de kwaliteit van de

habitattypen en voor de karakteristieke biodiversiteit in de duinen. Aan de zeereep vindt enerzijds duin- en kustafslag plaats en anderzijds aanvoer van zand en slib door de wind en de zee. Eilanden worden gevormd, zandplaten landen aan voor de kust en groeien. Vervolgens is de wind een cruciale factor bij de verdere

ontwikkeling van natuur en landschap. Het zand wordt opgeworpen en opgestoven tot duinen. Eerst kleine embryonale duintjes, vervolgens de hogere jonge duinen (de witte duinen).

De dynamiek van vorming en afbraak bepaalt behalve de embryonale duintjes en de witte duinen ook de kwaliteit van de zich hieruit ontwikkelende grijze duinen,

duindoornstruwelen en heidevegetaties. In Figuur 3.10 is te zien hoe de duinen in de zeereep kunnen uitstuiven tot een paraboolduin. Een paraboolduin heeft een rug met een steile storthelling aan de lijzijde en armen die in de richting van de wind wijzen. Ook de loefzijde is meestal steil. Een actief paraboolduin beweegt met de wind mee. Aan de loefzijde ligt een uitblazingsvallei. De paraboolvorm ontstaat door begroeiing met vegetatie, eerst aan de zijkanten waar het minste zandtransport plaatsvindt. Als de vegetatiegroei de dynamiek niet kan bijhouden kan een paraboolduin zich tot loopduin ontwikkelen. De helling aan de loefzijde van een loopduin is als gevolg van de aerodynamiek minder steil dan bij een paraboolduin.

Figuur 3.10. Links: geboorte van een paraboolduin. Rechts: Werking van de wind bij het ontstaan van paraboolduinen in de zeereep.

Het gebied vernieuwt en ververst zichzelf zodoende telkens. Op deze manier blijven zowel jonge als oudere stadia van habitattypen steeds ergens in het duinecosysteem bestaan en heeft het ecosysteem veerkracht.

Bij natuurontwikkeling en herstel in een duinecosysteem kunnen de

landschapsvormende processen zoals verstuiving en het ontstaan van kerven en stuifgaten, overstuiving en ophoging, loopduinen en parabolisering en het ontstaan van valleien door uitstuiving tot het grondwater, als referentie en

Aan de wadkant zorgen eb en vloed er voor dat slib wordt afgezet en kwelders ontstaan. In de loop van de tijd ontstaan hoogteverschillen, verschillen in

bodemopbouw en gradiënten qua zoutinvloed. De kwelder veroudert, kan afslaan en opnieuw gevormd worden.

De bovengenoemde processen bepalen aanwezigheid, grootte en kwaliteit van vegetatietypen en daarmee van broed- en voedselhabitats. Het samenspel van de elementen verzorgt een leefgebied voor enorme massa’s vogels die voedsel vinden in zee, op het droogvallende wad, in de duinen en in de polders.

De invloed van de mens op de genoemde dynamische processen is de afgelopen eeuw groot geweest (vastlegging door aanleggen van stuifdijken en planten van helm ten behoeve van de veiligheid, bosaanplant, dijkenaanleg, inpolderingen). Nadat de duinen zijn vastgelegd is de dynamiek gedempt, waardoor de schaarse begroeiingen van buntgras en korstmossen in de grijze duinen zijn vervangen door ruigere vegetaties met zandzegge en helm.

Recente inzichten in het belang van dynamische processen heeft geresulteerd in maatregelen die de dynamiek stimuleren en er juist gebruik van kunnen maken. Een goed voorbeeld hiervan is dynamisch kustbeheer; door de zandsuppleties en

daarmee de aanvoer van vers zand kan de vorming van duinen en de habitattypen in positieve zin beïnvloed worden.

Op Texel spelen de volgende processen een belangrijke rol in de dynamiek van wind en water:

 Klimaatverandering en zeespiegelrijzing.

 Getijdendynamiek.

 Sedimentatie en erosie van zand en slib (kustaangroei of –afslag, primaire en secundaire duinvorming).

 Beheermaatregelen (vastleggen zeereep, zandsuppleties, kwelderverdediging).

 De invloed van zoute spray uit de Noordzee op de duinen.

Hydrologische processen

Een ander sturend proces voltrekt zich grotendeels onder de grond. Het gaat daarbij om infiltratie van regenwater in de duinen, de zoetwaterbel onder de duinen en de grondwaterstroming naar de laagten op de flanken van het duinmassief. Het is een proces van uitlogen van stoffen uit de bodem op de ene plaats en toevoer van deze stoffen naar een andere plaats. Infiltratie, waterafvoer en watertoevoer of kwel zorgen ook voor verschillen in droog-nat. Dit alles is bepalend voor het voorkomen van vochtige en natte habitattypen van natte duinvallei, kruipwilgstruweel en vochtige heiden.

Het proces van infiltratie en uitlogen stuurt de mate van kalkrijkdom in de bodem. Bij aanwezigheid van kalkrijk uitgangsmateriaal (door instuiven van kalkrijk zand) is dit proces op droge plaatsen bepalend voor de vegetatie. Zo komen kalkminnende vegetaties als duindoornstruwelen en duinsterretjesvegetatie op de kalkrijke plekken in het duin voor. De heidevegetaties zijn duidelijk een component van een kalkarm milieu.

In het Lage land is de invloed van zoute kwel het sturende proces voor de ontwikkeling en instandhouding van zilte vegetaties.

De mens heeft de natuurlijke hydrologische processen op drie manieren beïnvloed:

 De verdamping door het naaldbos dat is aangeplant.

 Het aanleggen van een slotenstelsel en peilbeheer.

Die duinvalleien die ingesloten worden door hogere duinruggen, geen oppervlakkige afvoer kennen en relatief hoog in het grondwatersysteem liggen zijn relatief droog. Wanneer hier bovendien een of enkele van deze drie genoemde factoren aan de orde is, kan verdroging van habitattypen optreden.

Het belang van hydrologische processen voor de duinen en de problematiek van verdroging is lange tijd bekend en al in 1935 is Staatsbosbeheer begonnen met de uitvoering van hydrologische maatregelen in het gebied van de Moksloot. Een belangrijk deel van de recente maatregelen in het overige duingebied zijn gericht op herstel van de hydrologie en het stimuleren van een natuurlijker watersysteem.

Op Texel spelen de volgende processen een belangrijke rol in de hydrologie:

 De invloed van zoute kwel uit de Waddenzee.

 Accumulatie van zoet water in de duinen en afstroom via de ondergrond of aan de oppervlakte.

 Toelaten, tegenhouden of beperkte uitwisseling zoet-zout.

 Sturing van het oppervlaktewaterpeil in de polders.

 Beïnvloeden van de waterkwaliteit (o.a. scheiden van zoete en brakke watersystemen).

 Beheermaatregelen (herstel watersystemen).

Bodemvorming en successie in ruimte en tijd

De eerste planten die zich op een nieuwgevormde slik- of zandplaat vestigen, kiemen in een dynamisch milieu, waar wind en water nog vrij spel hebben. Dit zijn de pioniers. Afhankelijk van de plek op het eiland en de daar heersende dynamiek zullen de omstandigheden voor plantengroei in de tijd verbeteren, Er zullen zich langzamerhand meer planten vestigen en de weg wordt vrij gemaakt voor andere soorten. Er vindt in de tijd een geleidelijke verandering plaats, waarbij de begroeiing zich ontwikkelt naar een ouder stadium en uiteindelijk naar een zogenaamde

climaxfase. Dit is een autonoom, natuurlijk proces van veroudering en wordt ‘successie’ genoemd.

Op een Waddeneiland hangt de successiefase ten eerste af van de afstand tot de zee en de mate van invloed van het zoute water (dynamiek). Dicht bij zee zal de

successie door overstroming of harde wind steeds worden teruggezet naar het pioniersstadium. Er groeien in eerste instantie alleen planten die zich hebben gespecialiseerd in het overleven op de grenzen van uitersten. Bij een aangroeiende kust kan toevoer van zoet (regen)water de successie verder voeren naar vegetaties van duinvalleien en zelfs rietland.

Verder van zee af, in de luwte van de duinen, gaan de schaars begroeide duinen door successie over in heide en later ook struweel. De successie wordt hier o.a. gestuurd door natuurlijke bodemvormende processen zoals uitloging en verzuring. Het milieu wordt rustiger omdat de kans op overstroming of schurende wind is afgenomen en vanwege ontkalking en ophoping van organische stof. Hierdoor krijgen andere soorten dan pioniersoorten een kans om te groeien. Naarmate een ecosysteem ouder wordt, maar ook wanneer de dynamiek geringer is, zal de

successie verder doorlopen. Zo ontstaan er verschillen; niet alleen in de loop van de tijd, maar ook ruimtelijk gezien.

Er zijn verschillende factoren die deze natuurlijke successie kunnen beïnvloeden. Grazen en vraat door dieren (van rups en kever tot konijn en gans, maar ook grotere grazers als rund en hert) bepalen in belangrijke mate de structuur van de

vegetatie. Ook de mens is in belangrijke mate bepalend, namelijk wanneer deze ingrijpt in de dynamiek en hydrologie via kustbeheer, inpoldering en aanplant van helm. De successie wordt hierdoor versneld of afgebroken. Natuurbeheer van het duin en van de kwelder, zoals maaien en beweiden, kan juist een bepaald gewenst successiestadium vasthouden.

Daarnaast heeft, samen met het vastleggen van de duinen, de toegenomen

stikstofdepositie er toe geleid dat de begroeiing in de duinen sneller en meer is gaan verouderen en verruigen. Deze ontwikkeling kan de kwaliteit van de grijze duinen in gevaar brengen waardoor ook de soortenrijkdom afneemt. Actieve

beheersmaatregelen als maaien, plaggen en begrazen worden inmiddels op grote schaal uitgevoerd en zijn succesvol gebleken.

Op Texel spelen de volgende processen een belangrijke rol in de bodemvorming en successie:

 Vegetatiesuccessie.

 Bemesting door atmosferische depositie.

 Beheermaatregelen (maaien, plaggen, begrazen).

 Veroudering van de duinen (van jong kalkrijk naar oud kalkarm).

De sleutelfunctie van het gebied voor vogels

Het waddengebied vervult een belangrijke functie voor vogels. Tien tot vijftien miljoen vogels zijn afhankelijk van het gebied en deze hebben tweederde van de hele wereld als achterland. Het voorkomen van vogels wordt bepaald door de habitatkwaliteit en de beschikbaarheid van voldoende voedsel. Bovenstaande sleutelprocessen zijn hiervoor van belang. In goed ontwikkelde grijze duinen vinden bijvoorbeeld de tapuit en de kiekendief wat ze nodig hebben: broed- en

schuilgelegenheid en voedsel. Behalve een goede kwaliteit, voldoende oppervlakte van het habitat en voldoende bereikbaar voedsel, is ook rust noodzakelijk voor vogels. Wanneer ze opvliegen vanwege de aanwezigheid van mensen of honden verbruiken ze kostbare energie. Een vogel moet namelijk voldoende tijd en rust krijgen om genoeg te kunnen eten om zijn energievoorraad op te bouwen. Dat is nodig om in een goede conditie te blijven voor de voorjaars- of najaarstrek of om te overwinteren. Voldoende rust (of het ontbreken van verstoring) is ook uitermate belangrijk bij het broeden en grootbrengen van jongen.

De kwetsbaarheid voor verstoring verschilt per soort en ook per habitat. Vogels van bijvoorbeeld de open vlakte zullen eerder worden opgeschrikt dan die van het bos. Ook de voedselkeuze en het voedselaanbod verschilt per soort.

De volgende punten zijn van belang:

 Zorgen voor rustige broedgebieden en HVP’s.

 Zorgen voor voedsel.

 Beïnvloeden van soorten en aantallen (voedselweb benadering).

3.5.2 Van processen en patronen naar een model

De grootste betekenis van de Waddeneilanden voor het natuurbeleid is dat ze enerzijds zelf voor een zeer groot deel natuurgebied zijn en anderzijds in hun ruime omgeving omringd worden door natuur, namelijk de Waddenzee en de Noordzee. Deze gegevenheden maken het mogelijk dat natuurlijke processen hun werk kunnen doen op niet elders in Nederland voorkomende schalen in ruimte en tijd.

Als resultaat van het natuurlijk verloop van al deze processen en hun onderlinge wisselwerkingen, ontstaan zeer afwisselende patronen van ecosystemen met bijbehorende levensgemeenschappen. Bij nadere beschouwing bestaan deze patronen vaak uit deelpatronen die onder invloed staan van deelprocessen.

Omgekeerd vormen ze zelf vaak een onderdeel van macropatronen die aangestuurd worden door macroprocessen.

Om grip te krijgen op processen en patronen is een landschapsecologisch

‘modeleiland’ ontwikkeld. Zo’n modeleiland is een theoretische reconstructie van een ‘natuurlijk’ Waddeneiland. De specifieke vorm en de onderdelen van het modeleiland vertellen veel over de natuurlijke processen die het ontstaan van de ecosystemen op de wadden verklaren. Daarmee zegt het model ook iets over de wenselijke

natuurlijke processen voor de toekomst.

Het model geeft een Waddeneiland weer zoals dat zou ontstaan wanneer de dominante processen in het Waddengebied zonder noemenswaardige menselijke invloed verlopen. Elke “geo-ecologische” hoofdvorm wordt gekenmerkt door een eigen ruimte- en tijdschaal (zie Figuur 3.11). Het eilandmodel is op toegankelijke wijze beschreven en geïllustreerd in “Eilanden natuurlijk” (2008), een uitgave van Het Tij Geleerd. De vijf hoofdvormen van het modeleiland zijn:

1. Een Eilandkop bestaande uit grote zandplaten met daarop embryonale duintjes en natuurlijke zeerepen die strandvlakten (deels) afsluiten van de invloed van zout water.

2. Een omvangrijk Duinboogcomplex aan de noordzijde begrensd door stranden, al of niet met embryonale duintjes, aan de binnenzijde (de zuidzijde) begrensd door een binnenduinrand, overgaand in oude kwelderafzettingen.

3. Een Washovercomplex, met vertakte geulenstelsels die bij hoge vloed een verbinding vormt tussen Noordzee en Waddenzee.

4. Een Eilandstaart met strandvlaktes, allerlei natuurlijke duinvormen plus hoge en lage kwelders en slenken.

5. Strand en vooroever aan de Noordzeezijde in de lengterichting langs het gehele eiland. Het onderdeel waar de grootste veranderkracht (dynamiek) die op het eiland inwerkt vandaan komt.

De hoofdvormen, en de onderdelen daarvan, zijn vervolgens ordenend voor de vegetatie. Daarmee hebben de habitattypen dus een eigen natuurlijke positie op het modeleiland (zie Figuur 3.12).

Met de kennis over hoe een eiland oorspronkelijk is opgebouwd, is het mogelijk aan te geven waar in principe de beste mogelijkheden liggen voor herstel en uitbreiding van natuurwaarden. De perspectieven op de langere termijn voor de habitattypen zijn vooral afhankelijk van de toestand waarin de geomorfologische hoofdvormen zich bevinden. Dit zijn immers de dragers van deze habitattypen. Daar waar deze elementen in goede staat (te brengen) zijn, liggen kansen voor ontwikkeling en uitbreiding.

Ook de habitatsoorten en vogelrichtlijnsoorten zijn, sterk gebonden aan specifieke habitattypen en onderliggende geo-ecologische hoofdvormen. Zo is voor

moerasvogels de aanwezigheid van verouderde duinvalleien, in het

Duinboogcomplex, of aan de rand van een stabiel washovercomplex, cruciaal. Bosvogels zullen bijvoorbeeld voornamelijk in de dichtbegroeide delen van

duinboogcomplexen worden aangetroffen, en vogels van open duin zijn in de grijze duinen en duinheiden van de duinboog of op aangroeiende eilandkoppen te vinden. Strandbroeders zijn afhankelijk van de aanwezigheid van grote strandvlaktes met hier en daar embryonale duintjes zoals die te vinden zijn op eilandstaarten en - koppen.

De praktijk is evenwel vaak complexer. Naast de landschapsecologische indeling van het eiland speelt voor vogels ook de ordening en kwaliteit van zogenaamde

rustgebieden, slaapplaatsen, of broedgebieden bedoeld. Ook de mate van (menselijke) verstoring is bepalend voor het uiteindelijke voorkomen van een habitattype of soort. De gevoeligheid voor verstoring verschilt daarbij sterk per soort en per biotoop.

Daarnaast kunnen ook bepaalde vormen van bestaand menselijk gebruik en bijvoorbeeld veiligheidsmaatregelen tegen overstromingen, bepalend zijn voor het vóórkomen en de potenties van habitats en soorten.

De perspectieven voor habitats en soorten zijn dus afhankelijk van de aanwezigheid en kwaliteit van ter plaatse voorkomende geo-ecologische hoofdvormen. Vanwege de specifieke ruimtelijke patronen en zonering van gebruiksvormen die van eiland tot eiland kunnen verschillen, is dit echter ook voor elk eiland weer een kwestie van maatwerk. Daarbij wordt het model gebruikt als onderlegger om het gebied te duiden en de ecologische potenties te lokaliseren. Er zullen keuzen gemaakt moeten worden met het oog op instandhouding en uitbreiding van doelen. Dit is evenwel geen kwestie van louter invullen van een model, het is van veel meer zaken afhankelijk (zie hoofdstuk 4 e.v.)