• No results found

Een groot deel van de kralen afkomstig uit het grafveld van Broechem is opgenomen in het doctoraatsonderzoek van Con ­

stan tin Pion (ULB).224 Deze studie vormt een verdere ont wik­

Fig. 6.80

Zilveren riemtongen met Longobardische spiraalmotieven uit graf 32. Schaal 1:1.

Silver buckle garniture with Lombard spiral motives from grave 32. Scale 1:1.

Fig. 6.81

Meervoudige gordelensemble in koperlegering uit graf 282. Schaal 1:2.

Multiple belt ensemble in copper alloy from grave 282. Scale 1:2.

Fig. 6.82

Ring in koperlegering uit graf 335 (vrouw?). Schaal 1:2.

Ring in copper alloy from grave 335 (female?). Scale 1:2.

Fig. 6.83

IJzeren ringen uit graf 415 (vrouw?). Schaal 1:2.

Iron rings from grave 415 (female?). Scale 1:2.

Fig. 6.84

IJzeren schakels uit graven 171 (A) en 109 (B). Schaal 1:2.

Iron shackles from graves 171 (A) and 109 (B). Scale 1:2.

vrouwengraven en mannengraven. Toch lijken sommige types eerder in gebruik te zijn geweest bij mannen of vrouwen. De kleine bronzen gespen met vaste beslagplaat komen meer voor in vrouwengraven net zoals de riemtongen. De grote meervoudige gordelgarnituren in ijzer, de meervoudige ingelegde gordelgar­ nituren en de gordels met vioolvormige beslagen lijken voorbe­ houden aan mannen.

Het riemensemble uit graf 32 valt op vanwege het uitzonderlijke karakter (fi g. 6.80). Dergelijke gordelelementen in tin of zilver komen slechts zelden voor. De spiraalvormige versiering vertoont parallellen met ‘Longobardische’ en ‘Alamannische’ beslagen.

Dit motief komt slechts zelden voor in ‘Frankische’ contexten.217

Uitzonderingen zoals deze van Broechem, zijn de vondsten uit Arlon, Xanten I St. Viktor (D, Nordrhein­Westfalen – graf B22) en

Bremen­Mahndorf (D, Niedersachsen).218 Ook de twee bronzen

riemtongetjes uit graf 130 te Hamoir (Luik) hebben enige gelij­ kenis met deze van Broechem, net zoals het meerdelige bronzen gordelgarnituur dat met zilver/tin bedekt is, uit graf 15 te Stockum

(D, Nordrhein­Westfalen).219 Het ontstaan van dergelijke meerde­

lige gordelgarnituren plaatst J. Werner in de tweede helft van de 6de eeuw in het gebied van Turken en Awaren. De Awaren zouden dit type gordelgarnituur in het Longobardische Italië gebracht hebben rond het einde van de 6de en het begin van de 7de eeuw. Reeds in de eerste helft van de 7de eeuw verschenen dergelijke

voorwerpen in het gebied van de Alamannen (Z.­Duitsland).220

Een mooi voorbeeld van een meerdelig gordelgarnituur is dat

uit graf 282 dat als vrouwengraf geïnterpreteerd werd (fi g. 6.81).221

In graven 194 en 451 zijn meerdelige gordelgarnituren met een versiering in bichrome inleg aangetroffen (tabel 6.6, type 188/189). De motieven zijn gebaseerd op gestileerde diermotieven. Beide ensembles zijn toe te wijzen aan een mannengraf. Dat van graf 451 staat in verband met een scramasax die nog deels in zijn schede

gehuld was.222 Dergelijke ingelegde gordelensembles dateren pas

vanaf de vroege 7de eeuw en zijn dus afkomstig van de jongere fase van het grafveld.

De gespen en andere elementen van de gordelensembles be vonden zich meestal ter hoogte van het bekken. Het betrof niet altijd de gordel die de kledij samen hield omdat ook enkele riemen voor scramasax en/of zwaard zijn aangetroffen (zie hoofdstuk 7). Sommige kleinere gespen kunnen de sluiting van beurzen in leder of textiel geweest zijn. Deze gespen lagen eveneens ter hoogte van de lenden in mannengraven maar eerder ter hoogte van de boven­ benen in vrouwengraven, omdat deze dergelijke beurzen droegen aan een châtelaine of gordelriem. De kleinere gespen en riem­ tongen die paarsgewijs in sommige (vrouwen)graven aanwezig waren, bevonden zich ter hoogte van de onderbenen of de voeten. Deze elementen zijn te interpreteren als riemen van beenwindsels en/of schoenelementen.

Niet alle beslagplaatjes zijn te interpreteren als gordelbeslag. Ongetwijfeld zijn sommige beslagresten afkomstig van houten kistjes en andere houten voorwerpen die deel uitmaakten van de grafi nventaris. Hun ligging en de associatie met eventuele andere metalen elementen zijn in dat geval bepalend voor de identifi catie.

Beurzen of riemtasjes en châtelaines

Meerdere gebruiksvoorwerpen zoals messen, vuurslagen, pin­ cetten, etc., maar ook bijzondere voorwerpen zoals amuletten, stukjes glas en munten zaten zowel bij mannen als vrouwen opge­

borgen in een tasje of beurs.223 Van deze tasjes is zelf niets meer

teruggevonden op wat gemineraliseerde lederresten in de ijzer­ corrosie van de voorwerpen na. In de mannengraven bevonden de opgeborgen gebruiksvoorwerpen zich als een samengekitte klomp corrosie meestal ter hoogte van de lenden. Dit wijst er op dat de – wellicht lederen – tasjes aan de gordel bevestigd waren, samen met de schede waarin mes en/of scramasax opgeborgen was. De vrouwengraven vertonen een grotere diversiteit: vele gebruiks­ voorwerpen bevinden zich ter hoogte van de – meestal linker – boven­ en/of onderbenen en kleinere voorwerpen waaronder bijv. amuletten lagen vaak samen, wat doet veronderstellen dat ze waren opgeborgen in een tasje van organisch materiaal (stof of leder). Deze tasjes waren net zoals de grotere gebruiksvoorwerpen zoals kammen en messen of scharen in een beschermende schede, met lange riemen of touwen aan de gordel bevestigd en hingen af langs het lichaam. In verschillende graven waren nog ringen in koperle­ gering (een 20­tal – fi g. 6.82) of in ijzer (ca. 53 – fi g. 6.83) zichtbaar net zoals achtvormige schakels in ijzer (28­tal – fi g. 6.84). Deze maakten zonder twijfel deel uit van de châtelaines of van beursslui­ tingen. Vele van deze bronzen of ijzeren ringen kunnen misschien herbruikt paardentuig zijn. De kleine bronzen of ijzeren gespen

Fig. 6.85

Gespje in koperlegering tussen ijzeren voorwerpen uit graf 203 (vrouw?). Schaal 1:2.

Small buckle in copper alloy between iron objects from grave 203 (female?). Scale 1:2.

(217) Siegmund 1998, 33, 35, 36. (218) Roosens/Alenus-Lecerf 1965, 63, fi g. 38: 11 (Arlon); Siegmund 1998, 444 en pl. 222: 1/1-1/12 (Xanten I); Dannheimer 1960, 202 nr. 57b; Gebauer-Hellmann 1999 (Bremen-Mahndorf) (219) Alenus-Lecerf 1975, 30 en pl. 39: 130, 2-3 (Hamoir); Siegmund 1998, 414 en pl. 194: graf 15, 1 (Stockum) (220) Siegmund 1998, 33-36. (221) Dit ensemble vormde het onderwerp van de masterthesis van Julie Lambrechts (Artesishogeschool Antwerpen, Conservatie

en Restauratie – 2011). Van dit onderzoek is een uitgebreid verslag bewaard (niet gepubliceerd). (222) Gans dit ensemble vormde het onderwerp van de masterthesis van Julie Lambrechts (Artesishogeschool Antwerpen, Conservatie en Restauratie – 2011). Van dit onderzoek is een uitgebreid verslag bewaard (niet gepubliceerd). (223) Stauch 1994, 41-43. (224) Pion 2014.

A

6 dacht aan de onderzoeksgeschiedenis van Merovingische kralen in

Noordwest­Europa en in zijn verhandeling zijn de verschillende typologische modellen opgesomd en toegelicht.

Naast 4197 kralen van het grafveld van Broechem225, zijn ook

de kralen van de vroegmiddeleeuwse grafvelden van Beerlegem (O.­Vl. – 704 kralen), Bossut­Gottechain/Grez­Doiceau (W.­Br. – 8271 kralen), Harmignies (Heneg. – 2487 kralen), Verlaine­ Oudoumont (Luik – 3624) en Viesville (Heneg. – 2000 onderzocht. Pions studie betreft dus een ruim gebied in België tussen Maas en Schelde. Hij baseert zich op het chronologische systeem van

Noord­Frankrijk zoals voorgesteld door Legoux et al.226 Op basis

van een inventaris met een individuele nauwkeurige beschrijving en meting van alle kralen, stelde hij criteria op voor een typolo­ gisch systeem. Een volgende stap was het uitvoeren van een corres­ pondentie­analyse tussen de verschillende grafvelden wat toeliet een algemene typo­chronologie op te stellen. Een topochronolo­ gische analyse en statistische berekeningen hielpen om deze doel­ stelling te bereiken.

Een van de belangrijkste criteria voor de opmaak van zijn typolo­ gisch systeem berust op de technische aspecten van de kralenpro­ ductie waarin hij vijf belangrijke technieken herkent: uitgetrokken glaspasta (fig. 6.86: A), opgerolde glaspasta (fig. 6.86: B), geplooide glaspasta (fig. 6.86: C), doorboorde glaspasta (fig. 6.86: D) en de mozaïektechniek (fig. 6.86: E). Binnen elk van deze technieken onderscheidt hij verder sub­technieken die de vorm, het aanzien, de kleur, de doorboring en versiering van de kralen bepalen om ze als afzonderlijke types te categoriseren.

Naast de kralen in glaspasta besteedt Pion aandacht aan kralen vervaardigd uit een andere materie zoals barnsteen, natuursteen en halfedelstenen, meerschuim, ceramiek, etc. Hangers bestaande uit herbruikt, meestal Romeins, materiaal zoals muntjes, kralen, glas en andere zaken zijn in zijn typologie terug te vinden, net zoals de resten van draden in koperlegering die in sommige kralen zijn achtergebleven. Een dergelijke inventarisatie leidde tot 7 basis­ groepen waarin nog 272 verschillende subgroepen te herkennen zijn.

Wat Broechem betreft, domineren de kralen uit gerolde glas­ pasta (63%), gevolgd door de kralen uit getrokken glaspasta (24%) en de kralen in barnsteen (12%). De door Pion geïdentificeerde 272 verschillende types leidden tot een fasering van het grafveld in 9 fasen. De oudste fase is te situeren in fase MA1 en MA2 (noorde­ lijk deel van het grafveld), de jongste in fase MR1/MR2 (westelijk deel van het grafveld). Uitgaande van de statistische berekeningen van de gegevens van de onderzochte grafvelden, stelde Pion vijf chronologische hoofdgroepen op waarin de verschillende types van kralen onder te brengen zijn met name fasen P1 tot P5 met een subindeling van groep P1 in P1a en P1b en van groep P2 in P2a en P2b. Deze groepen volgen de Noord­Franse fasering: P1 situ­ eert zich in fase MA1 en het begin van MA2, P2 situeert zich in fase

MA2 en het begin van MA3, P3 valt samen met fase MA3, P4 valt samen met fase MR1 en P5 tenslotte volgt fasen MR1/MR2. Voor elke groep is een overlap voorzien naar de vorige en volgende fase.

Naast deze hoofdthema’s besteedt Pion in zijn doctoraatsver­ handeling een hoofdstuk over de functies van kralenensembles en over de productiecentra. Bestaande gegevens over lokale produc­ tiecentra zijn schaars. Alleen in Maastricht­Jodenstraat (NL,

Limburg)227 en in Rijnsburg (NL, Z.­Holland)228 zijn overtuigende

resten gevonden van productieafval. Andere productiecentra zijn mogelijk te zoeken in Wijnaldum (NL, Friesland) en Huy (Luik) en mogelijk ook in Oegstgeest (NL, Z.­Holland), Valkenburg (NL,

Limburg) en Den Haag (NL, Z.­Holland)229. Ondanks deze lokale

productie (voornamelijk van de gerolde techniek) moet er ook import geweest zijn van kralen of glaspasta uit het Angelsaksische gebied, Centraal­Europa, het Mediterrane gebied, het Midden Oosten en Zuid­Azië (zowel voor de gerolde als voor de getrokken

techniek).230 De chemische analyses die Pion te Orléans kon

uitvoeren dankzij de medewerking van Bernard Gratuze, hebben

deze import bevestigd.231

Naast de 4197 kralen die in de studie van Pion opgenomen zijn, zijn achteraf nog 570 bijkomende kralen uit het grafveld van Broechem volgens de typologie van Pion gecategoriseerd en geda­ teerd. Dit geeft een totaal van 4767 kralen uit 159 graven, inclu­ sief 12 kralen die als losse vondst geregistreerd zijn (uit recente verstoringen of uit de ploeglaag). Rekening houdend met het feit dat in 38 graven alleen kralen aanwezig waren in een secundaire context (los in de kist­ of grafkuilvulling of in de opvulling van een secundair gegraven kuil), blijven dus 121 graven over waarin kralen met een in situ­positie gevonden zijn, wat 23,72% bete­ kent van het totaal aantal graven (n=510, excl. paardengraven). Hieronder zijn elf crematiegraven gerekend, wat betekent dat in 14,66% van de crematiegraven (n=75) versmolten resten van kralen zijn teruggevonden. Wat de verdeling per gender betreft, zijn er 87 graven met in situ kralen geteld in vrouwengraven, wat betekent dat 63,97% van de vrouwengraven, kralen bevatten als bijgaven (n=136). Voor de mannengraven betreft dit slechts negen graven ofwel 10,34% (n=87). In twee graven zijn telkens twee cilindri­ sche kralen in meerschuim gevonden in combinatie met resp. een lans en een scramasax. Dergelijke kralen in meerschuim of sepio­ liet, vaak ook als zwaardkralen meegegeven, zijn een typisch verschijnsel in mannengraven van een hogere status (fig. 6.34 en fig. 6.52). Deze grondstof, een magnesiumsilikaat, is afkomstig

uit het Mediterrane gebied en Moravië.232 Grote kralen in barn­

steen treden eveneens op in mannengraven. Het aantal kralen in mannengraven blijft meestal beperkt tot 1 of 2 grote kralen. Tot slot zijn nog 38 graven van het neutrale gender met in situ kralen te vermelden, of 13,05% (n=291). Kralen maakten ook deel uit van de grafinventaris van kinderen: in 20 kindergraven (alle inhu­ maties) lagen kralen in situ, wat 19,80% is van het totale aantal

kindergraven (n=101). De gewoonte om kralen mee te geven in kindergraven lijkt niet gebonden aan een bepaalde periode omdat de kindergraven met kralen een gelijke spreiding kennen over alle fasen. Het aantal kralen in deze graven varieert tussen 1 en 58 met een gemiddelde van 19 kralen.

Onder de Broechemse kralen zijn naast een overgrote hoeveel­ heid in glaspasta nog 576 kralen in barnsteen (fig. 6.87: A), een kraal in bergkristal (fig. 6.87: B), een amethist (fig. 6.87: C) en een door­ boorde kiezel (fig. 6.87: D) geteld. In de kralenensembles waren vaak Romeinse voorwerpen verwerkt zoals munten waarvan elf doorboorde exemplaren zijn teruggevonden waaronder negen afkomstig van een halssnoer (graf 397 – fig. 6.88: A), een gouden hanger (graf 137 – fig. 6.89: A), glas (fig. 6.88: B) of meloenkralen waarvan er 9 teruggevonden zijn verspreid over het grafveld (fig. 6.88: C). In de kralen zaten vaak nog resten van koperdraad die meteen informatie geven over hoe de kralen aan elkaar geregen waren (fig. 6.88: D). Zelfs een gepyritiseerd ammonietje maakte deel uit van de kralenketting in graf 77 (fig. 6.90).

Op basis van de ligging van de kralen in de graven was het moge­ lijk de functie van de kralenensembles te bepalen. De meeste kralen waren gelegen ter hoogte van de borst zodat een functie als hals­ snoer voor de hand ligt (fig. 6.91). Dank zij het in blok lichten van de kralenconcentraties was het vaak mogelijk de samenstelling van het halssnoer te reconstrueren. In het conserveringslaboratorium nam men de methodologie van Pion over om laagsgewijs de kralen in te tekenen op een kalk zodat de samenstelling achteraf overzich­ telijk uit te voeren was (fig. 6.92). De halssnoeren kunnen beves­ tigd geweest zijn aan mantelspelden die aan weerszijden van de schouder gedragen werden. Andere kralen lagen ter hoogte van de lenden of in een kleine concentratie naast het lichaam. In dat geval gaat het wellicht om armbanden (fig. 6.93) of om kralen die op het uiteinde van een sjaal genaaid waren. Tot slot zijn enkele graven te melden waarin grote concentraties van kleine glazen kraaltjes gevonden zijn. Vermoedelijk waren deze kraaltjes oorspronkelijk op de kledij genaaid. Opvallend grote glazen kralen zijn die met een versiering van witte glasdraden (fig. 6.94). Zij doen denken aan spinstenen en bevinden zich steeds tussen de benen van de vrouwelijke overledene. Omdat op deze kralen geen gebruiks­ sporen van spinactiviteiten te herkennen zijn, worden deze kralen beschouwd als talisman­amuletten die aan de châtelaine beves­ tigd waren (zie ook hoofdstuk 7). Te Broechem zijn 12 van derge­ lijke kralen teruggevonden. De kralen uit de mannengraven lagen meestal ter hoogte van de lenden, met uitzondering van de kralen die in verband staan met wapens. Een dergelijke positie alsook de ligging tussen ijzeren gebruiksvoorwerpen zoals messen, priemen en scharen, doet veronderstellen dat ze opgeborgen waren in een tas die aan de gordel bevestigd was. Deze kralen zijn dus te inter­ preteren als geluksbrengers of talismannen en niet als sieraden.

(225) Omdat nog niet alle kralen uit de bloklichtingen vrijgemaakt waren ten tijde van het onderzoek van Pion, zijn nog 570 kralen achteraf bekeken, wat een totaal van 4767 kralen geeft. (226) Legoux et al. 2006; zie ook supra. (227) Sablerolles et al. 2010; Pion 2014, 181-182. (228) Dijkstra et al. 2010; Pion 2014, 182-184.

(229) Pion 2014, 185-187. (230) Pion 2014, 191-235. (231) Zie het voorlopig rapport van deze analyses in bijlage van Pion 2014 (vol. 2). (232) Herdick 2000, 334.

Fig. 6.86

De verschillende productietechnieken van kralen in glaspasta als basis voor het typologisch systeem van Pion (verschillende schalen): A. Getrokken kralen (kraal uit graf 473); B. Gerolde kralen (kraal uit graf 429); C. Gelaagde en geplooide kralen (kraal uit graf 471); D. Doorboorde en geplooide kralen (kraal uit graf 245); e. Mozaïekkralen (kraal uit graf 245).

The different production technologies of glass beads form the base of Pion’s typological system (various scales): A. Protracted beads (bead from grave 473); B. Turned beads (bead from grave 429); C. Laminated and folded beads (bead from grave 471); D. Perforated and folded beads (bead from grave 245); E. Mosaic beads (bead from grave 245). ©C.Pion

Fig. 6.87

Kralen uit andere materialen (verschillende schalen): A. Barnsteen (kralen uit graf 137); B. Bergkristal (kraal uit graf 403); C. Amethist (kraal uit graf 509); D. Doorboorde kiezel (kraal uit een van de graven verstoord door de eigenaar).

Beads from other material (various scales): A. Amber (beads from grave 137); B. Rock crystal (bead from grave 403); C. Amethyst (bead from grave 509); D. Perforated pebble (bead from one of the disturbed graves)

© C. Pion. Fig. 6.88

Antieke stukken herbruikt als kraal (verschillende schalen): A. Munten (uit graf 397); B. Romeins glas (uit graf 34); C. Romeinse meloenkralen (uit graf 403); D. Resten draad in koperlegering (uit graf 397).

Antique pieces reused as beads (various scales): A. Roman coins (from grave 391); B. Roman glas fragments (from grave 34); C. Roman melon beads (from grave 403); D. Fragments of a wire in copper alloy (from grave 397).

A B C D E A B C D A B C D

6 Mogelijk hadden de samenstelling van de kralenkettingen en het

aantal kralen een symbolische betekenis en bestonden er ritu­ elen waarbij kralen werden doorgegeven van moeder op dochter. Omdat het door de afwezigheid van skeletmateriaal niet mogelijk is de leeftijd van de overledenen na te gaan, zal de mogelijk symbo­ liek achter de kralen echter onbekend blijven voor wat dit grafveld betreft.

Oorringen

In slechts zeven graven zijn de resten van zilveren of bronzen oorringen in situ teruggevonden. Meer bepaald gaat het om zes inhumatiegraven van vrouwen (5,26% van de als vrouwelijk geïn­ terpreteerde inhumaties of 1,37% van alle menselijke inhuma­ ties) en om een vrouwelijk crematiegraf (4,5% van de vrouwelijke

crematies of 1,33% van alle crematies).233 Het meest voorkomende

type oorring is die met polyedrische hangers ingelegd met granaat,

beschreven door Legoux et al. als type 303.234 Dit type vertegen­

woordigde zowat driekwart van de aanwezige oorringen (7,42%) met resten in graven 69, 207, 229, 312 en 439. In twee gevallen ging het om zilveren exemplaren (graven 207 en 312 – fig. 6.95: A), in twee gevallen om exemplaren in koperlegering (graven 69 en 439 – fig. 6.95: B). Van de zwaar gehavende resten uit crematiegraf 229 is het niet duidelijk of het gaat om type 303 of het meer uitge­ werkte type 304. Deze graven zijn te dateren in fasen MA2/MA3 of MA3 dus vanaf 520/530 tot het begin van de 7de eeuw.

De twee overige graven bevatten oorringen van Legoux’ type 302, met een vast polyedrisch uiteinde. Het gaat telkens om zilveren exemplaren uit graven 934 en 959 (fig. 6.96). Deze graven zijn ouder gedateerd in fasen MA1/MA2 (eind 5de tot eerste helft 6de eeuw).

Deze oorringen zijn meestal teruggevonden langs weers­ zijden van het hoofd. In graf 207 lagen alleen de ringen langs weerszijden van de schedel en waren de zwaardere hangers tot op de borst en de lenden gevallen. Ook de hangers van graf 439

zijn teruggevonden op borsthoogte evenals de oorring uit graf 321. Slechts in drie graven (207, 391 en 439) zijn complete paren teruggevonden waarbij in graf 439 alleen de polyedrische hangers bewaard bleven. De overige graven bevatten slechts een oorring of een hanger waarbij het onduidelijk blijft of de vrouw in kwestie slechts getooid was met een enkele oorring of dat de tweede ring van het paar niet bewaard bleef. De fragiele en dunne ringen zijn slechts in drie gevallen bewaard (graven 207, 321 en 391). Of deze oorringen effectief gedragen werden zoals hedentendage gebrui­ kelijk is, blijft een open vraag. Kars brengt enkele suggesties aan voor alternatieve draagwijzen rond de oren, aan haartooi of aan

sluiers.235

Vingerringen

Onder de grafvondsten in Broechemse bevinden zich vijf vinger­ ringen wat amper 1% betekent op een totaal van 510 menselijke inhumatie­ en crematiegraven. Deze vijf ringen horen tot de cate­ gorie van eenvoudige bandvormige ringen. Een exemplaar is in goud en is afkomstig uit dubbelgraf 32 maar kan helaas niet gere­ lateerd worden worden aan een van de bijzettingen (fig. 6.97). De ring was terecht gekomen in de vulling van een heropeningskuil. Deze ring is gevormd uit een smal plat gehamerd bandje goud dat tot een ring omgeplooid is. De omgeplooide naad is nog duidelijk zichtbaar.

Drie andere ringen zijn in zilver en afkomstig uit graven 362, 391 en 393 (fig. 6.98: A en B). Het betreft drie graven die aan een vrouw toegeschreven zijn. De eerste ring lag naast het linker­ been waar logischerwijze de linkerhand gesitueerd was indien de armen naast het lichaam gestrekt waren. De tweede ring lag links van het hoofd maar is vanwege de bandvorm moeilijk als oorring te interpreteren. De derde lag ter hoogte van het bekken wat erop wijst dat de beide handen gevouwen op het bekken lagen. Tot slot is nog een bronzen exemplaar vastgesteld in graf 389, even­ eens een vrouwengraf. Deze (fragmentaire) ring vertoonde resten

(233) Daarboven is nog een extra polyedrische hanger teruggevonden in de kistvulling van graf 332.

Fig. 6.89

Twee gouden schijffibulae met inleg in granaatsteen uit graven 137 (A) en 512 (B) en gouden hangertje uit graf 137 (C). Schaal 1:1.

Two gold disc brooches with garnet inlay from graves 137 (A) en 512 (B) and a gold amulet from grave 137 (C). Scale 1:1.

Fig. 6.90

Gepyritiseerde ammoniet uit het kralensnoer in graf 397. Schaal 1:1.

Pyritised ammonite among the beads in the necklace of grave 397. Scale 1:1.

Fig. 6.91

Halssnoer in situ tijdens het veldwerk (graf 509). In situ necklace during the excavations (grave 509).

Fig. 6.92

Halssnoer uit graf 233. Schaal 1:2.

Necklace from grave 233. Scale 1:2.

Fig. 6.93

Armband uit graf 13. Schaal 1:1.

Bracelet from grave 13. Scale 1:1.

Fig. 6.94

Grote glazen kraal gebruikt als talisman uit graf 76. Schaal 1:1.

Big glas bead used as phylactery from grave 76. Scale 1:1.

Fig. 6.96

Oorring met een vast polyedrisch uiteinde uit graf 934. Schaal 1:1.

Earring with polyedric end from grave 934.