• No results found

(Anton Ervynck en An Lentacker)

Bewerkte dierlijke producten

In een aantal graven uit het grafveld van Broechem werden arte­ facten uit dierlijke grondstof aangetroffen. Ze komen hoofdzake­ lijk uit de crematiegraven want het is net de verbranding die er voor gezorgd heeft dat het materiaal in de zandige bodem is bewaard gebleven. Voor zover dat kon worden nagegaan zijn de voorwerpen (kammen, kam­etui’s, amuletten, styli, spinschijf?) gemaakt uit hertshoorn. Dat is binnen het gamma aan dierlijke producten de

meest gebruikelijke grondstof in de vroegmiddeleeuwse periode.49

In het geval van de amuletten had de keuze van het basismate­ riaal wellicht ook een symbolische betekenis. De schijven, die een

symboliek van vrouwelijke vruchtbaarheid dragen,50 zijn immers

gesneden uit de basis van een gewei, en verbeelden op die manier het steeds weer ontluikende leven. Het hertengewei valt immers elk jaar af om dan na een tijd weer volledig uit te groeien.

Paardenbegravingen en andere paardenresten

Bij drie kamergraven (32, 43, 78) hoorde de begraving van een paard (contexten 31, 42 en 80). Het botmateriaal is niet bewaard maar de aanwezigheid van volledige skeletten kon afgeleid worden aan de hand van lijksilhouetten in de bodem. In twee gevallen (42 en 80) moet het dier op de linker flank zijn gedeponeerd, in een kuil in de grond, terwijl in één geval (31) de paardenresten in een houten kist zijn aangetroffen, waarbij het lijksilhouet suggereerde dat het dier staande in de kist was afgemaakt, door de poten zakte en dan met de kist werd begraven.

De lijksilhouetten tekenden zich slechts vaag af en lieten niet toe om metingen van de (vergane) individuele skeletelementen te nemen, noch om een schofthoogte te registreren. In twee gevallen (31 en 42) waren nog resten van tanden in het graf aanwezig maar

deze bestonden enkel uit email, het hardste materiaal in een dierentand en het laatste om slechte bewaringscondities te weer­ staan. Door de afwezigheid van dentine en de fragmentaire staat van het materiaal was het niet zinvol om op de tanden metingen uit te voeren. Het geslacht van de dieren kon niet worden achter­ haald, alleen kon worden vastgesteld dat het in contexten 31 en 42 om volwassen paarden ging.

Door het niet bewaard zijn van het botmateriaal, en speciaal van de schedel, is het onmogelijk te bewijzen dat de paarden intentio­ neel gedood zijn tijdens het begrafenisritueel. Toch mag worden aangenomen dat dit de gang van zaken is geweest. De vondsten te Broechem passen in de wijd verspreide vroegmiddeleeuwse traditie om paarden, doorgaans waardevolle rijpaarden te offeren

bij de begrafenis van belangrijke personen.51

In één menselijk graf (43) zijn paardentanden aangetroffen. Het is niet duidelijk of het om losse tanden ging, dan wel om tanden afkomstig uit een schedel waarvan het been volledig is vergaan. Bij dit graf hoorde ook één van de reeds besproken paardenbe­ gravingen (context 42) maar de tanden uit het menselijk graf zijn zeker niet van dit paardenkreng afkomstig. Het hoofd van paarden

had een speciale rituele betekenis52 maar vroegmiddeleeuwse

deposities van paardenschedels in mensengraven zijn toch zeld­

zaam in Noordwest­Europa.53 Losse paardentanden worden inte­

gendeel wel vaker aangetroffen in Angel­Saksisch Engeland en in

vroegmiddeleeuwse begraafplaatsen uit Duitsland.54

Verbrand dierlijk botmateriaal

Het grafveld te Broechem omvat 513 graven. Uit 43 daarvan kwamen dierlijke resten, de reeds besproken vondsten van paarden buiten beschouwing gelaten. In alle gevallen gaat het om sterk gecalcineerd botmateriaal met helder­witte kleur, dat zonder uitzondering afkomstig is uit de crematiegraven op de vindplaats. Dit patroon valt makkelijk te verklaren door de slechte bewarings­ condities voor dierlijk materiaal in de lokale bodem. Wanneer er in de graven onverbrand dierlijk materiaal gedeponeerd is, is dit compleet vergaan, waardoor dierlijke bijgaven in de inhumatieg­ raven lijken te ontbreken. In bodems zoals aanwezig te Broechem vergaat zelfs gecalcineerd bot als dat niet tot op de hoge tempera­ tuur verhit is geweest, waarvan de helder­witte kleur van de aange­

troffen stukken een weerslag is (> 940°C).55

In totaal leverde de vindplaats 75 crematiegraven op, waarvan er 10 niet konden bemonsterd worden. De andere 65 contexten zijn in bulk gelicht en gespoeld over zeven met een maaswijdte van 0,5 mm. Het dierlijk materiaal is bij het fysisch antropologisch onder­ zoek apart gelegd en werd gedetermineerd met behulp van de referentiecollectie van het agentschap Onroerend Erfgoed.

(43) McKinley 1997, 139. (44) McKinley 2000, 270. (45) Gibson 2007. (46) McKinley 2000, 407; McKinley 1994, 82-84. (47) McKinley 1997. (48) It has to be considered that the identification of non-adult individuals is challenging and it could be possible that some of the non-adult elements were not discernable due to the

incomplete and fragmentary nature of the remains. (49) Zie bv. het overzicht bij MacGregor (1985). (50) Theune-Großkopf 1994, 91. (51) Müller-Wille 1970-1971, 122; Fern 2005, 43. (52) Cross 2011, 198. (53) Müller-Wille 1970-1971, 132. (54) Müller-Wille 1970-1971, 132. (55) Shipman et al. 1984.

8

graf gram indet. varken som enkel indet. enkel varken varken + indet. lichaamsdeel varken 9 12,5 2 5 7 + A 39 4,3 5 5 + 70 0,2 1 1 + 73 1,1 1 1 + 75 6,5 8 8 + 83 17,7 9 7 16 + V + A 85 5,1 6 6 + 86 0,5 2 2 + 88 7,7 6 6 + 92 5,2 3 3 6 + A 100 0,5 1 1 + A 102 5,7 5 5 + 127 5,8 8 1 9 + A 134 0,1 1 1 + 150 31,8 10 6 16 + A 164 3,4 7 7 + 173 13,7 10 2 12 + A 181 1,9 1 1 + 189 10,4 12 12 + 216 7,3 3 1 4 + A 229 3,5 4 4 + A 243 5,4 6 1 7 + A 250 29,3 34 2 36 + V 251 1,6 1 1 + A 257 1,7 2 2 + 272 26,8 23 3 26 + V 306 23,8 21 2 23 + A 323 22,7 11 3 14 + V + A 369 4,2 8 8 + 370 1,3 1 1 + 372 8,1 3 3 6 + V 373 17,8 1 6 7 + A 377 35,9 28 3 31 + A 383 3,3 2 2 4 + A 384 11,4 11 2 13 + A 386 39 6 4 10 + V + A 421 1,9 1 1 2 + A 466 7,6 11 11 + 489 6,2 7 7 + 492 4,6 1 1 + 497 0,4 1 1 + V 510 3 6 6 + 512 27 21 21 + Som 427,9 304 64 368 20 4 19 23 Inventaris

De vondst van niet­menselijk botmateriaal in 43 crematiegraven betekent dat in minstens bijna twee derden (64%) van dit graf­ type iets dierlijks is terecht gekomen. Het meest aannemelijk is daarbij dat het gaat om delen van een kadaver die als voedselgift of offer mee op de brandstapel zijn gelegd. Mogelijk is het aandeel van graven met dierlijk materiaal een onderschatting, omdat de verbrande dierenresten in sommige graven bv. door een sterke fragmentatie misschien niet bewaard of niet meer herkenbaar zijn.

Het gewicht van de dierlijke resten varieert sterk tussen de graven, meer bepaald van 0,1 tot 39 gram. Meestal gaat het echter om een vondstgewicht van minder dan 10 gram (fig. 8.52). Deze lage gewichten suggereren opnieuw dat in sommige graven de dierenresten mogelijk volledig verdwenen zijn.

Het totale vondstensemble omvat 368 sterk gefragmenteerde stukken witgecalcineerd bot. Net zoals bij de gewichtsbepa­ ling varieert het aantal vondsten sterk tussen de graven, met een minimum van één fragment en een maximum van 36 fragmenten (fig. 8.53). Om de graven onderling te kunnen vergelijken, zijn hierbij alle vondsten apart geteld en wordt voorbijgegaan aan het feit dat in sommige gevallen fragmenten aan elkaar kunnen worden gepast, en dat in andere gevallen meerdere fragmenten van het zelfde skeletelement mogelijk van één bot komen, zonder dat ze evenwel fysisch aan elkaar passen.

Door de crematie en de daarbijhorende sterke fragmentatie ligt het aantal determinaties laag. Slechts 64 van de in totaal 368 vondsten kon tot op soort gebracht worden (17%). In alle gevallen ging het om botfragmenten van varken (Sus scrofa f. domes­

tica) (tabel 8.3)56. De krimp van het bot door verbranding in acht

genomen, sluiten de kleine afmetingen van de vondsten identifi­ caties als everzwijn (Sus scrofa) uit. De niet identificeerbare frag­ menten komen wellicht alle van middelgrote zoogdieren (zoals het varken). Resten van grote zoogdieren, vogels, vissen of andere dierengroepen konden in elk geval niet opgemerkt worden.

Zekere determinaties van varken komen uit 23 van de 43 graven (53%). In vier van de 43 graven zitten enkel varkenresten (9% van

de graven met dierlijk bot), terwijl er in 19 naast varkenresten ook nog niet geïdentificeerd dierlijk bot zit (44%). In 20 van de 43 graven zit alleen niet te determineren dierlijk materiaal (47%). Wanneer een graf meerdere vondsten bevat, is er bijna steeds varken tussen de resten te herkennen. Hierdoor, en omdat de niet te identificeerbare stukken alle van middelgrote zoogdieren komen, is het aannemelijk dat zo goed als alle dierenresten uit de collectie van varken komen.

Wanneer de aanwezigheid van de verschillende skeletelementen van varken voor alle graven samen wordt geëvalueerd, blijkt duide­ lijk dat schedeldelen, wervels, ribben en beenderen uit de pootui­ teinden in de collectie ontbreken. Dit patroon kan niet verklaard worden door verschillende kansen op bewaring voor de verschil­ lende skeletelementen (waarbij zowel de crematie, de fragmen­ tatie en het verblijf in de lokale bodem een rol spelen) want zeer resistente elementen zoals de tanden zouden ongeveer de laatste ‘overlevers’ moeten zijn, in een degraderend botensemble. Ook de compacte botten uit de pootuiteinden (middenhands­ en midden­ voetbeentjes, vinger­ en teenkoten) moeten normaal gezien lang bewaard kunnen blijven. Het is dus waarschijnlijk dat enkel pootelementen (zonder de uiteinden) op de brandstapel terecht kwamen. Een telling van de gedetermineerde beenderen bevestigt dat (tabel 8.4) en toont tevens aan dat elementen uit de achterpoot drie maal vaker voorkomen dan botten uit de voorpoot (fig. 8.54). Bij deze laatste evaluatie werden de vondsten op drie manieren geteld: als aparte fragmenten (A), rekening houdend met stukken die fysisch aan elkaar passen (en dan als één zijn geteld) (B), en bovendien rekening houdend met stukken die van het hetzelfde bot zouden kunnen komen zonder dat ze aan elkaar passen (C). Alle drie de benaderingen geven echter een vergelijkbaar resultaat (fig. 8.54).

De niet determineerbare resten kunnen bij deze inschattingen niets bijdragen omdat daarvan in regel niet bekend is uit welk skeletelement ze komen. Twee uitzonderingen komen uit graf 83, waar bij het niet op soort te brengen materiaal twee ribfrag­ menten van een middelgroot zoogdier zitten. Mogelijk is hier

toch een ander deel van een varken dan de poten op de brandstapel meegegeven, maar niet uit te sluiten valt dat het om resten van een andere diersoort (bijvoorbeeld schaap) gaat.

De vondsten per graf sluiten niet uit dat, in een minimalisti­ sche benadering, alle aangetroffen skeletelementen uit hoogstens één voorpoot of hoogstens één achterpoot, of een combinatie van beide komen. Op die manier bekeken, is bij de 23 graven met zekere varkensresten in vier gevallen op de brandstapel een voorpoot gedeponeerd, in 16 gevallen een achterpoot en in drie gevallen zowel een voor­ als een achterpoot (tabel 8.3). In de collectie komen zowel linker als rechter ledematen voor.

0 5 10 15 20 2,5 7,5 12,5 17,5 22,5 27,5 32,5 37,5 42,5 n gewicht (gram) 0 5 10 15 20 2,5 7,5 12,5 17,5 22,5 27,5 32,5 37,5 42,5 n aantal 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 A B C %

telmethode (aantal, zie tekst)

achterpoot voorpoot

Fig. 8.52

Frequentiedistributie van het gewicht (gram) aan dierlijke resten per graf (n= 43).

Frequency distribution of the weight (grams) of the animal remains per grave (n = 43).

Fig. 8.53

Frequentiedistributie van het aantal dierlijke botfragmenten per graf (n= 43).

Frequency distribution of the number of animal bone fragments per grave (n = 43).

Fig. 8.54

Verhouding tussen het aantal skeletelementen uit de voor- en de achterpoot van varken, op drie manieren benaderd (zie tekst).

Ratio between the number of skeletal elements from the front and the hind leg of pig, approached in three ways (see text).

telmethode (zie tekst) A B C schouderblad 2 2 1 opperarmbeen 4 2 2 spaakbeen 5 4 3 ellepijp 2 2 2 polsbeenderen 2 2 2 dijbeen 17 13 8 knieschijf 2 2 2 scheenbeen 15 11 9 katrolbeen 5 5 4 hielbeen 10 8 7 som 64 51 40

(56) De vermelding van de aanwezigheid van verbrande resten van schaap of geit bij Annaert et al. (2011: 215) kan niet bevestigd worden.

> Tabel 8.3

Inventaris van de dierlijke resten per graf: gewicht (gram), aantal niet

determineerbare vondsten, aantal vondsten van varken, som van beide voorgaande, aanduiding van de aanwezigheid van de verschillende determinatiecategorieën, en interpretatie van het gedeponeerde lichaamsdeel (V: voorpoot, A: achterpoot).

Inventory of animal remains per grave: weight (grams), number of unidentifiable finds, number of finds of pig, sum of previous counts, indication of various determination categories and interpretation of body part found (V: front leg, A: hind leg).

Tabel 8.4

Inventaris van de skeletelementen van varken.

8 Voor 22 van de 23 graven met varkensresten kon voor één of meer­

dere fragmenten een slachtleeftijd geschat worden. Waar voor een graf meer dan één schatting mogelijk was, waren die nooit in tegenspraak, wat opnieuw de mogelijkheid onderschrijft dat per graf inderdaad slechts resten van één individu aanwezig zijn. Het bij de lange beenderen al dan niet vergroeid zijn van een gewrichts­ uiteinde met de schacht van het bot geeft een terminus ante (niet vergroeid) of post quem (wel vergroeid). Zo blijkt het jongste frag­ ment in de collectie te komen van een dier dat vóór de leeftijd van 2 jaar geslacht is (graf 83), terwijl een slachtleeftijd ouder dan 2 tot 2,5 jaar het oudste dier aanduidt (graf 150). Voor dit laatste graf is er ook een terminus ante quem op 3,5 jaar, wat dus samen een slacht­ leeftijd tussen 2­2,5 en 3,5 jaar aanduidt (er van uitgaand dat alle resten in dit graf van één individu komen).

Een vergelijking van het voorkomen van dierlijke resten in een graf met de fysisch antropologische gegevens beschikbaar voor de

overledene57, toont geen patroon. De dierenresten blijken zowel

aanwezig in de graven van (vermoedelijk) mannen als vrouwen, en van zowel volwassen als onvolwassen personen.

Interpretatie

Het precieze tafonomisch scenario verantwoordelijk voor het tot standkomen van de dierlijke ensembles uit de graven is moei­ lijk te achterhalen. De sterke fragmentatie van het materiaal laat niet toe om sporen op de botten waar te nemen waardoor het in feite niet zeker is of de varkensbeenderen van delen van een kadaver komen ofwel als afgekloven botten op de brandstapel zijn gegooid. Dat de skeletelementen uit een graf meestal tot één voor­ poot of één achterpoot kunnen herleid worden, maakt de eerste optie echter wel de meest waarschijnlijke. Mogelijk werd als deel van het begrafenisritueel een varken gedood waarbij een deel (een voor­ of een achterpoot) als offer of voedselgift werd meeverbrand terwijl de rest misschien als voedsel voor de begrafenisgangers diende. De resten van die maaltijden zijn niet in het graf meege­ geven en omdat ze niet witverbrand werden, zijn ze op de vind­ plaats ook niet bewaard gebleven. Dat de pootuiteinden in de graven ontbreken, komt mogelijk omdat deze culinaire lekkernij voor de begrafenisgangers was voorbehouden.

Bij deze hypothetische reconstructie moet in het algemeen in acht worden genomen dat de partiële bewaring van het dier­ lijk materiaal een reeks aan handelingen kan verbergen. Zo is alle botmateriaal volledig vergaan dat niet voor lange tijd op de brand­ stapel heeft gelegen en dat dus niet aan de hoge temperaturen werd blootgesteld, die nodig zijn om een witte kleur te krijgen. Zo wordt het onmogelijk om na te gaan of niet gecremeerd materiaal eventueel in het crematiegraf werd gedeponeerd, en is er geen kijk op voedselgiften in de inhumatiegraven. Ook de resten van begra­ fenismaaltijden zijn zoals reeds benadrukt volledig verdwenen.

Het zou verder ook kunnen zijn dat juveniel of subadult botmate­ riaal van varkens door een differentiële bewaring ondervertegen­ woordigd is in de collectie, en om dezelfde reden kunnen fragiele resten van andere dierengroepen (bv. vogels) ontbreken.

Vergelijking met andere grafvelden

Dat dierenresten mee verbrand werden tijdens vroegmiddeleeuwse crematierituelen is een bekend gegeven voor Scandinavië, Noord­

Nederland en Engeland.58 Het gaat daarbij steeds om een variatie

aan diersoorten.59 Dat uit het grafveld van Broechem alleen resten

van het varken kwamen is dus het meest opvallende kenmerk van deze collectie verbrande dierenresten en kent voor zover geweten geen parallellen in andere vroegmiddeleeuwse crematiegrafvelden. Overzichten van voedselresten in Merovingische inhumatiegraven uit Duitsland, de Benelux en het noorden van Frankrijk tonen aan dat het varken de meest frequente soort is, gevolgd door kip, rund, schaap en gans. Daarnaast vormen ook eieren een populaire voed­

selbijgave.60 Voor zover bekend zijn er ook bij de Merovingische

inhumatiegrafvelden geen voorbeelden waar varken de enige dier­ soort is bij de voedselgiften.

Ook de strikte selectie van delen van het varkenskadaver, meer bepaald de voor­ en de achterpoot, is een uitzonderlijk kenmerk voor de collectie uit Broechem. In regel worden in

Merovingische inhumaties delen uit het ganse skelet gevonden.61

In Angelsaksische crematies is de schedel van het varken een popu­ laire voedselgift maar zijn eveneens alle skeletelementen terug te

vinden.62

Dat zowel mannen­ als vrouwengraven dierlijke resten bevatten, werd ook vastgesteld in crematiegrafvelden in het noorden van

Nederland.63 In Merovingische inhumatiegrafvelden uit Duitsland

is varken als voedselgift aangetroffen in de graven van mannen,

vrouwen en kinderen.64

Besluit

Alhoewel de collectie dierlijke resten uit het grafveld van Broechem door een slechte bewaringstoestand slechts beperkte mogelijkheden tot studie geeft, betekent ze in een aantal opzichten een primeur voor het Vlaamse archeologische onderzoek. Zo is het voor het eerst dat paardengraven beschreven zijn uit een vroegmiddeleeuws inhumatiegrafveld en werden voor het eerst bewerkte benen voorwerpen en dierlijke voedselgiften uit vroeg­ middeleeuwse crematiegraven gedocumenteerd.

Houtskool

(Koen Deforce)

Inleiding

Voor een crematie van een volwassen persoon is een groot vuur en een hoge temperatuur vereist gedurende een lange periode, tot

wel tien uur.65 Dit veronderstelt een grote hoeveelheid brandhout.

Toch bevatten de vroegmiddeleeuwse crematies van Broechem gemiddeld maar weinig houtskool. Twaalf van de in totaal 75 opgegraven crematiegraven bevatten voldoende houtskool om analyse van een 100­tal fragmenten toe te laten. Waarschijnlijk is slechts een kleine hoeveelheid van het residu van de uitgebrande brandstapel na de crematie in het graf gedeponeerd. In het vroeg­ middeleeuwse crematie­ en begravingsritueel werd de crematie mogelijk zelfs op een andere plaats uitgevoerd dan waar de

begraafplaats gesitueerd was.66

Het onderzoek van houtskool uit crematiegraven levert poten­ tieel informatie op over het houtgebruik in het crematieritueel. Er kan immers worden verondersteld dat het grootste deel van de houtskool in een crematiegraf afkomstig is van het residu van de uitgebrande brandstapel.

Er kan echter niet worden uitgesloten dat een gedeelte van de houtskool die aanwezig is in het graf afkomstig is van houten graf­ giften of offergaven die op de brandstapel zijn geplaatst of van andere handelingen die deel uitmaakten van het begrafenisritueel

waarbij hout werd verbrand.67

Materiaal en methode

Van ieder bestudeerd graf is met een willekeurige steekproef, onafhankelijk van de afmetingen van de individuele houtskool­ fragmenten, een minimum van 100 houtskoolfragmenten gese­ lecteerd uit het >0.5 mm ­ zeefresidu. Elk houtskoolfragment is met de hand gebroken in transversale, radiale en tangentiële rich­ ting en de respectievelijke oppervlakken zijn bestudeerd met een microscoop met opvallend licht, met donkerveldbelichting en bij vergrotingen van 50x tot 500x. De identificaties zijn gebaseerd op

determinatiesleutels en fotoatlassen van Europese houtsoorten68

en een anthracologische referentiecollectie.

Resultaten

De resultaten van het anthracologisch onderzoek worden voorge­ steld in tabel 8.5. In totaal zijn 1423 houtskoolfragmenten bestu­ deerd waarvan er 1297 geïdentificeerd konden worden. Berk (Betula sp.), els (Alnus sp.) en haagbeuk (Carpinus betulus) zijn de dominante soorten in het houtskoolspectrum van respectievelijk vijf, vier en drie van de onderzochte crematiegraven. Eik (Quercus sp.) heeft ook hoge percentages in een aantal van de onder­ zochte graven maar is in geen enkel van de graven de dominante

houtsoort. Verder is er ook nog houtskool aangetroffen van haze­ laar (Corylus avellana), beuk (Fagus sylvatica), sporkehout (Frangula

alnus), gewone es (Fraxinus excelsior), appel/peer/meidoorn type

type (Maloideae type Malus/Pyrus/Crataegus), zoete kers type (Prunus type avium), wilg (Salix sp.) en vlier (Sambucus sp.), maar steeds in lage percentages. Het minimum aantal geïdentificeerde taxa per graf varieert tussen twee en zeven met een gemiddelde van 4,2 per graf.

In verschillende graven is houtskool met sporen van insecten­ vraat aangetroffen (fig. 8.55). Deze kwamen voornamelijk voor op houtskool van elzenhout maar sporen van insectenvraat zijn ook waargenomen op houtskoolfragmenten van eik, haagbeuk, appel/peer/meidoorn, hazelaar en niet verder te identificeren stukken verkoolde schors. Deze aantasting dateert van voor het verkolingsproces want houtskool wordt niet meer geïnfecteerd door hout­aantastende insecten. Dit wijst er dus op dat er dood hout gebruikt is voor de aanleg van de brandstapel en geen vers of groen hout. Het dode hout kan zowel hergebruikt construc­ tiehout zijn als hout afkomstig van bomen die al een tijdje dood waren, al of niet nog rechtstaand. De meeste soorten die sporen van aantasting door insecten vertonen zijn echter niet erg duur­

zaam en dus niet erg geschikt als constructiehout.69 Liggend dood

hout wordt wel vrij snel vochtig en zal snel waardeloos worden als brandhout. Sommige bomen kunnen wel jarenlang dood nog blijven rechtstaan, zeker in een bos waar ze min of meer beschut zijn tegen windstoten, en vormen op die manier bruikbaar en droog brandhout.

Om een mogelijke relatie tussen de gebruikte houtsoorten en

de fysisch antropologische gegevens van de overledene70 zoals het

geslacht of leeftijd te onderzoeken is de dataset van Broechem te