• No results found

Demografische ontwikkeling en evolutie van het grafveld

Door tafonomische omstandigheden bleef geen organisch mate­ riaal bewaard zodat geen botmateriaal van de overledenen beschikbaar was. Sluitende sekse­ en leeftijdsbepalingen van de overledenen bleven dus noodgedwongen achterwege. De fysisch­antropologische studie van de crematieresten bood meer mogelijkheden maar gaf evenmin absolute informatie over de geslachts­ en leeftijdsbepaling van alle individuen.

Tabellen 10.1 en 10.2 bieden inzicht in de genderbepaling op basis van de aanwezige voorwerpen in de inhumatiegraven. Mogelijke kindergraven zijn bepaald op basis van de afmetingen van kuil en kist. Voor de inhumatiegraven zijn tenminste 79 graven met mannelijke genderbepaling (waaronder 9 kinderen), minstens 113 graven met vrouwelijke genderbepaling (waar­ onder 11 kinderen) en minstens 243 neutrale graven (waaronder 81 kinderen) geteld. Daarenboven zijn in 8 graven nog de sporen van een tweede kist vastgesteld waarvan een vermoedelijk een vrouwelijke bijzetting bevatte). Dit geeft een totaal van vermoe­ delijk 443 menselijke bijzettingen in 435 inhumatiegraven. Voor de crematiegraven zijn 22 vrouwelijke bijzettingen, 9 mannelijke bijzettingen en 47 niet te determineren bijzettingen herkend. Dit geeft 78 bijzettingen waaronder 3 dubbelgraven (een crematie met de resten van vermoedelijk een man en een vrouw en 2 graven met telkens 2 niet­determineerbare individuen). Dit geeft een totaal van 78 bijzettingen in 75 graven. In totaal telt het grafveld dus de bijzettingen van ten minste 521 menselijke individuen in 510 graf­ structuren (zie tabel 10.4).

Er zijn verschillende methodes ontwikkeld om de demografi­ sche situatie tijdens de gebruiksduur van een grafveld te bepalen. De meest courante zijn deze van Rösing, Acsádi en Nemeskéri en Siven.

De formule van Rösing is B = n . co : T waarbij B staat voor het bevolkingsaantal, n staat voor het aantal graven (dus aantal overle­ denen uitgaande van de veronderstelling dat elke overledene een individueel graf kreeg), T staat voor de gebruiksduur van het graf­

veld en co voor de levensverwachting bij de geboorte.131 Voor de

levensverwachting lijkt 35 jaar een toepasselijk gemiddelde voor

de vroege middeleeuwen in N. en N.W.­Europa.132

Acsádi en Nemeskéri, een demograaf en antropoloog, opteren voor volgende formule: P = k + a. b / c. P duidt het bevolkingsaantal aan, k is een correctiefactor van 10% ( in verband met onbekende babysterfte), a staat voor het aantal doden, b voor de gemiddelde levensverwachting en c duidt het aantal jaren aan dat het grafveld

in gebruik was.133

De Zweedse econoom Siven bedacht volgende formule:

Bt = 1 / T . BT . 1000 : d.134 Bt is het bevolkingsaantal in jaar t.

T staat voor de gebruiksduur van het grafveld, BT voor het aantal

graven en d is het sterftecijfer per 1000 dat geschat wordt op 35 (dit om het aantal babysterftes mee te nemen in de berekening).

De bestaansduur van het grafveld van Broechem omvat onge­ veer 225 jaar: de oudste graven dateren uit het midden van de vijfde eeuw, de jongste van net na het midden van de 7de eeuw.

Volgens bovenstaande formules geeft dit een bevolkingsaantal van 81, 89 en 66 individuen.

Wat zeggen deze cijfers over de begraafgemeenschap te Broechem waarvan tot op heden geen nederzettingssporen teruggevonden zijn? Bovendien zijn in Vlaanderen nog bitter weinig gege­ vens gekend over vroegmiddeleeuwse nederzettingsstructuren. Meestal gaat het om kleine kernen van 2 tot maximum 3 erven met telkens een woonhuis, bijgebouwen en al dan niet een waterput. Grote dorpskernen van meer boerderijen zijn (voorlopig) niet bekend in de regio. De gekende boerderijplattegronden laten toe te veronderstellen dat een boerderij bewoond was door 8 tot

10 personen.135 Dus zouden zowat zeven tot acht huishoudens

per generatie gebruik hebben gemaakt van het grafveld. Dat zijn maximum drie tot vier bewoningskernen bestaande uit twee tot drie gelijktijdige boerderijen die vermoedelijk alle tot eenzelfde villa­domein behoorden. Deze cijfers stemmen overeen met wat

Theuws afleidde uit de geschreven bronnen136 en ook Donat en

Ullrich eerder al voorstelden.137

(123) Lucy 1997, 161. (124) Ravn merkte op dat goud in al zijn casestudies verspreid over het Germaanse gebied, gerelateerd was aan macht (Ravn 2003, 133). (125) Jörgenson 1987. (126) Halsall 1996, 12. (127) Kars 2011. (128) Halsall 1996, 23. (129) Theuws 1990, 44-45; Härke 2001, 30. (130) Kars 2011, 80.

aantal graven aantal bijzettingen aantal inhumatiegraven 435

aantal graven mannen gender (volwassen) 70 aantal graven mannen gender (kinderen) 9 aantal graven vrouwen gender (volwassen) 102 aantal graven vrouwen gender (kinderen) 11 graven niet determineerbaar (volwassen) 162 graven niet determineerbaar (kinderen) 81 tweede begraving in graf vrouw 1 tweede begraving in graf niet determineerbaar 7

Subtotaal aantal inhumaties 443

aantal crematiegraven 75

aantal graven mannen gender 9 aantal graven vrouwen gender 22 graven niet determineerbaar 47

Subtotaal aantal crematies 78

Totaal 510 521 Tabel 10.4

Verdeling van het aantal graven/begravingen over mannen, vrouwen en kinderen in inhumatie- en crematiegraven.

Distribution of the number of graves/burials by men, women and children in inhumation- and cremation graves.

(131) Rösing 1977; Rösing 1994. (132) Donat/Ullrich 1971, 236. (133) Acsády/Nemeskéri 1970. (134) Siven 1982, 39. (135) Dit is ook de aanname die voorgesteld werd door Ravn 2003, 123. (136) Theuws 1988, 193; Theuws 1999, 341. (137) Donat/Ullrich 1971, 255-256.

10 Wel dient rekening gehouden worden met het feit dat in de begin­

en eindfase minder personen bijgezet zijn dan tijdens de piek­ periode van de 6de en het begin van de 7de eeuw (tabel 10.5 en 10.6 en fig. 10.8). De startfase van het grafveld ligt wellicht bij één kleine kern van een tot twee families die er rond het midden van de vijfde eeuw hun eerste doden begroeven. Deze graven bevinden zich in het uiterste noordwesten van het grafveld (graven 402, 403, 404, 408, 410, 397, 388) waarbij vooral graf 397 met vrou­ welijke genderbepaling zich laat opmerken door de inhoud. Nog bijzonder is het beperkt aantal crematiegraven uit deze periode, die geclusterd lagen ten oosten van deze inhumaties (graven 369, 384, 377). Tot deze laatste graven horen een crematiehuisje en een urngraf. Mogelijk was dus vanaf de beginfase een uit het noorden gemigreerde familie betrokken die bleef vasthouden aan de crematieritus van hun herkomstgebied en de crematieresten van de overleden familieleden bijzette op de plaats waar die een andere familie uitgekozen had als begraafplaats. Er kan veronder­ steld worden dat het hier de graven betreft van een drietal families die elk een eigen erf bewoonden.

Vanaf het einde van de vijfde eeuw tot het midden van de 6de eeuw breidde het grafveld zich uit in oostelijke richting. De crema­ tiegraven bleven dan geclusterd rond de oudste crematies. Deze graven hadden een egalitair aanzien qua grootte en inhoud. Toch springt graf 356 met vrouwelijke genderbepaling eruit vanwege de ietwat geïsoleerde ligging en de toch opvallende bijgaven. Wellicht ontstonden uit de stichtersfamilies nieuwe families en dus ook nieuwe boerderij­erven.

De toename van het aantal graven vanaf de eerste helft van de 6de eeuw tot het begin van de 7de eeuw, bevestigt een forse bevol­ kingsgroei in deze gemeenschap. Reeds vanaf de eerste helft van

de 6de eeuw breidde het grafveld zich uit in zuidelijke richting. Van een eenvormige rijenstructuur is echter geen sprake meer. Op het grafveld ontwikkelden zich vanaf dan meerdere clusters die in relatie te brengen zijn met familiegroepen. Dit wijst er op dat er nog meer boerderijen en mogelijk meerdere kleine bewonings­ kernen bewoond waren. Het crematieritueel blijft in voege wat erop wijst dat de nakomelingen van de oorspronkelijke migranten­ familie toch nog blijven vasthouden aan deze traditie of dat andere familiegroepen deze grafritus overnamen. De crematiegraven liggen niet meer geclusterd maar komen verspreid over het graf­ veld voor. Dit toont aan dat de migrantenfamilie zich vermengd had met de andere bewoners. Maar ook een nieuwe groep mensen lijkt nu te zijn aangekomen. Dank zij de studie van de kleding komt immers een aantal graven in beeld waarvan de overledenen duide­ lijk een andere kleding hadden die in verband stond met ruiterij. Deze graven hebben een opmerkelijke ligging langs de westelijke rand van het grafveld. Tevens valt ook de grotere sociale differenti­ atie op, die misschien in verband te brengen is met het op de voor­ grond treden van een leidersfiguur en de ontwikkeling van een villa­domein.

Vanaf het midden van de 7de eeuw neemt het aantal graven op deze begraafplaats drastisch af. Dit betekent dat vanaf deze periode een andere begravingstraditie tot stand kwam. Elders in Vlaanderen en Zuid­Nederland kwamen kleinere grafveldjes aan het licht uit de 7de en 8ste eeuw. Deze hadden meestal een duidelijke relatie met een naastliggende bewoningskern. De reden van deze evolutie is minder duidelijk. Anderzijds speelde de opkomende kerstening ook een rol. Samen met opkomst van het Christendom ontstond ook het nieuwe gebruik van begraaf­ plaatsen in en rond de kerk. In dit perifere gebied van Austrasië

0 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 PM

PM-MA1 MA1-MA2 MA1-MA3 MA1

MA1-MR1 MA2-MR3 MA2-MR1 MA3-MR1

MA2 MR1 MR2

MR1-MR2 MR2-MR3 indet MA3

M V M+V Indetermineerbaar Totaal Datering Begin Einde Adult Kind Adult Kind   Adult Kind    

  1       1 PM 440/450 470/480 3   8     2   13 PM-MA1 440/450 520/530 2   8     1 2 13 MA1 470/480 520/530 6 1 9     5 3 24 MA1-MA2 470/480 560/570 1   2     1   4 MA1-MA3 470/480 600/610 1       1 MA1-MR1 470/480 630/640 7   3     2 12 MA2 520/530 560/570 7 1 9 1   3 7 28 MA2-MA3 520/530 600/610   1     1 1 3 MA2-MR1 520/530 630/640 9   9 3   7 2 30 MA3 560/570 600/610 17 2 25 2 1 21 5 73 MA3-MR1 560/570 630/640 5   17 4   2 1 29 MR1 600/610 630/640 4   3     2 5 14 MR1-MR2 600/610 660/670 1         1 MR2 630/640 660/670 1         1 MR2-MR3 630/640 700/710         0 MR3 660/670 700/710 6 4 8     119 51 188 indet     69 9 103 10 1 164 79 435 Fig. 10.8

Verdeling van de inhumatiegraven per fase.

Graph of the inhumation graves by phase.

Tabel 10.5

Gedateerde inhumatiegraven per gender en per fase.

Dated inhumation graves by gender and by phase.

M V Dubbel-graven   Indetermi-neerbaar

  Totaal datering begin einde Adult Adult     Adult Juveniel    

bijgaven geen bijgaven bijgaven geen bijgaven bijgaven geen bijgaven bijgaven geen bijgaven bijgaven geen bijgaven

    1   1       2   4 PM-MA1 440/450 520/ 530         1   1 2 PM-MA2 440/450 560/ 570   3           3 MA1 470/480 520/ 530   1           1 MA1-MR1 470/480 630/640 1   2       1     4 MA2-MA3 520/530 600/610         1     1 MA2-MR1 520/530 630/640   2           2 MA3 560/570 600/610 2   3       1     6 MA3-MR1 560/570 630/640   1   1       2 MA3-MR2 560/570 660/670 2 2 15 1 2   7 11 1 2 40 indet     6 2 28 1 3   11 13 3 65 Tabel 10.6

Gedateerde graven per gender en per fase.

10 waar missionarissen pas vanaf de 7de eeuw successen boekten

gebeurde deze overgang dus vrij laat, in tegenstelling tot de Merovingische kerngebieden die al veel langer gekerstend waren.

Vrouwen zijn prominent aanwezig in het grafveld vanwege hun duidelijk herkenbare gender bepaalde bijgaven. Meer nog, bepaalde types van kleding­accessoires en de dracht ervan wijzen soms naar een etnische identiteit die te verklaren valt door het

fenomeen van exogamie.138 De gebruiksvoorwerpen in vrouwe­

lijke graven verwijzen meestal naar de huiselijke sfeer (aarde­ werk, sleutels, spinstenen, …). Vrouwengraven zijn ook duidelijk elite­markers omdat sieraden en kledij­elementen de meeste vari­ atie in edele metalen, afwerking en luxe tentoon spreiden.

Met 97 kindergraven onder de 436 inhumatiegraven, ligt het aantal kinderbijzettingen in Broechem hoger dan in andere grafvelden

(22,24 %).139

De gegevens van het onderzoek van dit grafveld bevestigt wat reeds bekend is over de sociale samenleving binnen de vroegmiddel­ eeuwse tradities en de algemene demografische ontwikkelingen in het voormalige Noord­Gallië. Het maatschappelijk leven was geba­ seerd op de familie (kin) en de familiebanden waren zeer hecht en

de loyaliteit binnen de familiegroep was sterk.140 Familiegroepen

leefden samen in nederzettingen waarvan de grootte ons dus voorlopig onbekend is maar die wellicht bestonden uit clus­ ters van boerderijen die in een latere periode samen een villa­do­ mein vormden. Voor de bijzetting van de overledenen gebruikte

men een centraal grafveld.141 Men schat de omvang van nederzet­

tingen in de 6de eeuw niet meer dan 1 tot 3 boerderijen. Vanaf de tweede helft van de 6de eeuw en in de 7de eeuw is overal een bevol­

kingstoename waar te nemen.142 De samenleving binnen zo’n dorp

was zeker niet egalitair.143 Men neemt aan dat in elke boerderij een

familiegroep leefde. Dus mannen, vrouwen en kinderen woonden geclusterd per erf of familie. Aan het hoofd van elke familie stond een vrij man die grond bezat. In de boerderij woonden verder nog zijn hoofdvrouw, ongehuwde zussen, moeder of vader na over­ lijden van hun partner, kleinkinderen maar mogelijk ook krijgers

en onvrije dienaars.144 Binnen de families zelf waren dus sociale

verschillen aanwezig. Dergelijke familiale structuren moeten zeker zichtbaar zijn binnen de layout van het grafveld. Meer onder­ zoek op dit vlak is dus zeker mogelijk.

De vroegmiddeleeuwse vrouw had zeker bepaalde rechten.145

Voor aristocratische vrouwen was het zelfs mogelijk een politieke rol te spelen. In een rurale gemeenschap zoals Broechem zullen

voor de vrouwen vooral huishoudelijke taken weggelegd zijn.146

Symbolische elementen in de bijgaven, zoals bijvoorbeeld sleu­ tels en spinstenen, tonen wel aan dat ze enig gezag uitoefenden als ‘lady of the house’. Ze hadden toegang tot de voedselvoorraden en zorgden voor de artisanale productie van huisraad en kledij. Tot

deze huishoudelijke productie hoorden ongetwijfeld het vervaar­ digen van eenvoudig handgevormd aardewerk en het weven van allerhande stoffen.

De vroegmiddeleeuwse samenleving bleef hoe dan ook een mannenmaatschappij. Vrije mannen droegen wapens, ook deze uit de rurale gemeenschappen. De militaire aristocratie kon hen vanwege het clientèle systeem steeds oproepen om ten oorlog

te trekken.147 De vraag blijft in hoeverre dit werkelijke gebeurde

en wapens in de realiteit enkel voor de jacht en als gereedschap gebruikt werden. Vrije mannen konden zich opwerken tot de leiders van de dorpsgemeenschap en konden o.m. door huwelijke banden aanknopen met de hogere aristocratie.

Dergelijke dorpsgemeenschappen hadden binnen het Frank­ ische rijk toegang tot handelsnetwerken via het wegennet en het rivierennet. De teruggevonden voorwerpen wijzen naast de huis­ houdelijke artisanale productie immers ook op regionale import. Hoe deze handel tot stand kwam is nog onduidelijk maar er kan gedacht worden aan rondtrekkende pottenbakkers, smeden en

goudsmeden of aan plaatselijke markten in de grotere centra.148

Wat de meer luxueuze voorwerpen (o.a. gouden voorwerpen) betreft moet zeker ook gedacht worden aan sociale netwerken

waartoe zowel allianties als huwelijken behoren.149 Zoals de

aanwezigheid van heirlooms aantoonde, waren er zeker ook banden met de voorouders van deze familiegroepen.

Status

Algemeen laat het grafveld van Broechem zich kennen als de begraafplaats van een rurale gemeenschap in een uithoek van de toenmalige Merovingische kernlanden. De oudste fase van het grafveld geeft uiting van een vrij egalitaire gemeenschap waarin vrouwen en mannen op een gelijk niveau met elkaar omgingen. Binnen deze in oorsprong egalitaire landbouwersgemeenschap lijkt vanaf de 6de eeuw een sociale differentiatie tot ontwikkeling te komen onder de bevolking. In de loop van deze evolutie nam de materiële rijkdom toe als gevolg van sociale, politieke en econo­ mische netwerken met de politiek belangrijke kerngebieden van het Merovingische koninkrijk. Het deponeren van rijke sieraden en wapens in het graf was in die periode een middel om zijn macht en weelde aan te tonen. Te Broechem gaat het zeker niet om rijke ‘prinsen’graven, maar eerder om graven van een plaatselijke ‘boeren’elite of kleine grondeigenaars die poogden te wedijveren met de rijke heersers in de omringende gebieden met grotere poli­ tieke, sociale en culturele impact en die door hun trouw aan deze

lieden ook hun machtspositie garandeerden.150

Vanaf de tweede helft van de 6de eeuw en in de loop van de 7de eeuw kwamen deze elitaire families verder tot ontwikkeling maar

is een wijziging merkbaar in de uitdrukking van macht. Niet de rijke grafinboedels maar eerder de indrukwekkende en volumi­ neuze grafinrichting en het vergezellen van de overledene door zijn paard moesten nu de rest van de gemeenschap overtuigen van de aanwezige macht van de ‘landlords’. Het verleggen van de focus op materiële rijkdom naar territoriale rijkdom is een gevolg van de overgang naar een landbouweconomie en zal zich vanaf dan verder vertalen in de ontwikkeling van grote villa­domeinen en de

schenkingen van gronden aan kloosters.151 In deze fase moet dus

misschien de evolutie van een van de boerderijen naar een villa­do­ mein gesitueerd worden.

Graven waar geen bijgaven aanwezig waren, zijn niet persé toe te wijzen aan arme onbemiddelde mensen. Kars heeft aangetoond dat het doorgeven van voorwerpen op bepaalde ‘overgangsmomenten’ van de menselijk levenscyclus, een belangrijk aspect vormde in de sociale leefwereld van deze mensen. Graven zonder vondsten kunnen er op wijzen dat de overledene zich in het stadium bevond dat al zijn bezittingen op het juiste moment een nieuwe eigenaar kregen.

Herkomst

De graven van de overleden gemeenschap te Broechem vertonen een identiteit die onder de noemer ‘Frankisch’ kan gevat worden. Deze vertoont de algemene kenmerken die over het ganse Merovingische rijk waar te nemen zijn, al zijn er wel regionale verschillen op te merken. Dat deze culturele identiteit geen etni­ sche gronden heeft, is een onderzoeksrichting die eerder recent

gevolgd wordt.152 Alhoewel er zeker connecties geweest zullen

zijn met de nakomelingen van migranten uit de Overrijnse regio’s ter versterking van het Romeinse leger in de 3de en 4de eeuw, mogen zeker de lokale Gallo­Romeinse invloeden niet onderschat worden. Na verloop van tijd was de vermenging van de verschil­ lende invloeden zodanig dat men eerder moet spreken van een

polyetnisch amalgaam.153 Uit deze samensmelting ontstond

vanaf de vijfde eeuw een eerder homogene cultuur die zich onder invloed van de Merovingische dynastie en haar politieke en sociale netwerken verspreidde over een groot deel van West­Europa en als ‘Frankisch’ bestempeld werd. Deze cultuur is eerder het resul­ taat van een identiteitsbevestiging van nieuwe kolonisten die trachtten een claim te leggen op gronden, bezittingen en status in de ontvolkte regio die vroeger onder Romeinse heerschappij

stond.154

Binnen deze ‘Frankische’ invloeden, zijn in sommige graven, meestal graven met een vrouwelijke genderbepaling, toch een aantal ‘vreemde’ objecten opgemerkt die lijken te wijzen op huwe­ lijksallianties. Vrouwelijke kleding was sterk regionaal bepaald en

zoals uit vele etnografische studies blijkt, blijven vrouwen lang aan deze dracht vasthouden. De vrouwelijke kledingelementen en de positie en/of functie van dergelijke elementen fungeren dus als

etnische markers.155 De studie van de kleding van de Broechemse

graven, uitgevoerd door P. Walton Rogers, verwijst overduide­ lijk naar de typisch Merovingische ‘Vierfibeltracht’. De aanwe­ zigheid van bepaalde types van mantelspelden verwijst echter naar andere regio’s binnen dat rijk, zoals Thüringen in Centraal­ Duitsland of het gebied van de Alamannen in Zuid­Duitsland, van de Longobarden in Zuid­Duitsland en Noord­Italië en zelfs de Angelsaksische koninkrijken in het zuiden van Groot­Brittanië. Met al deze regio’s hadden de Merovingische elites netwerken en allianties zodat onderlinge huwelijksverbanden schering en inslag

waren, ook bij de lagere sociale klassen.156 Andere objecten wijzen

eerder op het bestaan van verregaande economische netwerken die reikten van het noordelijke Baltische gebied en het zuidelijke mediterrane gebied tot het Midden Oosten en het Verre Oosten.

De factor migratie is zeker zichtbaar in de aanwezigheid van handgevormd aardewerk en bepaalde grafrituelen. Handgevormd aardewerk maakt deel uit van de huishoudelijke artisanale acti­ viteiten van de vrouwelijke bewoners. Dergelijke activiteiten gaan mogelijk terug op oude tradities die van moeder op dochter worden doorgegeven. Uit de etnografie blijkt duidelijk dat

migrantenvrouwen deze tradities blijven naleven.157 De aanwe­

zigheid van handgevormd aardewerk in de Broechemse graven moeten in een dergelijk kader gezien worden. Veelal zijn de potten lokaal vervaardigd en ontwikkelden zich nieuwe lokale tradi­ ties (o.a. het aardewerk gemagerd met rode chamotte of met ijze­ roer) maar het petrografisch onderzoek heeft uitgewezen dat in sommige gevallen de kleisamenstelling duidelijk uitheems blijkt. In dit geval zijn de potten meegekomen uit de herkomstlocaties. Een tweede element dat verwijst naar migratie is het grafritueel, meer bepaald de toepassing van het crematieritueel. Grafrituelen zijn immers een van de weinige tradities uit de herkomstregio

waar een migrant aan blijft vasthouden.158 In de oudste fase van het

grafveld lijkt een kleine (familie)groep migranten zich te onder­ scheiden in een cluster crematiegraven waarin een urngraf en een crematiehuisje zich manifesteren. Deze tradities lijken afkomstig van de regio’s ten oosten van de Rijn, mogelijk uit het Saksische gebied. De strontiumisotopenanalyses blijken deze interpretatie zeker niet tegen te spreken. Vanaf het midden van de 6de eeuw lijkt