• No results found

Het is een van die septemberochtenden waarop het lijkt of de herfst zich heeft verstopt. Alle bomen zijn nog groen en de zon is zo warm dat de winkeliers uit de dorpsstraat

reeds vroeg hun zonneschermen neergelaten hebben. Ik neem mijn opvouwbare ezel,

mijn doek, palet en verfdoos mee naar beneden toe. Uit mijn brievenhokje steekt een

gele enveloppe. Ik schrik er niet meer van zoals ik eerst deed, ik weet nu maar al te

goed dat dit de wekelijkse rekening is. Ik loop het dorp uit, langs kleine wegen, tot

ik bij een groot bos kom. Een wandeling die ik reeds meerdere malen heb gedaan.

Ik weet dat dit hier particulier bezit is, maar waarom zal ik vandaag niet eens naar

binnen gaan? Ik zie het hek niet, dat ligt stellig enige kilometers verder, maar ik kan

onder de omrastering

door kruipen. Ik rol voorzichtigheidshalve eerst mijzelf, dan grijp ik naar de ezel en

de rest van mijn schildersbenodigdheden. Het is goed tezien dat het hiersinds lang

onbewoond is. Het bos is volkomen verwilderd en ik heb moeite mij door de varens

en struiken heen te wringen. Maar het gaat. Alles gaat wanneer ik alleen Emilie ben,

en niet achtervolgd word door Jan en P.B. Daar is het huis! roep ik hardop, het huis

waarover men in het dorp zo geheimzinnig spreekt. Als ik ernaar vraag dan schudden

de mensen hun hoofd, het hoofd van de notarisvrouw heeft al geschud, dat van de

kruidenier aan de overkant en van deslagerernaast ook. Ze hebben alle drie neen

geschud, neen, en met: u bent hier toch maar tijdelijk en dat brengt nog maar meer

geklets in de wereld, of iets dergelijks, hebben ze dat neen versterkt. Het kan me niet

schelen ook. Ik ben niet nieuwsgierig. Er is hier iets gebeurd, het huis staat leeg en

dat is alles. Ik vind het wel romantisch en ik zou er willen wonen. Je kunt aan de

kleur van de steen niet eens een naam meer geven. Behalve de verf op mijn palet,

die kan alles. Ik loop wat rond om de mooiste plek te vinden. Dat is niet gemakkelijk

want alles is even opwindend hier voor mij. Het palet trilt in mijn handen van

ongeduld. Er klopt iets in mijn bloed, ik voel hoe er rode plekken in mijn gezicht

komen. Het is een hinderlijk, kriebelig gevoel en ik moet nu en dan alles op de grond

leggen om mij even te krabben. Niet krabben, heeft de dokter gezegd voor ik wegging.

Dat maakt het alleen maar erger. Maar soms is erger minder erg dan erg, en ik krab

wel, zelfs met een zeker welbehagen. Het komt van de overgangsjaren heeft hij er

nog aan toegevoegd. Alsof ik dat zelf niet gedacht had. Alles komt van de

overgangsjaren, Jan, en P.B. ook. Terwijl ik zo met mijn nagels over mijn wang strijk

en mijn hoofd dientengevolge wat achterover houd, kijk ik naar binnen door een

geopend raam. Ik zie mensen en vlucht onder een brede kastanjeboom, juist

ertegenover.

‘Kijk,’ zei de man - hij zal ongeveer veertig jaar zijn geweest - ‘dit soort rupsen

moeten we verdelgen, Anne-Marie.’ Zij antwoordde niet. Ze was bezig de ontbijttafel

in orde te maken. Ik zag hoe ze brood sneed, een jampotje vulde en de

koffie onder de muts zette. ‘Als we deze de baas zijn, Anne-Marie,’ ging hij door,

‘dan zal de tuin in orde gebracht kunnen worden, en wie weet, zelfs geschikt zijn

voor bouwland. In ieder geval wordt de waarde ervan wel vertiendubbeld. Je moet

eens mee gaan zoeken. Ze zijn heel moeilijk te ontdekken, omdat ze net zo groen

zijn als de varens. Moet je zien hoe dat dier beweegt in zijn lucifersdoosje.’ ‘Wat ga

je ermee doen?’ ‘Doodmaken, natuurlijk. Wil je het zien? Je zo zachtmoedige man

in de rol van moordenaar.’ ‘Ja.’ ‘Meen je dat?’ ‘Waarom niet?’ ‘Goed, kom dan

kijken.’ De man nam een mes van de tafel. ‘Neen, niet daarmee!’ riep de vrouw, ‘je

hebt toch wel een zakmesje?’ ‘Alleen een schaartje.’ ‘Dan knip je het beest maar in

stukjes.’ ‘Wat ben jij wreed.’ ‘Altijd geweest.’ ‘Ik heb het nooit gemerkt.’ ‘Omdat

je mij niet kent. Vroeger hebben Victorine en ik altijd zulke spelletjes gedaan. Mijn

vader was er ook dol op. Zoiets noem je atavisme.’ ‘Neen, ik kan niet!’ riep hij toen.

‘Wat niet kunnen, Willem, dan zal ik eraan te pas komen. Ik kan alles wat ik wil.’

‘Dat geloof ik niet.’ ‘Neen, het is ook niet waar.’ ‘Doe het niet, Anne-Marie, gooi

die rups uit het raam.’ ‘Sufferd, dan vermeerdert hij zich toch.’ ‘Knijp hem dan dood

in een stuk papier.’ ‘Goed.’

De vrouw - ikzag haarnu heel duidelijk - was nog jong, wel tien jaar jonger dan

haar man, o, meer zelfs. Ze droeg haar haar in twee vlechten om haar hoofd en had

opmerkelijk blauwe ogen. Ze had een lichte trui en een lange fluwelen broek aan.

Ze zei: ‘Geef mij een krant.’ ‘Waar kan ik die vinden?’ antwoordde hij, ‘we hadden

toch afgesproken dat we hier buiten het wereldnieuws zouden leven.’ Toen schudde

ze iets uit een zakje in een pot, en hij gooide de rups in dat lege zakje en zij riep:

‘Zie je wel dat ik durf!’ en kneep heel hard. Nu stond ze even stil. ‘Bah,’ zei ze,

‘moet je zien, het papier wordt helemaal glibberig.’ Hij nam het op en mikte het uit

het raam. ‘Ik heb wel een kop koffie verdiend,’ zei hij. ‘Als we nog op de anderen

moeten wachten houd ik het heus niet meer uit.’ ‘Goed, ik zal het dadelijk voor je

inschenken. Wat voor weer is het eigenlijk? Denk je dat het net zo'n zomerse dag

zal worden als gisteren?’ Hij ging nu naar het venster toe en stroopte zijn hemdsmouw

op en mat met zijn blote arm de

warmtegraad. Ik verschool mij zo goed mogelijk. Maar mijn ogen keken toch juist

om de boomstam heen. Ik weet niet hoelang hij zo met zijn arm stond te zwaaien,

terwijl zij bezig was zijn koffie in te schenken. Eerst deed zij er suiker in, toen schudde

ze het er weer uit, en haalde iets uit een doosje en wierp dat in het kopje. Saccharine,

wist ik, en ik trok onmiddellijk de conclusie: of ze zijn arm, of die man heeft diabetes.

Ze drukte het fijn met een lepeltje, schonk daarna de koffie erin. Omdat haar man

zo met zijn arm zwaaide en dus het zonlicht voor mij onrustig maakte, leek het wel

alsof haar hand trilde. ‘Klaar,’ riep ze en schonk de melk erbij. ‘Kom je drinken? En

wat voor weer is het?’ ‘Droog en warm en het zal stellig zo de hele dag blijven.’ Hij

keerde zich nu om. ‘Koffie,’ zei hij, met een stem of hij naar dit vocht snakte. Zij

gaf het hem. Maar voordat hij het aan had kunnen nemen, stootte zij tegen hem aan

en viel het kopje uit het raam. ‘Scherven brengen geluk,’ zei hij...

Terwijl ik nog zag hoe zij een ander kopje voor hem inschonk, installeerde ik mijn

ezel, nam mijn palet en zocht mijn kleuren. Op de vensterbank sprongen na elkander

vier katten: een kater, een moederkat, en twee kleinere katten, maar stellig van twee

generaties. Ik kon nu niet meer in die kamer kijken en vond dat eigenlijk wel jammer.

Maar daar ik slechts kon werken als er op mijn concentratie om de een of andere

reden dwang werd uitgeoefend, knikte ik vriendelijk tegen die katten als wilde ik ze

hiervoor bedanken. Ik verdiepte mij in dit eerste buitenwerk dat ik na mijn reeks

zelfportretten eindelijk had ondernomen, toen ik opeens naast mij stappen hoorde

en ik omkeek. Het was de vrouw die Anne-Marie genoemd werd. Ze kwam op mij

af en zei: ‘Het interesseert mij wat u maakt.’ Ik stond meteen op en bood mijn

verontschuldigingen aan: ‘Toen ik hier binnenkroop onder de omrastering door, wist

ik niet dat het huis bewoond was. Ik had dat anders nooit gedaan.’ ‘Het hindert niet,’

zei ze, ‘als deze oude omgeving u inspireert. Mag ik kijken?’ ‘O, ja,’ antwoordde

ik, ‘o, ja,’ terwijl ik van niets zo'n afkeer had als het begin van een schilderij aan de

openbaarheid prijs te geven. ‘Er staat nog niet veel op,’ zei ze, ‘maar ik vind die

kleuren die u gemengd heeft erg mooi. Om u de waarheid te zeggen, ik weet niet

veel van schilderkunst af.’ ‘Dat is ook niet aan een ieder gegeven,’ antwoordde ik.

Ze zweeg. ‘Tot ziens,’ zei ze. ‘U kunt hier komen wanneer u wilt.’ En ze wees mij

de weg naar het hek. Ze liep langzaam en ik keek haar na. Plotseling draaide ze zich

om. ‘Wilt u ons huis zien?’ vroeg ze. ‘U kunt hier alles gerust laten staan, mijn man

heeft gezegd dat het vandaag droog zal blijven en hij heeft zich nog nooit in het weer

vergist.’ Ik zei onmiddellijk ja, en volgde haar door allemaal verschillende kamers

heen, waarvan in sommige niet meer dan een stoel of tafel stond. Andere daarentegen

waren overvloedig gemeubileerd, en overal waren vaasjes met deels verlepte bloemen

erin, die zij al langskomende eruit haalde, en in een papiermand wierp. Het

bloemenwater echter liet ze staan. ‘U slaat een deur over,’ zei ik. Ze keek mij aan

en ik schrok van mijn eigen onbescheidenheid. ‘Neemt u mij niet kwalijk.’ ‘O, neen,

helemaal niet, maar dat was Vaders studeerkamer. Wij hebben die na zijn dood

meteen op slot gedaan.’

Terwijl zij mij intussen al drie portretten van haar moeder had laten zien - een

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN