bijzonder - waarschijnlijk aan geen voorbeeld beter dan Op leven en dood worden
afgelezen. Mét het al eerder gesignaleerde egocentrisme, kan ook de verbrokkelde
bouw van Op leven en dood als belangrijk structureel gegeven, kenmerkend voor
een existentialistische roman, worden beschouwd. Gaafheid hoeft men in het verhaal
van iemand wiens bestaan diep geschokt is, niet te verwachten.
Een aantal jeugdherinneringen hebben betrekking op Stefans vader, die aan een
hartkwaal is overleden. Hoewel Stefan voor zijn vader weinig waardering heeft,
respecteert hij de wijze waarop hij zijn dood aanvaardde. De dokter had hem, toen
hij hem voor het eerst over zijn hart raadpleegde,
zonder omwegen de dood aangezegd. Niet lang daarna wordt Stefans vader bedlegerig;
hij verduurt aanvallen van benauwdheid, die hem paars doen aanlopen. Maandenlang
lijdt hij, zonder ooit over zijn naderend levenseinde te praten. Hij klaagt niet, behalve
wanneer eens, alsof hij al begraven gaat worden, dreunend orgelspel bij de buren
een van zijn aanvallen van benauwdheid begeleidt: een bijzonderheid die Stefan twee
keer vertelt (blz. 85, 125). Stefans vader wordt tenslotte, toch nog hopend op genezing,
in een ziekenhuis opgenomen, maar hij overlijdt er, in het bijzijn van zijn vrouw.
Omdat het gezin onverzorgd achterblijft, neemt Stefan zijn vader, wiens
doodsverachting hij bewondert, zijn sterven toch kwalijk. Stefans moeder, een aan
migraine lijdende vrouw, moet voor een groot aantal gasten gaan pensionhouden om
in het levensonderhoud van het vaderloze gezin te voorzien. Ook zij figureert, maar
onmiskenbaar met groter liefde beschreven, in meer dan één anekdote. In het
eigenlijke verhaal houdt zij zich aan de rand van Stefans bestaan op.
Het eigenlijke verhaal begint, hebben we vastgesteld, met de gebeurtenissen in de
Ritz-bar. De avond daarna dineert Stefan bij Paul en Marian Stermunt. Aanwezig is
ook Sally Stermunt, een nicht van Paul. Na afloop brengt Stefan Sally naar huis. Hun
gesprek over christendom en marxisme windt hem op. 's Nachts kan hij de slaap niet
vatten. Wanneer hij eindelijk inslaapt, krijgt hij een nachtmerrie, waaruit hij met een
pijnlijk bonzend hart en hijgend van benauwdheid ontwaakt.
Aan het einde van het tweede fragment wordt Stefan door een zwaardere hartaanval
overrompeld. Hij heeft een minnares, Francisca. Hun verhouding is vooral van
seksuele aard; echt houden van Francisca kan Stefan niet: hij is innerlijk leeg, nadat
hij Stella heeft verloren. Francisca is getrouwd, maar heeft geen kinderen, hetgeen
haar verdriet doet. Impulsief vraagt zij Stefan tijdens een coïtus haar een kind te
schenken. Stefan, die zich plotseling machteloos en verloren voelt, wordt op hetzelfde
ogenblik getroffen door een hartaanval: ‘En op hetzelfde ogenblik greep het noodlot
in, het greep me aan alsof ik nu dan toch eindelijk rijp was om te
weten wat het met me voorhad. Het bracht me met een onzichtbare vuist een enorme
slag toe in de hartstreek. Het werd zwart voor mijn ogen alsof ik verdronk en mijn
hart begon schuw en panisch te trillen en te bonzen. Ik voelde me verzinken en als
een verdrinkende greep ik krampachtig om me heen. Het zeewater drong door heel
mijn lichaam en ruiste en siste “geef me een kind, geef me een kind”’ (blz. 49).
Onirisch water en geluidshallucinaties maken hier, zoals vaak, deel uit van het
ziektebeeld. Francisca ziet Stefans hart en halsslagaders bonzen. Zij reageert
geschrokken. Zonder contact blijven de minnaars naast elkaar liggen, heel de nacht.
Stefan weet, waarom Francisca zich zo vreesachtig gedraagt: ‘Het was immers alsof
de dood zich als derde bij ons had gevoegd en op zijn monsterlijk doeltreffende
manier de liefdesstrijd om mijn hart begonnen was’ (blz. 50).
In het derde fragment, dat zich de daaropvolgende dag afspeelt, treden Paul en
Marian Stermunt weer op de voorgrond. Stefan voelt zich beroerd en doodmoe.
Transpirerend loopt hij op straat. Het is alsof zijn borstkas te smal is geworden; hij
ademt diep en haastig. Hij is op weg naar het redactiebureau van de krant, want hij
heeft een afspraak met zijn vriend en chef, Paul Stermunt. Hij wil niet dat Paul iets
merkt van zijn conditie, maar deze ziet meteen dat Stefan er slecht aan toe is. Hij
zweet nog steeds en voelt zijn hart kloppen, alsof het een zelfstandig orgaan geworden
is. Het onderhoud met Paul, dat hij op vinnige toon voert, doet hem geen goed.
Thuisgekomen valt hij met zijn kleren nog aan op bed neer en zakt onmiddellijk in
een urenlang durende droomloze slaap. Pas bij het ontwaken besluipen hem de
hallucinaties weer: hij hoort sissende slangen ritselen, maar hij ziet ze niet. Marian
is in zijn kamer. Zij komt hem namens Paul aanraden ziekteverlof te nemen.
Het vierde fragment speelt zich weer een dag later af. Stefan heeft, geholpen door
een paar slaaptabletten, een goede nachtrust gehad. Hij denkt er zelfs over Pauls
aanbod met vakantie te gaan van de hand te wijzen. In de spiegel kijkend, valt hem
echter op hoe slecht hij eruitziet. Even later overvalt hem opnieuw een hartaanval.
Zijn hospita ziet hem hevig
transpireren. Zijn hart bonst als bezeten. Zijn borst krimpt samen en hij voelt een
verlammende pijn. Hij blijft bij bewustzijn, maar verliest zich in waakdromen over
zijn jeugd, onder andere over zijn zieke vader. De lange reeks jeugdherinneringen
komt tot een einde wanneer de huisarts, door de hospita gewaarschuwd, zich aandient.
Op Stefans vraag wat hem mankeert, antwoordt de dokter: ‘Ik weet het niet. Uw
klachten doen denken aan angina pectoris, wel eens van gehoord? Maar dat hoeft
het helemaal niet te zijn. En ik hoor een geruis, misschien een klepgebrek. Maar dat
zegt op zichzelf ook nog niets. Alleen een specialistisch onderzoek kan uitmaken
wat er precies aan de hand is’ (blz. 81). De huisarts verwijst Stefan naar een specialist.
Stefan maakt voor dezelfde dag nog een afspraak. Wachtend totdat het afgesproken
tijdstip is aangebroken, verliest hij zich in overpeinzingen, waarin weldra weer de
jeugdherinneringen, in het bijzonder aan zijn zieke vader, opduiken.
Een nieuw fragment, het vijfde, vangt aan op het ogenblik dat Stefan de huisdeur
van de specialist achter zich dichttrekt. Wat hem verteld is, vernemen we nog niet,
maar het heeft diepe indruk op hem gemaakt. Hij voelt zich oud en ziek. Lettend op
zijn hart en tegelijkertijd proberend er niet op te letten, geeft hij zich over aan
herinneringen, vooral betreffende zijn vrouw, Stella. Dat hij haar heeft verloren, lijkt
hem de psychosomatische verklaring van zijn ziekte. Terug in zijn kamer valt hij ten
prooi aan een verlatenheid zo groot, dat hij zich met Christus in de Hof van Olijven
identificeert, ‘omdat niets en niemand ter wereld ook maar zelfs de schijn ophield
“met mij” te zijn’ (blz. 101, vgl. Matth. 26:38, 40). Zijn hart bonst, zijn bloed gonst
als de zee. Stefan voelt zich een drenkeling, maar het rinkelen van de telefoon werpt
hem terug op ‘het smalle strand van de ontmoeting’ (blz. 101); aan de lijn is Sally.
Het fragment eindigt met een gebed van Stefan tot God, de ‘grote Specialist’ (blz.
102), aan wie hij vraagt waarom de specialisten-met-een-kleine-s de oorzaak van
existentieel lijden op organisch niveau: kleppen en krans-slagaderen, zoeken. Stefan
vindt troost in de gedachte van Pascal: ‘Le coeur a ses raisons que la raison ne connaît
pas’ (blz. 102).
Aan het begin van het zesde fragment is Stefan, dezelfde dag 's avonds, terug op de
In document
Anna Blaman, Fragmentarisch. Nagelaten proza · dbnl
(pagina 176-180)