habituele slechte ochtendhumeur. Als jongen had hij wel eens gedacht dat dit
wrevelige aanvaarden van elke nieuwe dag een kenmerk was van diep en dichterlijk
zieleleven: gelijk hij schreiend ter wereld kwam, zo hervatte hij elke nieuwe dag zijn
mysterieuze, misschien wel zinloze mensenbestaan, waarom hij allerminst zelf
gevraagd had. Maar later, eenmaal man geworden, leerde hij maar al te goed begrijpen
dat voor elk slecht humeur, en niet alleen 's ochtends, altijd alle reden bestond. Nu
bij voorbeeld had hij willen ontwaken in Bosberge en aan zijn rechterzijde het
beslapen bed van Victorine willen vinden. Zo goed als hier kon hij ook daar nooit
zo vroeg de ogen opslaan of ze was haar bed al uit. Maar het beslapen bed was
niettemin teken van haar aanwezigheid. De rechterzijde van de litsjumeaux leek hem
thans van een ongereptheid alsof Victorine er nog nooit tevoren in gelegen had en
er nooit meer in liggen zou. Voorts hing er een stilte in het huis alsof Victorine er
nooit in had rondgedoold en er nooit meer in ronddolen zou. Het lege bed en het
stille huis gaven hem op slag een gevoel van verlatenheid en
verongelijktheid. Hierin lag de tragiek: met een vrouw te leven die geen spoor van
zichzelf achterliet als ze uit je gezichtskring verdween; geen voetspoor in het tapijt,
geen vingerafdruk op de meubels, geen zweem van haar geur. Daaruit bleek duidelijk
dat ze dit huis verloochend had tot op de laatste dag dat ze erin verkeerde. Als hij
ontwaakte hoorde hij haar gewoonlijk al bezig in de keuken of in de voorkamer. En
als ze dan nog wel eens de slaapkamer binnenliep, was het alsof ze van veel verder
kwam, uit een verre wereld van eenzaamheid en kracht. Soms riep hij haar, en dan
kwam ze aan zijn bed staan, hoog en strak, met een blik die enkel op verweer bedacht
scheen. En daarin lag duidelijk de verloochening van hun bijeenhoren, van alle
intimiteit die er ooit tussen hen geweest was. Op een keer vervulde hem die blik van
zo'n smartelijk verlangen dat hij haar onverhoeds naar zich toetrok over zijn bed
heen en haar in zijn armen probeerde te sluiten. Hij had beter een gevecht kunnen
aangaan met een wilde kat. Ze stompte, krabde en beet hem. Ze verweerde zich
zwijgend en heftig, alsof het om haar leven ging. Dat krenkte hem diep. Toen hij
haar losliet, vluchtte ze naar de voorkamer en ging daar geluidloos zitten huilen. Hij
kwam zijn bed uit met de bedoeling haar strenge maar gerechtvaardigde verwijten
te maken. Mocht je je dan tegenover je eigen vrouw nog niet eens laten gaan? En
begreep ze dan niet dat hij nog waarachtig van haar hield ook? Het wonderlijke was
echter dat de huilende Victorine hem zo onthutste dat hij niets meer te zeggen wist.
Huilen paste niet bij haar, en evenmin paste het bij haar dat je haar troostte. Na dit
korte moment van onzekerheid kwam hij op haar toe om haar ervan te overtuigen
dat zijn bedoelingen minder schrikaanjagend waren dan ze scheen te denken. Hij
legde rustig een hand in haar gebogen hals waarvan hij dacht: rank als een
bloemstengel. - Nederig liet ze dat toe. Daarop wilde hij haar uit haar ineengedoken
houding oprichten en gleed zijn hand over haar schouder tot vlakbij haar
kleine borsten waarvan hij dacht: gelijk twee welpen, tweelingen van éne ree. - En
toen gleed zijn hand weer naar boven om haar kin en dwong hij haar naar hem op te
kijken. Maar ze hield haar duiveogen vol schaamte gesloten. Ze wist dat ze zich had
misdragen, en had toch niet anders gekund. Ze hield niet van hem. Die gebeurtenis
had de laatste rest van vroomheid uit zijn liefde voor haar weggeslagen. Daarvoor,
en zeker voordat hij haar kende, had hij nog hooggestemde gedachten over
huwelijksliefde gekoesterd, bij voorbeeld: de grondvesten daarvan behoren te liggen
in geestelijke en zedelijke harmonie. - Maar dan moest je niet met een wilde trouwen,
die spiernaakt in eigen bossen placht rond te lopen en zich binnenshuis gedroeg als
een eeuwig bedreigde gevangene. Hij was getrouwd met een wild boswezen, dat zich
misschien liefelijk aan zijn borst had kunnen vlijen als hij haar maar tot een klein
beetje liefde had kunnen bewegen. Zijn gedachten over het huwelijk veranderden:
het huwelijk staat of valt met het bed. - Zijn huwelijk was gevallen en af en toe zocht
hij een beetje troost en vreugde in andere bedden, maar nooit zonder een hevige
rancune tegen Victorine. Eigenlijk koesterde hij een ongelukkige liefde voor zijn
eigen vrouw, en dat vernederde hem en wekte zijn verontwaardiging. Bovendien
scheen een vernederende situatie de vernederingen als een magneet tot zich te trekken.
Een bewijs daarvoor was gisteravond geleverd. Waar een Victorine hem eens stompte,
krabde en beet, kon blijkbaar iedereen die in de Victorine-sfeer thuishoorde hem
eveneens belagen en beledigen. Die halfzachte journalist had hem op zijn gezicht
getimmerd en waarom? Dat was hem een raadsel. Hij was opgestaan en begon zich
te scheren. Misnoegd hield hij de blik gevestigd op zijn knappe gezicht waarop
weliswaar geen spoor meer van de belediging te bekennen was, maar waarop de
wallen onder zijn ogen hem iets anders te binnen brachten. Ik had minder moeten
drinken, dacht hij, dan had ik nu tenminste geweten waarom die gek dat deed.
Vergeefs
probeerde hij zich te herinneren hoe dat gesprek op weg naar 't station verliep. Ging
In document
Anna Blaman, Fragmentarisch. Nagelaten proza · dbnl
(pagina 131-134)