• No results found

Selectie van scholen en klassen

Hoofdstuk 6: Onderzoeksmethode

2. Selectie van scholen en klassen

Hieronder gaan we dieper in op de wijze waarop de steekproeftrekking verlopen is. In eerste instantie bespreken we de manier waarop we de Vlaamse scholen geselecteerd hebben voor de steekproef. Vervolgens gaan we dieper in op de manier waarop we de klassen geselecteerd hebben binnen de deelnemende scholen.

2.1. Selectie van scholen

Voor de selectie van scholen werd een methodologisch traject doorlopen. Het type steekproef dat in het huidig onderzoek het meest geschikt is, betreft de gestratificeerde tweetraps clustersteekproef. Dit type steekproef geniet de voorkeur bij heterogene populaties, wat van toepassing is op scholieren. Bovendien kan worden vermoed dat enkele belangrijke kenmerken van de doelgroep een invloed hebben op de onderzochte parameters. Zo kan verwacht worden dat sociodemografische kenmerken een invloed hebben op de geweldservaringen. Een diverse doelgroep is dan ook aanbevolen. De populatie wordt ingedeeld in een aantal niet-overlappende strata volgens deze kenmerken. Elke strata bevat een groep scholieren, die intern homogeen zijn en onderling voldoende verschillend.

Eerder onderzoek (Gies, Vanderfaeillie & Loots, 2011) toonde aan dat de onderwijsvorm (voor secundair onderwijs) en de mate van verstedelijking een invloed hebben op slachtofferschap van geweld. De variabelen leerjaar/onderwijsvorm en graad van verstedelijking werden dan ook als strata gehanteerd.

Binnen elk van deze strata werd een clustersteekproef getrokken. In dit onderzoek werden scholen als clusters beschouwd. Een school vormt een logische entiteit als cluster en door het werken met deze entiteit als cluster kan bovendien kostenefficiënt worden gewerkt.

16Jongeren die een Syntra-opleiding volgen, zijn niet opgenomen in de steekproef, noch het derde jaar van de derde graad, de vierde graad van het secundair onderwijs, en opleidingen in het secundair-na-secundair (Se-n-Se).

Een bevraging bij jongeren binnen Onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers (OKAN) vergt een specifieke aanpak met aandacht voor contextfactoren en een aangepaste vragenlijst in verschillende talen. Aangezien dit buiten de scope van de opdracht ligt, werd deze doelgroep in voorliggend onderzoek niet meegenomen.

Tabel 6.1. Overzicht van onderwijsvormen Omschrijving

Type 1 Middenschool met uitsluitend A-stroom Type 2 Middenschool met B-stroom

Type 3 School met uitsluitend ASO/KSO (eventueel met middenschool) Type 4 School met uitsluitend TSO/(D)BSO (eventueel met middenschool) Type 5 Andere combinaties (bv. school met ASO, TSO en BSO)

Type 6 Buitengewoon Secundair Onderwijs

Tabel 6.2. Overzicht van urbanisatiegraad Omschrijving

1 Grootsteden

2 Centrumsteden

3 Stedelijke rand

4 Kleinere steden

5 Overgangsgebied

6 Platteland

2.1.1. Steekproeftrekking scholen basisonderwijs

De eerste stap in de streekproeftrekking is het omschrijven van de doelpopulatie. Dit betreft de Nederlandstalige scholen lager onderwijs in Vlaanderen en in het Brussels Hoofdstedelijke Gewest.

Het lager buitengewoon onderwijs zit, zoals eerder beschreven, niet vervat in het steekproefkader.

In een volgende stap werd het gegevensbestand van het Departement Onderwijs en Vorming (2016-2017) opgevraagd. Voor elke school in het basisonderwijs, werden volgende data geselecteerd: naam, adresgegevens en contactpersoon. Op basis van de postcode van de school een graad van verstedelijking toegekend op basis van de data verkregen door de studiedienst van de Vlaamse Regering, het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen met een bijkomende urbanisatie-indeling17. Voor het huidig onderzoek vormde de urbanisatie-indeling dus het uitgangspunt. Dit omvat de volgende categorieën: grootsteden, centrumsteden, stedelijke rand, kleinere steden, overgangsgebied en platteland (zie tabel 6.2).

Op basis van de variabelen ‘leerjaar’ (basisonderwijs) en ‘verstedelijkingsgraad’ werden zes strata gedefinieerd. De scholen werden ingedeeld in één van deze strata naargelang de urbanisatiegraad.

Het percentage scholen werd binnen elk van deze strata berekend ten opzichte van het totaal aantal scholen (populatie). Vervolgens werd op basis van de leerlingenaantallen van het schooljaar 2016-2017 (i.e. som van leerlingen uit vijfde en zesde leerjaar en alle leerlingen uit het secundair onderwijs = 712.701 leerlingen) (1) de verhouding berekend tussen de leerlingen uit het vijfde en het zesde leerjaar van het basisonderwijs en de leerlingen uit het secundair onderwijs. Het basisonderwijs bevatte 38% (NLO = 267.264) van de populatie, het secundair onderwijs 62% (NSO

17 Gegevens beschikbaar gesteld door de Studiedienst van de Vlaamse Regering. Opgevraagd op 19/04/2017.

= 445.437). Het steekproefkader bestaat uit een totaal van 2000 leerlingen waarvan 760 (38%) leerlingen uit het basisonderwijs en 1240 (62%) leerlingen uit het secundair onderwijs, dit in lijn met de verdeling van de leerlingen in de populatie.

Daarnaast werd het aantal te bevragen scholen op basis van een schatting van het aantal te bevragen leerlingen per dag berekend, gebaseerd op de schatting van het voorgaand onderzoek door het KRC (2011). In voorgaand onderzoek werd ingeschat dat het mogelijk was ongeveer 45 leerlingen per dag per school te bevragen. Echter bleek uit het onderzoek dat dit aantal overschat was. Hierdoor kozen we voor een meer haalbaar aantal van 30 leerlingen per dag in het lager onderwijs. Op basis van dit aantal werd berekend dat 26 scholen (1.15%) in het lager onderwijs een voldoende aantal is om het gewenste aantal respondenten te bekomen (760 leerlingen/30 leerlingen).

Eerst werd het aantal lagere scholen per urbanisatiegraad op populatieniveau berekend.

Vervolgens werd de vermenigvuldiging gemaakt van het percentage aantal scholen per strata op populatieniveau met het percentage dat overeenstemt met het aantal te bevragen scholen (namelijk 1.15%). Het aantal scholen dat bevraagd werd, werd vastgelegd op basis van de voorwaarde om binnen elk stratum minstens één school te includeren (tenzij een stratum in de populatie minder dan 1% van de populatie omvat). Vervolgens werd een vermenigvuldiging gemaakt van het bekomen percentage met het totaal aantal scholen lager onderwijs (namelijk 2.256). Op deze manier bereikten we de gewenste aantallen van scholen lager onderwijs binnen elke urbanisatiegraad.

Tabel 6.3: aantal lagere scholen in Vlaanderen en Brussel naar urbanisatiegraad in 2017 (N en %)

Aan de scholen binnen ieder stratum werd een toevalsnummer toegekend. De toevalsnummers werden in een volgorde van klein naar groot geordend. De eerste school werd geselecteerd binnen de steekproef. De twee daaropvolgende scholen werden geselecteerd als reserveschool één en reserveschool twee. Indien een selectie van meerdere scholen per stratum nodig was, hanteerden de onderzoekers dezelfde procedure en werd een selectie gemaakt per tien scholen (i.e. school 11 wordt de tweede school, school 12 en 13 dienen als reservescholen voor respectievelijk schoolkeuze twee en drie).

In totaal namen 21 van de 26 vooropgestelde scholen deel aan het onderzoek. Op vlak van urbanisatiegraad betekent dit één school te weinig voor wat betreft urbanisatiegraad 3 en telkens twee scholen te weinig voor wat betreft urbanisatiegraad 5 en 6 (zie tabel 6.4). De onderzoekers hebben dit trachten op te vangen door het aantal te bevragen leerlingen in de deelnemende scholen binnen urbanisatiegraad 3, 5 en 6 te verhogen.

Populatie Steekproef

N % N %

1 379 17 4 15

2 273 12 3 12

3 297 13 4 15

4 421 19 5 20

5 519 23 6 23

6 367 16 4 15

Totaal 2256 100 26 100

Tabel 6 4: steekproefkader vs. gerealiseerde steekproef voor scholen lager onderwijs (N)

Urbanisatiegraad Totaal

1 2 3 4 5 6

Vooropgesteld aantal scholen 4 3 4 5 6 4 26

Gerealiseerd aantal scholen 4 3 3 5 4 2 21

2.1.2. Steekproeftrekking scholen secundair onderwijs

De steekproeftrekking in de secundaire scholen liep parallel met de hierboven beschreven steekproeftrekking in het basisonderwijs. De doelpopulatie zijn de Nederlandstalige scholen secundair onderwijs (voltijds en deeltijds; gewoon en buitengewoon) in Vlaanderen en Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

In een volgende stap werd het gegevensbestand van het departement Onderwijs en Vorming (2016-2017) opgevraagd. Voor elke school secundair onderwijs werden volgende data geselecteerd: naam, adresgegevens, contactpersoon en aangeboden onderwijsvorm (middenschool enkel A-stroom , middenschool enkel B-stroom, enkel ASO/KSO, enkel TSO/(D)BSO, verschillende opties zoals ASO/TSO/(D)BSO/KSO, BuSO) (zie tabel 6.1). Op basis van de postcode van de school werd een graad van verstedelijking toegekend aan elke school. Deze graad van verstedelijking is gebaseerd op de data verkregen door de studiedienst van de Vlaamse Regering (cfr. supra). Op basis van de variabelen onderwijsvorm (6) en verstedelijking (6) werden 36 strata gedefinieerd. De scholen uit het opgemaakte gegevensbestand werden ingedeeld in één van deze strata. Vervolgens werd het percentage scholen binnen elk van deze strata berekend ten opzichte van het totaal. Het percentage scholen werd binnen elk van deze strata berekend.

Op basis van de verdeling van leerlingen in de populatie (schooljaar 2016-2017) werd het aantal te bevragen leerlingen in het secundair onderwijs berekend, namelijk 1.240 leerlingen (62%) (cfr.

supra).

Vervolgens werd het aantal scholen op basis van een schatting van het aantal te bevragen leerlingen per dag berekend, gebaseerd op eerder onderzoek van het KRC (2011). In het hoger beschreven onderzoek van Gies et al. (2011) bleek het vooropgestelde aantal bevragingen van 105 leerlingen per dag per school niet haalbaar. In het huidig onderzoek stelden we als richtlijn op om 60 leerlingen te bevragen per dag in het secundair onderwijs. Op basis van bovenstaande gegevens werd berekend dat 21 scholen (1.55%) secundair onderwijs voldoende zou zijn (1240 leerlingen/60 leerlingen) om dit aantal te bereiken.

Om te berekenen hoeveel scholen in elk van de strata dienen te worden geïncludeerd, werd de volgende procedure gevolgd. Eerst werd het aantal secundaire scholen per urbanisatiegraad op populatieniveau berekend zowel in absolute aantallen als in percentage. Het aantal scholen dat wordt bevraagd, wordt vastgelegd op basis van de voorwaarde om binnen elk stratum minstens één school te includeren (tenzij een stratum in de populatie minder dan 1% van de populatie scholen bevat). Tabel 6.5 toont dat vier cellen een populatiewaarde hebben van minder dan 1%.

Deze strata werden verder niet ingevuld voor de steekproef. Vervolgens werd de vermenigvuldiging gemaakt van het percentage aantal scholen per strata op populatieniveau met het percentage dat overeenstemt met het aantal te bevragen scholen (nl. 1.55%) (zie tabel 6.6). In een volgende stap

werd het percentage te bevragen scholen per strata vermenigvuldigd met het totaal aantal scholen in de populatie (namelijk 1354).

Tabel 6.5: Aantal secundaire scholen in Vlaanderen en Brussel in 2017 (N en %)18 Urbanisatiegraad

1 2 3 4 5 6 Totaal

N % N % N % N % N % N % N %

A-stroom (enkel)

41 3.03 57 4.21 25 1.85 104 7.68 44 3.25 37 2.73 308 22.7 B-stroom

(enkel)

18 1.33 22 1.62 12 0.89 71 5.24 26 1.92 16 1.18 165 12.1 TSO/BSO/

DBSO

45 3.32 83 6.13 19 1.40 120 8.86 39 2.88 10 0.74 316 23.3

ASO/KSO 43 3.18 44 3.25 16 1.18 61 4.51 20 1.48 6 0.44 190 14.0 Andere 41 3.03 41 3.03 21 1.55 58 4.28 47 3.47 27 1.99 235 17.3 BuSO 22 1.62 37 2.73 10 0.74 32 2.36 22 1.62 17 1.26 140 10.3 Totaal 210 15.5 284 21.0 103 7.61 446 32.9 198 14.6 113 8.35 1354 100

Tabel 6.6: Aantal te bevragen scholen secundair onderwijs (% en N)19 Urbanisatiegraad

1 2 3 4 5 6 Totaal

% N % N % N % N % N % N % N

A-stroom (enkel)

0.05 0.63 0.07 0.88 0.03 0.39 0.12 1.61 0.05 0.68 0.04 0.57 0.35 4.76 B-stroom

(enkel)

0.02 0.28 0.03 0.34 0.01 0.19 0.08 1.10 0.03 0.40 0.02 0.25 0.19 2.56 TSO/BSO/

DBSO

0.05 0.70 0.10 1.29 0.02 0.29 0.14 1.86 0.04 0.60 0.01 0.15 0.36 4.89

ASO/KSO 0.05 0.67 0.05 0.68 0.02 0.25 0.07 0.95 0.02 0.31 0.01 0.09 0.22 2.95 Andere 0.05 0.63 0.05 0.63 0.02 0.32 0.07 0.90 0.05 0.73 0.03 0.42 0.27 3.63 BuSO 0.03 0.34 0.04 0.57 0.01 0.15 0.04 0.50 0.03 0.34 0.02 0.26 0.16 2.16 Totaal 0.24 3.25 0.33 4.39 0.12 1.59 0.51 6.92 0.23 3.06 0.13 1.74 1.55 2120

Op deze manier werden de cijfers van het aantal scholen secundair onderwijs te bevragen binnen elke graad van verstedelijking en onderwijsvorm bekomen.

Het aantal strata is hoger dan het aantal te bevragen scholen, namelijk 21 scholen in vergelijking met 32 strata (dit zijn het totaal aantal strata min de strata die minder dan 1% van de populatie bevatten). Om deze reden was het niet mogelijk om uit elke strata een school te selecteren. De keuze werd gemaakt om een aantal strata te combineren om te komen tot een steekproef van 21 scholen (i.e. gearceerde cellen werden niet geselecteerd in de steekproef). Op deze manier werden alle onderwijsvormen en verstedelijkingsgraden opgenomen in de steekproef verdeeld over de 21 scholen (zie tabel 6.7).

18De cellen met een rood percentage representeren een stratum in de populatie dat minder dan 1% van de populatie scholen bevat. Om deze reden worden deze cellen verder niet opgenomen in de steekproeftrekking.

19 Zie voetnoot 18.

20 Omwille van afrondingsregels is de totale som 20,95 in plaats van 21.

Tabel 6.7: Selectie van het aantal scholen per onderwijsvorm en urbanisatiegraad (N) Urbanisatiegraad

1 2 3 4 5 6 Totaal

A-stroom (enkel) 1 1 1 2 5

B-stroom (enkel) 0 1 1 2

TSO/BSO/DBSO 1 1 1 1 1 0 5

ASO/KSO 1 1 1 0 3

Andere 1 2 1 4

BuSO 1 0 1 2

Totaal 3 4 2 7 3 2 21

Vervolgens werd aan elke school binnen elk stratum een toevalsnummer toegekend en geordend van klein naar groot. De eerste school werd geselecteerd binnen de steekproef. De twee daaropvolgende scholen werden geselecteerd als reserveschool één en reserveschool twee. Indien er meerdere scholen per stratum geselecteerd moesten worden, hanteerden de onderzoekers dezelfde procedure en werd een selectie gemaakt per tien scholen (i.e. school 11 wordt de tweede school, school 12 en 13 dienen als reservescholen voor respectievelijk schoolkeuze twee en drie).

In totaal namen 19 van de 21 vooropgestelde scholen deel. Op vlak van urbanisatiegraad betekent dit dat er twee scholen(*) ontbraken binnen urbanisatiegraad 1 en telkens één school(*) volgens urbanisatiegraad 5 en 6 (zie tabel 6.8). Om het totaal aantal leerlingen te bekomen, werd een school uit urbanisatiegraad 4 toegevoegd. Een mogelijke verklaring voor het tekort uit urbanisatiegraad 1 ligt in het feit dat scholen in grote steden reeds veel vragen voor deelname aan onderzoek ontvangen. Dit was tevens de meest voorkomende reden voor weigering deelname aan het huidig onderzoek.

Tabel 6.8: vergelijking vooropgesteld vs gerealiseerde steekproef secundair onderwijs (N)

Urbanisatiegraad Steekproef

1 2 3 4 5 6 Vooropgesteld Gerealiseerd

A-stroom (enkel)

1 1 1 2 5 5

B-stroom

(enkel) 0 1 * 1 2

TSO/BSO/DBSO * 1 1 1 * 0 3 5

ASO/KSO * 2 1 0 3 3

Andere * 2 1 3 4

BuSO 1 0 1 2 2

Totaal vooropgesteld

1 3 2 8 2 1 17

Totaal

gerealiseerd 3 4 2 7 3 2 21

2.1.3. Geselecteerde scholen contacteren en motiveren tot deelname

In totaal werden 39 basisscholen en 37 secundaire scholen een eerste keer gecontacteerd per e-mail. In deze e-mail werd het verloop van de bevraging toegelicht aan de schooldirectie. Daarna

werden de scholen uit de steekproef telefonisch gecontacteerd om de mogelijke deelname aan het onderzoek te bespreken. Tijdens het telefonisch contact werd er door de onderzoekers bijkomende informatie gegeven over het doel van het onderzoek, de wijze van bevraging, het gewenst aantal bevraagde klassen, de taakbelasting voor directie, leerkrachten en leerlingen en de nazorgmodule.

Wanneer een school niet wenste te participeren aan de bevraging, werd een school uit het reservebestand gecontacteerd (N=15).

Een totaal van 24 basisscholen (responsrate=61%) en 22 scholen uit het secundair onderwijs (59%) stemden in om deel te nemen aan de bevraging. Echter, een aantal scholen annuleerden hun deelname gedurende de periode van de dataverzameling omwille van organisatorische redenen. Voor het lager onderwijs kwam dit neer op drie scholen, waaronder uiteindelijk een responsrate van 54% werd bereikt. Voor het secundair onderwijs haakten vier scholen af, waardoor de uiteindelijke responsrate 46% bedraagt. Voor dit type onderzoek bereikten we een hoge graad van respons.

2.1. Selectie van klassen

Binnen de deelnemende scholen werden vervolgens de klassen geselecteerd voor de bevraging.

De selectie van de klassen gebeurde steeds in overleg met de directie. In optimale omstandigheden maakten de onderzoekers een random selectie van klassen.

In de scholen lager onderwijs werd afhankelijk van het aantal leerlingen per leerjaar, het aantal klassen voor deelname aan het onderzoek gekozen. De onderzoekers opteerden ervoor om telkens een klas uit het vijfde en het zesde leerjaar te bevragen zolang het aantal leerlingen per klas minder dan 25 bedroeg. Zodra er meer dan 25 leerlingen per klas waren, werd random gekozen voor één klas binnen deze school omwille van praktische en organisatorische redenen.

De steekproeftrekking in het secundair onderwijs gebeurde via een random selectie van klassen op basis van de klassenlijsten, beschikbaar gesteld door de deelnemende scholen. Aan de scholen werd gevraagd om een lijst te bezorgen van de klassen per leerjaar en onderwijsvorm. Aan de klassen werd een toevalsnummer toegekend, waarna aan de hand van een programma ad random een getal werd geselecteerd. Deze procedure werd voor elke school apart doorlopen. De verdeling van de steekproef werd opgevolgd aan de hand van de opgestelde quota. Op deze manier was het mogelijk de steekproeftrekking (indien nodig) bij te sturen om de vooropgestelde quota te behalen.

In een aantal gevallen was het omwille van organisatorische redenen niet haalbaar om een random selectie van klassen te maken binnen het secundair onderwijs. In deze gevallen werd een andere strategie gehanteerd. De keuze van de klassen werd dan overgelaten aan de school, rekening houdend met een aantal criteria zoals de verdeling van geslacht en de verdeling over graad en onderwijsvorm. Factoren die een invloed hadden op dit proces zijn: het aantal beschikbare computers met een internetverbinding (1), uurroosters van de leerlingen (2), extramurale activiteiten van de leerlingen zoals studiedag of stage (3) en leerkrachten die bereid zijn om een lesuur af te staan voor de bevraging (4).