• No results found

Cognitieve interviews met kinderen en jongeren

Hoofdstuk 2: Ontwikkeling van de Vlaamse ICAST-vragenlijsten 2017

7. Cognitieve interviews met kinderen en jongeren

Een vragenlijst voor kinderen en jongeren ontwikkelen of aanpassen houdt in dat ook kinderen en jongeren zelf betrokken moeten worden in dit proces. Kinderen zijn nog in volle ontwikkeling, maar dit betekent echter niet dat zij geen eigen mening hebben of hun ervaringen niet kunnen delen.

Als onderzoeker is het daarom noodzakelijk om zowel in te spelen op de capaciteiten van het kind, als het te beschouwen als een individu met een eigen mening en gedachtegang. Het is met andere woorden belangrijk om als onderzoeker steeds een reflexieve houding aan te nemen doorheen het onderzoeksproces, d.w.z. alles binnen het onderzoek te bekijken door de bril van het kind. De vragenlijst moet aansluiten bij hun leefwereld, wat betekent dat de vragen relevant en begrijpelijk moeten zijn voor kinderen en jongeren.

Het is van belang om systematisch een onderzoek dat wordt voorbereid af te toetsen bij enkele kinderen alvorens de effectieve dataverzameling van start gaat. Kan het kind de opdracht uitvoeren, de juiste reacties geven, de vragen en mogelijke antwoordopties begrijpen? Hiervoor

kan een pretest worden opgezet dat als doel heeft vragen en antwoordmogelijkheden bij te sturen en mogelijks aanpassingen door te voeren. Er kunnen verschillende methoden worden gehanteerd om een pretest op te zetten. Omwille van het doel van de pretest is gekozen om cognitieve interviews af te nemen. Met behulp van cognitieve interviews wordt achterhaald of de vragen aan de taal, de woordenschat en de uitdrukkingen van kinderen en jongeren voldoen. Algemeen werd vooropgesteld om de begrijpbaarheid van de vragen en de mate waarin de vragen aansluiten bij de leefwereld van de kinderen en jongeren te achterhalen.

Aangezien in het voorgaand onderzoek in nauwe samenwerking met kinderen en jongeren de vragenlijsten werden ontwikkeld (zie Lauwers & Van de Walle, 2010), is de keuze gemaakt om enkel de nieuwe toegevoegde vragen en grondig gewijzigde vragen (versie 4 van de vragenlijst) voor te leggen aan de leerlingen. Zowel de aanpassingen die aan de Vlaamse ICAST-vragenlijsten gebeurden (voorliggend hoofdstuk), als de vragen van de cyberpestenvragenlijst (hoofdstuk 3) werden aan een groep van kinderen en jongeren voorgelegd.

De vragen werden voorgelegd aan 40 respondenten. De pretest bestond uit 20 leerlingen uit het basisonderwijs en 20 leerlingen uit het secundair onderwijs. De groep werd als volgt

samengesteld:

- 20 leerlingen uit het vijfde en zesde leerjaar

Deze groep was zodanig samengesteld dat er 10 jongens en 10 meisjes deelnamen, 10 leerlingen uit het vijfde leerjaar en 10 leerlingen uit het zesde leerjaar. De onderzoekers selecteerden een doelgroep die mogelijk de meeste moeilijkheden ervaart met het begrijpen van de vragen (o.a.

kinderen met een migratie-achtergrond, leerproblemen, lage SES).

- 20 leerlingen uit de eerste graad van het secundair onderwijs

Deze groep is zodanig samengesteld dat er 10 jongens en 10 meisjes deelnemen. Ook hier werd een doelgroep geselecteerd die mogelijk de meeste moeilijkheden ervaart met het begrijpen van de vragen (o.a. jongeren met een migratie-achtergrond, met leerproblemen, met lagere socio-economische status).

De leerlingen werden via één school uit het basisonderwijs en één secundaire school geworven. In overleg met de directie werden de klassen geselecteerd voor deelname aan de pretest. De leerlingen van deze klassen ontvingen uitleg over het doel en het opzet van het onderzoek.

Daarnaast werden ouders/wettelijk vertegenwoordiger/gemachtigde van de respondent geïnformeerd via een schriftelijke actieve ‘Informed Consent’ over het onderzoek en de bedoeling van de pretest.

Tijdens het cognitief interview overliep de onderzoeker samen met de individuele leerling de vragenlijst en checkte voor elke vraag of de leerling de vraag begreep.

Voor elk item werd nagegaan:

- Is deze vraag bedreigend?

- Vind je de vraag duidelijk?

- Is er een woord dat je niet begrijpt?

- Kan je de vraag in eigen woorden herhalen?

Voor elke versie van de vragenlijst (versie kinderen uit het basisonderwijs/versie jongeren uit het secundair onderwijs) werden per vraag de antwoorden genoteerd. Op basis hiervan redigeerden de onderzoekers de vragenlijst op vlak van formulering van de vragen.

 Vraag: ‘In welke mate ben je het eens met de volgende uitspraken. Ik vind dat ik een aantal goede kwaliteiten heb.’

Aangepaste vraag: ‘Ik vind dat ik goed ben ik een aantal dingen.’

Het woord ‘kwaliteiten’ werd door sommige kinderen niet begrepen. In de nieuwe vraag wordt dit verduidelijkt door te spreken over ‘dingen waar je goed in bent’.

 Vraag: ‘Woon je ergens waar je gezien hebt dat mensen vechten of wapen gebruiken?’

Aangepaste vraag: ‘Heb je in de buurt waar je woont gezien dat mensen vechten of wapen gebruiken?’

Het was niet duidelijk voor kinderen op welke context de vraag betrekking had: thuis of in de straat, de buurt? Deze vraag is een onderdeel van een vragenblok dat peilt naar het voorkomen van geweld in de buurt. De vraag is aangepast door expliciet te duiden dat het in de buurt voorgekomen is.

 Vraag: ‘Schopte iemand je met de bedoeling je pijn te doen?’

Aangepaste vraag: ‘Deed iemand je pijn door te stampen?’

Een aantal kinderen suggereerde om het woord ‘schoppen’ te wijzigen in ‘stampen’, omdat het niet duidelijk is wat onder ‘schoppen’ wordt verstaan.

 Vraag: ‘Sloeg iemand je opzettelijk met de blote hand’

Aangepaste vraag: ‘Deed iemand je pijn door je te slaan met de blote hand?’

Door te duiden dat het gaat om iemand pijn te doen, kan verwarring bij kinderen vermeden worden.

Meer specifiek wordt het voor hen dan duidelijk dat het niet gaat over iemand slaan met de hand met de bedoeling te spelen. De bijzin ‘deed iemand je pijn’ werd hierdoor ook toegevoegd bij een aantal andere vragen.

 Vraag: ‘Sloeg iemand jou opzettelijk met een voorwerp (zoals een riem, stok, …)?’

Aangepaste vraag: ‘Deed iemand je pijn door je te slaan met een voorwerp (zoals een broeksriem, een stok, …)?’

 Vraag: ‘Sloeg iemand je in elkaar met de vuist of een voorwerp?’

Aangepaste vraag: ‘Sloeg iemand je in elkaar (blijven doorslaan) met de vuist of een voorwerp?’

Een aantal kinderen begrepen niet wat ‘iemand in elkaar slaan’ betekent. De vraag werd aangepast door te duiden dat het gaat over ‘blijven doorslaan’.

 Vraag: ‘Beledigde iemand je opzettelijk door je bijvoorbeeld dom of lui te noemen?’

Aangepaste vraag: ‘Beledigde iemand je opzettelijk door je bijvoorbeeld dom, lui of lelijk te noemen?’

Bij de vraag of kinderen het in hun eigen woorden kunnen herhalen, gaf de meerderheid aan dat men iemand ook kan beledigen door hem/haar lelijk te noemen. Iemand beledigen door deze persoon lelijk te noemen werd als voorbeeld mee in de vraag opgenomen.

 Vraag: ‘Deed iemand je kijken naar zijn of haar geslachtsdelen of borsten, of keen iemand naar die van jou, terwijl je dit niet fijn vond?’

Aangepaste vraag: ‘Keek iemand naar je geslachtsdelen of borsten, terwijl je dit niet fijn vond?’

Aangepaste vraag: Deed iemand je kijken naar zijn/haar geslachtsdelen of borsten, terwijl je dit niet fijn vond?’

De vraag bevat twee elementen, namelijk ‘iemand doen laten kijken’ en ‘zelf kijken’, waardoor respondenten twee verschillende zaken moeten beoordelen. Dit is verwarrend voor kinderen. In de analyse zal bovendien niet duidelijk zijn met welke geweldsvorm het kind in aanraking is geweest. Daarom werd deze vraag opgesplitst in twee vragen. Dezelfde aanpassingen zijn doorgevoerd voor de volgende vraag.

 Vraag: ‘Deed iemand je zijn of haar geslachtsdelen of borsten aanraken, of raakte iemand die van jou aan, terwijl je dit niet fijn vond’.

Aangepaste vraag: ‘Deed iemand je zijn/haar geslachtsdelen of borsten aan te raken, terwijl je dat niet fijn vond?’

Aangepaste vraag: ‘Raakte iemand je geslachtsdelen of borsten aan, terwijl je dit niet fijn vond?’

 Vraag: ‘Had je met iemand penetratie (piemel of iets anders in de vagina of anus), terwijl je dit niet fijn vond?’

Aangepaste vraag: ‘Had je seks met iemand (piemel of iets anders in de vagina of anus), terwijl je dit niet fijn vond?’

Het woord ‘penetratie’ wordt niet begrepen. Kinderen gaven wel aan dat de uitleg die volgt wel duidelijk is. Kinderen geven verschillende interpretaties aan ‘seks’ en ‘geslachtsgemeenschap’, zoals

‘man en vrouw kussen’, ‘kinderen maken’, ‘vrijen’. Desalniettemin werd gekozen om het woord

‘penetratie’ te vervangen door ‘seks’ aangezien tussen haakjes vermeld wordt wat onder het begrip wordt verstaan.

Bovenstaande aanpassingen werden doorgevoerd en de finale vragenlijst werd vervolgens per e-mail voorgelegd aan de stuurgroepleden ter validering.

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de module