• No results found

De belangrijkste resultaten en reflecties

Hoofdstuk 8: Conclusie en discussie

1. De belangrijkste resultaten en reflecties

Cyberpesten

De nieuwe media zijn alom tegenwoordig in het dagelijks leven, in het bijzonder in dat van kinderen en jongeren die reeds van in de wieg ermee opgroeien. Dit zorgt ervoor dat kinderen snel de wereld en het online leven leren kennen. Kinderen en jongeren zijn dan ook zeer actief op verschillende media: ze delen informatie over hun activiteiten, gevoelens, levensgebeurtenissen, communiceren frequent online met elkaar, downloaden muziek en films, maken een blog aan,…. Niettegenstaande dat de nieuwe media tal van mogelijkheden bieden en de ontwikkelingsprocessen van kinderen voeden, is er ook een negatieve zijde aan verbonden. Zo komt cyberpesten frequent voor. Online negatieve boodschappen verspreiden kan eenvoudig en anoniem. Ook kinderen en jongeren ervaren dit probleem vaak. We stellen hier een normaliserende trend vast van een probleemgedrag.

Zo blijkt uit het onderzoek dat ongeveer de helft van de bevraagde kinderen en jongeren minstens met één vorm van online pestgedrag wordt gecofrontreerd. Deze cijfers liggen in de lijn van de recente studie van UGent (De Brucker, 2018). Opvallend in ons onderzoek is het hoge cijfer daderschap van cyberpesten: bijna de helft van de Vlaamse jongeren zegt de afgelopen 6 maanden minstens één keer zelf iemand te hebben gecyberpest. In eerder onderzoek ligt het percentage plegerschap cyberpesten lager, respectievelijk 20% (De Brucker, 2018) en 14% in het Apestaartjaren-onderzoek (2018). Uit voorgaand onderzoek blijkt dat voor het offline pesten (het traditionele pesten) dit percentage 18.5% is.

Meer meisjes dan jongens geven aan slachtoffer te zijn van minstens één vorm van cyberpesten, 59.1% van de meisjes en 49.8% van de jongens geeft aan slachtoffer te zijn geweest van minstens één vorm van cyberpesten. Meisjes (44.2%) stellen in vergelijking met jongens (39.2%) meer cyberpestgedrag, maar het verschil is niet significant. Jongeren uit de B-stroom (70%), het TSO (68.9%), BuSO (67.4%) en BSO (64.1%) komen vaker als slachtoffer in aanraking met cyberpestgedrag dan jongeren uit ASO (61.4%) en de A-stroom (59.1%). En vooral leerlingen uit een TSO-richting (60.6%) en B-stroom (59.7%) stellen cyberpestgedrag. Daarnaast zien we onder de slachtoffers en daders opvallend minder 10-12-jarigen in vergelijking met de oudere leerlingen.

Cyberpesten blijkt dus inherent te zijn aan de leefwereld van jongeren. Maar wat is nu precies cyberpesten? We spreken van cyberpesten als iemand herhaaldelijk en langdurig online gedragingen stelt, met de intentie om de ontvanger te kwetsen. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat indien men slachtoffer is van cyberpesten, 38.3% herhaald slachtoffer is op

een totaal van 923 leerlingen die met minstens één vorm van cyberpesten in aanraking kwamen de afgelopen 6 maanden. Ook op het niveau van daderschap zien we een hoog percentage van herhaling. Dit geldt ook voor de verschillende vormen van ‘hacking’. Deze bevinding roept vragen op over de schijnbaar toenemende ICT-kennis van jongeren of dat zij juist onvoorzichtig omspringen met hun privacygegevens, zodat door het kiezen van een gemakkelijk wachtwoord of het niet correct afsluiten van een profiel, zij gemakkelijk gehackt kunnen worden.

Jongeren zijn creatief in hun werkwijze. Instant messaging (10.8%), gevolgd door SMS-berichten (8.3%) en foto-berichten (7.7%) zoals via Snapchat zijn de meest voorkomende vormen. Dit betekent dat vooral pestberichten verzonden worden zonder dat anderen dit kunnen zien. Sociale media, zoals Facebook, Twitter en Instagram, staan op de vierde plaats, zowel bij slachtofferschap (8.6%) als bij plegerschap (4.4%). Pesten via deze media bereikt een veel groter publiek en wordt ook als pijnlijker ervaren door het slachtoffer.

Pesten - op welke manier dan ook - kan ernstige gevolgen hebben. Kinderen en jongeren kunnen zwaar getekend zijn door de pestsituatie die zij ervaren. De impact van cyberpesten op het slachtoffer kan groot zijn, ook al is het pestgedrag eenmalig. Cyberpestgedrag wordt vaak weggelachen of aangewend om een grap uit te halen, zonder te beseffen dat het gedrag de andere daadwerkelijk kan kwetsen. Het lijkt er dan ook op dat het bijna normaal en alledaags wordt om eens gepest te worden, en al helemaal als dit online gebeurt. Relatief veel kinderen en jongeren maken het mee en bovendien manifesteert het fenomeen zich breed. Ondanks de bevestiging in dit onderzoek dat cyberpesten vaak gebeurt op school door medeleerlingen (zie ook Deboutte, 2017), is het fenomeen ook opvallend aanwezig buiten de schoolmuren. Kinderen en jongeren worden vaak geconfrontreerd met pestgedrag van andere kinderen en jongeren die zij kennen uit hun vrije tijd zoals de sportclub, jeugdbeweging, artistieke verenigingen of de buurt. Deze resultaten manen aan tot een doorgedreven inzet op sensibilisering, preventie en aanpak.

In het huidige onderzoek vinden we een samenhang tussen slachtofferschap en daderschap van cyberpesten: 64.1% van de kinderen en jongeren die slachtoffer zijn van cyberpesten, hebben zelf ook (minstens één vorm van) cyberpestgedrag gesteld.

We moeten echter voorzichtig zijn in het interpreteren van de bevindingen plegerschap met betrekking tot het online blokkeren van personen. Eén op vijf leerlingen geeft aan dat ze ooit iemand online geblokkeerd of genegeerd hebben. 20% is mogelijk een overschatting van cyberpestgedrag voor dit item. Kinderen en jongeren geven namelijk aan dat zij iemand blokkeren of negeren wanneer deze persoon onbekend is voor hen en dit gezien kan worden als een positieve coping strategie.

Vervolgens is het opvallend dat tijdsbesteding met vrienden samenhangt met zowel slachtofferschap als daderschap. Kinderen en jongeren die weinig tijd doorbrengen met vrienden en wellicht een eerder familiaal georiënteerd vrijetijdspatroon hebben, hebben meer kans op slachtofferschap. Voor daderschap is het verband in de andere richting significant: veel tijd doorbrengen met vrienden verhoogt de kans om zelf cyberpestgedrag te stellen. Een mogelijke verklaring is het bystanderseffect, en de bevinding suggereert mogelijk ook dat online pestgedrag zich voordoet in groep.

Geweld binnen het gezin

Dagelijks zijn er kinderen en jongeren die thuis geconfronteerd worden met (gewelddadige) conflictsituaties. Kindermishandeling vormt een ernstige bedreiging voor de gezondheid en de ontwikkeling van minderjarigen. Het kan gaan om mishandeling, maar ook als ouders of verzorgers

de zorg niet meer aankunnen, kan hun gedrag ontsporen met mishandeling tot gevolg. Ook kinderen die getuige zijn van het geweld tussen hun ouders zijn slachtoffers. Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat voor kinderen die getuige zijn van het geweld tussen hun ouders de gevolgen net zo groot zijn als voor kinderen die het slachtoffer zijn geworden van emotionele, fysieke en seksuele kindermishandeling.

Uit de resultaten blijkt dat 16-18-jarigen thuis meer blootgesteld worden aan geweld dan hun jongere medeleerlingen. Jongeren die schoollopen in het BSO en het BuSO rapporteren significant meer getuige te zijn geweest van geweld in het gezin. Verder zien we dat kinderen en jongeren met een niet-Westerse achtergrond vaker getuige zijn van geweld thuis en ook vaker slachtoffer zijn van verwaarlozing binnen het gezin. Bijna de helft van de leerlingen van niet-Westerse afkomst geeft aan dit thuis te hebben ervaren (49.1%) in vergelijking met 35.8% van de leerlingen van Westerse afkomst.

De prevalentie en incidentie van slachtofferschap van emotionele verwaarlozing is hoger dan lichamelijke verwaarlozing. Gemiddeld 10% rapporteert de ervaring van emotionele verwaarlozing één of twee keer. Ongeveer 4% van de kinderen en jongeren geeft aan dat ze wekelijks een gebrek aan liefde, warmte, geborgenheid en steun ervaren.

In de thuisomgeving komt het emotioneel geweld het vaakst voor. Maar liefst 80% geeft aan het afgelopen jaar met minstens één vorm van emotioneel geweld in aanraking te zijn gekomen.

Verbale vormen van geweld werden het meest gerapporteerd. Het voorkomen van fysiek geweld ligt lager: ongeveer de helft van de bevraagde leerlingen was slachtoffer van minstens één van de vormen van fysiek geweld.

Naar daderschap toe merken we dat de klassieke gezinsfiguren hoog scoren, met voornamelijk moeder, vader en broer als hoofdverantwoordelijken. Discriminatie en vormen van verbaal geweld komt voornamelijk voor onder siblings. Enkel binnen de categorie seksueel misbruik en geweld vinden we terug dat een andere volwassene buiten het gezin als hoofdverantwoordelijke wordt aangeduid. Moeder is vaak pleger van de vormen van emotioneel geweld, maar opvallend is dat moeder ook als belangrijkste steunfiguur door kinderen en jongeren wordt beschouwd. Broer is vaak hoofdverantwoordelijke voor het stellen van fysiek geweld in het gezin.

Geweld op school

Kinderen die roepen en tieren, een vechtpartij op de speelplaats,…, agressief gedrag komt overal voor waar mensen in groepen samenkomen, zo ook op school. Ons onderzoek bevestigt dat emotioneel (71.9%) en fysiek geweld (56.1%) op school vaak voorkomen. Ruzies, conflicten en uitingen van geweld maken deel uit van het (samen)leven thuis, in de vrije tijd en zeker ook op school. Het hoort bij de ontwikkeling van kinderen, maar het risico op ‘beschadiging’ is groter wanneer leerlingen herhaaldelijk met deze vormen worden geconfronteerd tijdens hun schoolloopbaan. Op basis van de beschrijvende analyses mogen we stellen dat de meerderheid van de Vlaamse scholieren één tot twee keer in aanraking komt met geweld op school. Een minderheid kent herhaald slachtofferschap.

Vooral jonge kinderen worden geconfronteerd met één of meerdere vormen van emotionele (78.1%) en fysieke (73.2%) vormen van geweld op school. Meisjes ervaren meer vormen van emotioneel geweld (78.4%). Het geweld vindt voornamelijk plaats tussen leerlingen onderling, respectievelijk 92.7% voor emotioneel en 87.5% voor fysiek geweld. Binnen de categorie seksueel misbruik en geweld, vinden we terug dat de dader vaak een ander kind of jongere is die gekend is (38.3%).

Geweld in de vrije tijd

Ook in de vrije tijd worden kinderen en jongen geconfronteerd met geweld. We stellen vast dat voor het plegen van emotioneel geweld opvallend meer een volwassene als hoofdverantwoordelijke wordt aangeduid in vergelijking met de thuis- en schoolcontext. In bijna de helft van de gevallen (45.2%) wordt een volwassene aangeduid voor het stellen van emotioneel geweld binnen de georganiseerde vrijetijdsbesteding. Een andere vaststelling is dat vernederingen (43.3%) en discriminatie (19%) een frequent gerapporteerd probleem is in de sportclub en dat vooral kinderen en jongeren met een niet-Westerse achtergrond hiermee worden geconfronteerd (41.6% en 31.8%).

We merken op dat de life-time prevalentie, i.e. ‘ooit in aanraking te zijn geweest met’, voor een aantal items hoger ligt binnen de jeugdbeweging, zoals het vastbinden of opsluiten in een kleine ruimte (4.5%), mond wassen met vieze zeep of pikante dingen insteken (4.4%), geen eten of drinken krijgen terwijl dit er wel was (3.9%) en het verplicht alcohol of drugs nemen (3.0%).

Seksueel grensoverschrijdend gedrag en misbruik wordt vooral gepleegd door leeftijdsgenoten.

Daarnaast is het opvallend dat in 14.4% van de gevallen kinderen en jongeren slachtoffer worden van ongewenst seksueel gedrag van een volwassene die niet gekend is. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat deze persoon wel behoort tot de vereniging, club of organisatie maar door het kind of de jongere niet persoonlijk gekend is of er geen samenwerking of interactie is gedurende de vrijetijdsbesteding.

Voor moeilijke situaties binnen de vrijetijdscontext vinden we een gelijkaardig patroon met de thuis- en schoolcontext voor wat betreft steun. Personen in de directie omgeving (vaak moeder, vriend(in) en vader) worden beschouwd als belangrijke steunfiguren. Daarnaast zijn de leerkracht en de trainer voornaamste aanspreekfiguren. Leerkrachten zijn dus voor kinderen en jongeren belangrijke vertrouwensfiguren, ook voor problemen die zich buiten de school voordoen.

Tot slot bespreken we kort enkele algemene reflecties met betrekking tot de houding tegenover straffen en de hulpbronnen die Vlaamse scholieren raadplegen bij moeilijke situaties.

Een eerste vaststelling is dat kinderen en jongeren zich vooral richten naar de directe omgeving als zij moeilijke situaties ervaren. Zij doen daarentegen minder vaak beroep op speciaal geïnstalleerde platformen zoals 1712 of Awel. Een mogelijke verklaring is dat jongeren die zo’n steunfiguur of ‘mentor’ hebben, veel minder behoefte hebben aan contact met iemand van een hulplijn zoals 1712 of Awel.

Naar de houding van straffen van Vlaamse scholieren, is het opvallend dat ze negatiever staan ten aanzien van fysieke straffen in vergelijking met verbale en emotionele straffen. De resultaten tonen enkele significante verbanden. Zo blijkt dat jongens positiever staan tegenover het geven van straffen in de verschillende contexten dan meisjes. Op vlak van leeftijd keurt de groep 13-15-jarigen het straffen in de verschillende contexten meestal goed.