• No results found

Aanbevelingen toekomstig onderzoek

Hoofdstuk 8: Conclusie en discussie

3. Aanbevelingen toekomstig onderzoek

In de eerste plaats is er weinig longitudinaal onderzoek beschikbaar op vlak van geweld bij jongeren. Er kunnen vooralsnog geen of weinig uitspraken gedaan worden over het eventuele causale verband tussen bepaalde kenmerken of risicofactoren en verschillende geweldsvormen.

Een aanbeveling voor toekomstig onderzoek is om verder te zoeken naar factoren die hiermee kunnen samenhangen. Alsook de mechanismen die beschermend werken en de integratie tussen de verschillende levensdomeinen en gedragspatronen. Dus, ook naar de impact van interventiestudies naar het ruimer welbevinden in relatie tot confrontatie met geweld in diverse contexten en persoonskenmerken verdient nader onderzoek.

Verder is er meer onderzoek nodig naar het slachtoffer- en daderschap en de onderlinge verhouding hiertussen, alsook in relatie tot verschillende persoons- en contextfactoren. Het onderzoek biedt veel informatie om hierin verder te exploreren ondermeer naar volgende vaststellingen; het hoge percentage volwassen plegers in de georganiseerde vrijetijdsbesteding, de hoge mate van discriminatie binnen de sport en het hoog percentage siblinggeweld.

Daarnaast is er bijkomend onderzoek nodig naar de effectiviteit van bestaande interventies met betrekking tot het voorkomen en aanpakken van cyberpesten en geweld in de verschillende contexten. Tijdens de ontwikkeling van de ‘Roadmap Cyberpesten’ inventariseerden we een aanzienlijk aantal (lessen)pakketten en programma’s rond (de aanpak van) cyberpesten en geweld.

Er is echter weinig evaluatieonderzoek over de bruikbaarheid en effectiviteit van deze materialen voorhanden. Scholen of vrijetijdsorganisaties bouwen verder op mogelijk ‘niet-werkzame’

pakketten of ontwikkelen iets nieuw zonder zicht te hebben op reeds bestaand materiaal en de werkzame elementen daarvan. Bijkomend onderzoek naar de werkzame factoren in bestaande (lessen)pakketten en programma’s is noodzakelijk om dit hiaat in het werkveld en de literatuur op te vullen.

Ook is het op vlak van interventies belangrijk om rekening te houden met de gradaties van slachtofferschap van geweld. In het huidig onderzoek merken we op itemniveau dat het merendeel van de Vlaamse scholieren één tot twee keer in aanraking komt met geweld, uitgezonderd voor cyberpesten waar wel een aanzienlijk aantal leerling herhaald slachtoffer is. Desalniettemin zijn er wel jongeren die veelvuldig in aanraking komen met geweld. De gradatie van geweld moet meegenomen worden in de gehanteerde interventie, daar leerlingen die herhaald slachtoffer zijn of slachtoffer zijn van (extreme) vormen van (seksueel) geweld, soms wel een zorg op maat nodig hebben. Aanvullend is het aan te bevelen om specifiek onderzoek te doen naar risicofactoren en beschermende factoren voor herhaald slachtofferschap van cyberpesten en geweld.

Tevens laat de studie zien dat er weinig onderzoek voorhanden is naar risicofactoren en beschermende factoren van geweld en misbruik in verschillende domeinen buiten het gezin. Meer specifiek is er weinig bekend over de kenmerken van daders van misbruik in verschillende contexten en de specifieke situatie waarin het geweld of misbruik heeft plaatsgevonden. Er werden weinig tot geen risicofactoren opgenomen in de vragenlijst van geweld in de sport (en de jeugdbeweging), zoals plegerkenmerken, vertrouwensband, enzovoort. Aan te bevelen naar toekomstig onderzoek is het uitvoeren van een risicofactorenonderzoek per context, namelijk gezin, school, sportclub en jeugdbeweging. Bovendien is het eveneens interessant om verder na te gaan welke beschermende factoren er zijn en vervolgens de vraagstelling om te draaien: Hoe voelen jongeren zich op verschillende levensdomeinen, ondanks de mogelijke ervaringen met geweld?

Wat maakt dat jongeren zich goed voelen en hoe kunnen we hierop verder bouwen?

Vervolgens is meer onderzoek wenselijk naar de prevalentie en incidentie van kindermishandeling bij kinderen en jongeren die schoollopen in het BuSO, en meer specifiek bij leerlingen met fysieke en/of verstandelijke beperking. Eerder onderzoek stelt dat kwetsbare leerlingen zoals kinderen en jongeren met een verstandelijke of lichamelijk beperking een risicogroep zijn voor slachtofferschap van verschillende geweldsvormen.

Een volgende aanbeveling is meer onderzoek te verrichten rond het voorkomen van siblinggeweld, maar ook in welke mate dit geweld ervaren en beleven wordt door minderjarigen, en ook de ouders.

Eerder onderzoek toont dat siblinggeweld als een ‘normaal’ verschijnsel wordt beschouwd door jongeren, vooral meisjes (Verdonck, Cops, Pleysier, Put, 2011). Siblinggeweld heeft ernstige gevolgen. Daarnaast vormt het de basis voor gebruik van geweld in relaties met anderen. Kinderen

leren immers niet hoe ze op een gezonde manier kunnen omgaan met frustraties en conflicten. In de toekomst is het belangrijk om hier op in te zetten en een hulpverlenend kader te voorzien. Van belang is om ouders te sensibiliseren en hen te informeren wanneer ‘de grenzen worden overschrijden’.

Verder willen we ook een specifieke aanbeveling doen op vlak van omgaan met geweld en multidiversiteit. Geweld is per definitie een cultureel bepaald gegeven. Professionals zijn vaak niet voldoende opgeleid om een cultuursensitieve benadering aan te bieden in diverse contexten. Het antwoord om ermee om te gaan, moet dat ook zijn. Hierin stellen we vast dat er nog veel werk aan de winkel is. Onderzoek op dit vlak is nog schaars.

Tot slot: Geweld gemeten, geteld … én verteld. Het is belangrijk te weten hoe en waarom bepaalde factoren samenhangen met geweld. Ook de attitudes en de beleving van kinderen en jongeren over cyberpesten en geweld in het algemeen, en binnen verschillende contexten, zouden via kwalitatief onderzoek zorgvuldig in kaart gebracht kunnen worden. De stem van kinderen en jongeren is hierin cruciaal. Hoe ervaren zij het geweld? Welke ondersteuningsnoden hebben zij?

Wat werkt precies in welke situatie en waarom? zijn relevante vragen.