Werken met objecten
2. Selecteer in het gebied Doel het doel nadat u de indeling hebt geselecteerd waarin u wilt plannen
Opmerking:
• Als u een Crystal Report-rapport plant, hoeft u geen indeling te kiezen voordat u een doel kiest.
• Laat de doelinstellingen leeg als u het standaarddoel wilt gebruiken.
Selecteer Een exemplaar in de geschiedenis behouden als u het exemplaar wilt behouden op de server nadat het is uitgevoerd en naar het doel is verzonden.
3. Stel de overige planningsparameters in en klik op Planning.
11.7.6.1 Opties voor doelen
Als u opties wilt opgeven voor een object dat u plant naar een doel (bijvoorbeeld de namen van ontvangers van het exemplaar, de e-mailadressen of een FTP-server om het exemplaar te uploaden), moet u gegevens invoeren over het gekozen doel.
Opmerking:
De doelen moeten geconfigureerd zijn op de servers waarop planningstaken worden uitgevoerd. Vraag de beheerder van SAP BusinessObjects Business Intelligence-platform hiernaar.
Tabel 11-11: Postvak IN
Beschrijving Optie
Selecteer Gebruikers of Groepen in de lijst Kiezen en selecteer de gewenste ontvangers in de lijst "Beschikbare ontvangers".
Klik op > om gebruikers of groepen toe te voegen aan de lijst "Geselecteerde ontvangers".
Geselecteerde ontvangers
• Als u wilt dat het BI-platform een naam voor het exemplaar genereert, se-lecteert u Automatisch gegenereerd.
• Als u een specifieke bestandsnaam wilt gebruiken, voert u deze in in het veld Specifieke naam.
Opmerking:
Als u variabelen in het onderwerp wilt opnemen, selecteert u variabelen in de lijst naast het gegevensveld. De variabele wordt aan het einde van de tekst in het tekstvak toegevoegd. Variabelen die u kunt toevoegen, zijn bijvoorbeeld de naam van het object, de id, de eigenaar, datum en tijd, uw e-mailadres en uw naam.
Doelnaam
Beschrijving Optie
• Als u een snelkoppeling van het exemplaar naar ontvangers wilt verzenden, selecteert u Snelkoppeling.
• Als u een kopie van het exemplaar naar de ontvangers wilt verzenden, se-lecteert u Kopie.
Verzenden als:
Tabel 11-12: Bestandslocatie Beschrijving Optie
Voer het pad in naar de map waarnaar u het exemplaar wilt verzenden.
Map
• Als u wilt dat het BI-platform een naam voor het exemplaar genereert, se-lecteert u Automatisch gegenereerd.
• Als u een specifieke bestandsnaam wilt gebruiken, voert u deze in in het veld Specifieke naam. Als u de bestandsextensie wilt opnemen, selecteert u Bestandsextensie toevoegen.
Opmerking:
Als u variabelen in het onderwerp wilt opnemen, selecteert u variabelen in de lijst naast het gegevensveld. De variabele wordt aan het einde van de tekst in het tekstvak toegevoegd. Variabelen die u kunt toevoegen, zijn bijvoorbeeld de naam van het object, de id, de eigenaar, datum en tijd, uw e-mailadres en uw naam.
Bestandsnaam
Voer de gebruikersnaam in die vereist is om toegang te krijgen tot de bestand-slocatie.
Gebruikersnaam
Voer het wachtwoord in dat vereist is om toegang te krijgen tot de bestandslo-catie.
Wachtwoord
Tabel 11-13: FTP-server
Beschrijving Optie
Voer de naam van de FTP-server in.
Host
Voer het poortnummer in dat gebruikt wordt om de FTP-server te openen. De standaardpoort is 21.
Poort
Beschrijving Optie
Voer de naam van de gebruiker in die toegangsrechten tot de FTP-server heeft.
Gebruikersnaam
Voer het wachtwoord in dat vereist is om toegang te krijgen tot de FTP-server.
Wachtwoord
Voer het account in dat vereist is om toegang te krijgen tot de FTP-server, indien van toepassing.
Account
Voer het pad in naar de map waarnaar u het exemplaar wilt verzenden.
Map
• Als u wilt dat het BI-platform een naam voor het exemplaar genereert, se-lecteert u Automatisch gegenereerd.
• Als u een specifieke bestandsnaam wilt gebruiken, voert u deze in in het veld Specifieke naam. Als u de bestandsextensie wilt opnemen, selecteert u Bestandsextensie toevoegen.
Opmerking:
Als u variabelen in het onderwerp wilt opnemen, selecteert u variabelen in de lijst naast het gegevensveld. De variabele wordt aan het einde van de tekst in het tekstvak toegevoegd. Variabelen die u kunt toevoegen, zijn bijvoorbeeld de naam van het object, de id, de eigenaar, datum en tijd, uw e-mailadres en uw naam.
Bestandsnaam
Tabel 11-14: e-mailontvangers Beschrijving Optie
Voer een retouradres in.
Van
Voer het e-mailadres in van de ontvangers waarnaar u het exemplaar wilt verzenden. Scheid meerdere adressen door een puntkomma.
Aan
Voer de e-mailadressen in waarnaar u een kopie van het exemplaar wilt verzenden. Scheid meerdere adressen door een puntkomma.
Cc
Beschrijving Optie
Voer een onderwerp voor het e-mailbericht in.
Opmerking:
Als u variabelen in het onderwerp wilt opnemen, selecteert u variabelen in de lijst naast het gegevensveld. Variabelen die u kunt toevoegen, zijn bijvoorbeeld de naam van het object, de id, de eigenaar, datum en tijd, uw e-mailadres en uw naam.
Onderwerp
Schakel dit selectievakje in om het exemplaar als bijlage bij het e-mailbericht te verzenden.
Bijlage toevoe-gen
Als u Bijlage toevoegen hebt geselecteerd, kunt u de naam van de bijlage nu controleren.
• Als u wilt dat het BI-platform een naam voor het exemplaar genereert, se-lecteert u Automatisch gegenereerd.
• Als u een specifieke bestandsnaam wilt gebruiken, voert u deze in in het veld Specifieke naam. Als u de bestandsextensie wilt opnemen, selecteert u Bestandsextensie toevoegen.
Opmerking:
Als u variabelen in het onderwerp wilt opnemen, selecteert u variabelen in de lijst naast het gegevensveld. Variabelen die u kunt toevoegen, zijn bijvoorbeeld de naam van het object, de id, de eigenaar, datum en tijd, uw e-mailadres en uw naam.
Bijlage
Voer de tekst in die u als e-mailbericht wilt verzenden.
Opmerking:
Als u variabelen in het onderwerp wilt opnemen, selecteert u variabelen in de lijst naast het gegevensveld. De variabele wordt aan het einde van de tekst in het tekstvak toegevoegd. Variabelen die u kunt toevoegen, zijn bijvoorbeeld de naam van het object, de id, de eigenaar, datum en tijd, uw e-mailadres en uw naam.
Bericht:
11.7.6.2 Doellocaties
Op het Business Intelligence-platform kunt u objecten plannen, verzenden of publiceren naar de volgende doellocaties:
• Standaard Enterprise-locatie
Met deze optie kunt u het exemplaar opslaan op een standaardlocatie op het BI-platform (de Output File Repository Server).
• Postvak IN
Met deze optie kunt u het exemplaar opslaan naar de Output File Repository Server en naar Postvakken IN als volgt:
• Als u de optie Standaardwaarden van de Job Server gebruiken selecteert, worden kopieën van het exemplaar opgeslagen naar de Postvakken IN die zijn geconfigureerd op de Job Server.
• Als u de optie Standaardwaarden van de Job Server gebruiken niet selecteert, kunt u de Postvakken IN opgeven waarnaar u het exemplaar wilt opslaan.
• Bestandslocatie
Met deze optie kunt u het exemplaar opslaan naar de Output File Repository Server en naar de opgegeven bestandslocatie:
• Als u de optie Standaardwaarden van de Job Server gebruiken selecteert, worden kopieën van het exemplaar opgeslagen naar de onbeheerde schijflocatie die is geconfigureerd op de Job Server.
• Als u de optie De standaardwaarden van de Job Server gebruiken niet selecteert, wordt een kopie van het exemplaar opgeslagen naar de bestandslocatie die u hebt opgegeven.
• FTP-server
Met deze optie kunt u het exemplaar opslaan naar de Output File Repository Server en naar de opgegeven FTP-server:
• Als u de optie Standaardwaarden van de Job Server gebruiken selecteert, wordt een kopie van het exemplaar opgeslagen naar de FTP-server die is geconfigureerd op de Job Server.
• Als u de optie De standaardwaarden van de Job Server gebruiken niet selecteert, kunt u de FTP-server opgeven waarnaar u het exemplaar wilt opslaan.
• e-mailontvangers
Met deze optie kunt u het exemplaar opslaan naar de Output File Repository Server en naar de opgegeven e-mailontvangers:
• Als u de optie Standaardwaarden van de Job Server gebruiken selecteert, worden kopieën van het exemplaar in een e-mail verzonden naar de ontvangers die zijn geconfigureerd op de Job Server.
• Als u de optie Standaardwaarden van de Job Server gebruiken niet selecteert, kunt u de ontvangers opgeven aan wie u de kopieën van het exemplaar wilt verzenden.
Opmerking:
Als u een andere optie selecteert dan “Standaard Enterprise-locatie” en besluit de optie De
standaardwaarden van de Job Server te gebruiken, moet u er zeker van zijn dat de beheerder de locatie naar de juiste Job Server heeft gekopieerd. Raadpleeg deBeheerdershandleiding voor SAP
BusinessObjects Business Intelligence-platform voor meer informatie.
11.7.7 Een recordselectieformule toepassen
Als een object een selectieformule voor records of groepen records bevat, kunt u de formule wijzigen voordat u het object plant. Met selectieformules kunt u bepalen welke gegevens er in een rapport worden weergegeven en kunt u tevens de prestaties verbeteren door geen records op te nemen die u niet nodig hebt. Zie deGebruikershandleing voor Crystal Reports voor meer informatie over recordselectieformules.
Voer de volgende stappen uit om een recordselectieformule toe te passen:
1. Klik in de sectie "Planning" van de webpagina "Gebruikersacties" op Filters.
2. Wijzig indien nodig de selectieformule voor records of groepen records.
3. Stel de overige planningsparameters in en klik op Planning.
Verwante onderwerpen
• Een object plannen
11.7.8 Afdrukinstellingen voor een Crystal Report-rapport opgeven
Wanneer u een Crystal Report-rapport plant, kunt u het objectexemplaar afdrukken, nadat het is gegenereerd.
Voer de volgende stappen uit om de afdrukinstellingen voor een Crystal Report-rapport op te geven:
1. Klik in de sectie "Planning" van de webpagina "Gebruikersacties" op Afdrukinstellingen.