• No results found

Er schynt dus wel een byna onoverkomelyke moeielykheid te bestaan, om gevolg te geven aan den eed: ‘de inlandsche bevolking te beschermen tegen uitzuiging en

knevelary.’

Eindnoten:

10) Pandeglan en Lebak. Hier voor 't eerst had ik 't genoegen een paar namen voluit te schryven,

die in vorige uitgaven met puntjes verminkt waren. Tot op dit oogenblik toe kende een zeer groot getal lezers den naam niet van de provincie waar de in Havelaar behandelde voorvallen plaats grepen. Men moest zich vergenoegen met den klank Leb. En dat zoo'n storende terughouding nadeelig gewerkt heeft, zoowel op het schilderachtige der voorstelling als op 't betrouwbare van m'n beweringen, spreekt vanzelf. Dit was dan ook 't doel van dat verraderlyk kastreeren. Men zie hiervoor de zooeven aangehaalde Noot op I d e e 289. De Engelschman W a l l a c e - die nota bene de engelsche vertaling van den Havelaar niet onder de oogen gehad heeft, want dáárin staan namen en datums voluit gedrukt - ontzegt aan m'n werk alle waarde

dingen te verrichten, waarby die postweg kinderspel is! Of de D a e n d e l s die daartoe venvacht en gewenscht wordt, zou kunnen volstaan met de eigenschappen die 'n zeventig jaar geleden aan de eischen beantwoordden, blyft te betwyfelen. Ik spreek in den tekst van ‘bezwaren die z'n tegenstanders in 't Moederland hem in den weg legden.’ Wat is in onzen tyd het lot van iemand die in Indien iets verbeteren wil? Hoe zwaar D a e n d e l s ' taak ook moge geweest zyn, hy had niet te worstelen met 'n wysneuzige Tweede Kamer en de ministerschappen die uit zoo'n Kamer-regeering voortvloeien.

Wat overigens onzen ‘Maarschalk ’ aangaat - Maréchal de Hollande, namelyk, want na de inlyving werd-i teruggezet tot generaal - ook ten zynen opzichte is het te betreuren dat wy Hollanders zoo schraal voorzien zyn van Mémoire-litteratuur, een fout die onze Geschiedenis dor maakt, en slechts begrypelyk voor de zoodanigen die, geen oordeel genoeg hebbende tot niet-begrypen, volkomen tevreden zyn met ongerymdheid. De levensloop van D a e n d e l s was 'n drama. Dit is op te maken uit het weinige dat officieel van hem bekend is, en uit de vele vertellingen die in de chinesche kerk (98) omtrent hem in omloop zyn. Een goedgeschreven levensgeschiedenis van dien man zou licht werpen op 'n belangryk tydvak onzer historie van den patriottentyd af tot de restauratie toe. Op z'n armzalig knoeien by gelegenheid der inlyving van ons landje, wees ik reeds in m'n I d e e 515. Wie by 't lezen van die bydrage in 't oog houdt dat onze ‘Maarschalk van Holland’ een gewezen patriot was - en een van de vurigsten! - zou verbaasd staan over 's mans verregaande karakterloosheid, indien niet zyn verbazing uitgeput ware door 't letten op de algemeenheid van die kwaal. Ook in 't zeer belangryk werk van den heer Va n L e n n e p (het leven van Mr. C.v.L. en Mr. D.J.v.L.*)vindt men kostbare maar bedroevende bydragen tot deze waarheid. Wie de Geschiedenis grondiger bestudeert dan uit officieel-goedgekeurde schoolboekjes mogelyk is, zal erkennen dat men zeer zelden in de rei der personen die zy ons te aanschouwen geeft, een karakter aantreft.

Toch blyft het de vraag of men D a e n d e l s goed zou beoordeelen, indien men alleen achtsloeg op z'n lamlendig gedrag in de maand Februari 1811. Het wantrouwen waarmee eenige jaren later W i l l e m I hem onderscheidde, schynt aantetoonen dat men hem tot iets buitengewoons instaat achtte. Z'n benoeming tot gouverneur der Bezittingen op de Goudkust - die heele bezitting stond in belangrykheid beneden menige kontroleursafdeeling op Java! - die benoeming was 'n soort van gevangenschap. Ik weet van-goederhand dat hyzelf de zaak dan ook als zoodanig beschouwde. By gelegenheid zal ik eenige staaltjes meedeelen van z'n inborst. Al verdient hy geen plaats onder beroemde mannen, een vreemde verschyning was-i zéker. Dit is al iets in onzen tyd van jammerlyk ordinarisme!

12) Radhen Adhippatti Karta Natta Negara. De drie laatste woorden zyn de naam, de twee eersten

drukken den titel uit. Het spreekt vanzelf dat de juiste vertaling van zoodanigen titel moeilyk is. Toch heeft het de oude Va l e n t y n in z'n werken over Oost-Indie beproefd. Hy spreekt van ‘hertogen’ en ‘graven’. Hierin ligt voor iemand die de Inlandsche Hoofden kent, iets zonderlings. Na de velerlei titels van meer of min schynbaar-onafhankelyke Vorsten is die van

Pangérang de hoogste. Zoo'n Pangérang zou men met eenigen kans op juistheid, Prins kunnen

noemen, omdat deze rang ontleend is aan verwantschap met een der regeerende huizen van

Solo (Soerakarta) en Djokja (Djokjakarta), schoon hierop, naar ik meen, uitzonderingen bestaan,

waarmee we nu niet te maken hebben. De naastvolgende titel is die van Adhipatti, of, voluit

Radhen Adhipatti. Radhen alleen duidt 'n rang van lager orde aan, doch die nog vry hoog boven

't gemeen staat. Iets lager dan Adhipatti staan de Tommongongs.

De adel speelt in de javasche huishouding een groote rol. Het Gouvernement heeft zich 't recht aangematigd adelyke titels toetekennen, iets dat eigenlyk met het grondbegrip van onderscheiding

door geboorte in stryd is. Ook in Europa evenwel zien wy 't zelfde verschynsel. Stipt genomen

*) Ziedáár Toch blyft het by de onmiskenbare waarde van dat werk te betreuren dat de schryver gemeend heeft... hoe zal ik me uitdrukken? God bewaar me dat ik schandaal zou aanpryzen, maar de lezer voelt by 't volgen van de biografien der beide van Lennepen, dat er hier-en daar iets moet overgeslagen zyn. Hoe dankbaar ook voor de kostbare bydragen tot de kennis der zeden van dien tyd, wordt toch het oog vermoeid van de vlekkeloosheid der twee brave Hendrikken waaraan de auteur 't aanzyn dankt. Het gekste is dat zelf noch ‘brave Hendrik’ was, noch lust had er voor doortegaan. Ik gis dus dat de gapingen waarop ik doel, voldoen moesten aan den smaak en de eischen van zeker soort van Publiek, aan welks invloed Mr. V.L. zich - jammer genoeg! - nooit wist te onttrekken. Juist 'n menschenvrees van zóódanigen aard belette hem de Havelaarszaak dóórtezetten zooals aanvankelyk inderdaad z'n plan was.

voorouders onbekend waren, op-eenmaal de afstammeling wordt van een geslacht dat reeds eeuwen geleden in aanzien was. Wat Java aangaat, de gebeneficeerden berusten vry geduldig in 't hun toegeworpen voordeel. Men beweert echter dat er onder de minder gunstig bedeelden - en misschien ook onder de Bevolking, die voor echte stamregisters religieuzen eerbied heeft - plan bestaat om de diplomen welke de oude O.I. Kompagnie uitreikte, en die welke door de Buitenzorgsche Sekretarie verleend werden, by de eerste gelegenheid te herzien. Er zyn weinig of geen adelyke geslachten op Java - de regeerende vorsten van Solo en Djokja niet uitgezonderd - welker titels en officieele pozitie geen stof leveren zouden tot kontroverse en verzet. Dit wacht maar op 't breken van een der mazen van 't net waaronder de geheele javaansche huishouding gevangen ligt.

13) Mechanismus van 't Bestuur. Jonge lieden die den Havelaar voor 't eerst lezen in deze uitgaaf,

kunnen zich geen denkbeeld maken, hoe volstrekt noodig in 1860 de schets was van de inrichting onzer heerschappy in Indie, die in de volgende bladzyden van den tekst gegeven wordt. En meer nog: op de hoofdplaatsen in Indie zelf was, kort geleden nog, 't mechanisme van ons Bestuur een gesloten boek. Van deze onkunde zou ik vreemdklinkende voorbeelden kunnen aanhalen. Tot juist begrip evenwel van de zeer kunstige - en toch eenvoudige! - wyze waarop 't machtig Insulinde door een zwakke natie onder de knie wordt gehouden, verwys ik naar m'n beide brochures over Vryen arbeid.*)De fout der Nederlanders is dat ze aan 't vreemde van onze verhoudingen daarginds zoo gewoon zyn geraakt, dat ze er niets byzonders meer in zien, en meenen dat alles van zelf zoo blyven zal.

Wat overigens de inrichting van het Binnel. Bestuur aangaat, mag ik niet onvermeld laten dat sedert eenige jaren de Residenten als Voorzitters van den Landraad vervangen zyn door z.g.n.

rechterlyke ambtenaren. Deze splitsing van gezag - ook vooral noodlottig uit 'n politiek oogpunt

draagt ruimschoots het hare by tot den ellendigen toestand waarin 't Inlandsch Rechtswezen op Java verkeert. Veiligheid van personen en goederen heeft sedert dien baarschen maatregel schrikbarend afgenomen. Het Ketjoe-wezen neemt by den dag in omvang toe.

14) Nederlandsch Indie. Sommigen rekenen de eilandgroep die misschien eenmaal Nieuw-Holland

aan de vaste kust van Indie verbond, mèt dit laatste tot Australie. Anderen spreken van Polynesie en Melanesie. Elders weer lezen wy van Oceanie. In al deze gevallen staat het aan ieders willekeur om de toepassing van zulke benamingen al dan niet uittestrekken tot Gezelschaps-en MarkiezGezelschaps-en-eilandGezelschaps-en. Maar die verdeelingGezelschaps-en zyn Gezelschaps-en blyvGezelschaps-en konvGezelschaps-entioneel. Van meer gewicht is de vraag of onze bezittingen in die streken Nederlandsch zyn? In politieken zin, ja. In socialen zin echter even weinig als in geografische beteekenis. Niets is minder nederlandsch dan de bodem, 't klimaat, de fauna, de flora, van al die eilanden. Niets is ook minder nederlandsch dan de geschiedenis der bewoners, dan hun traditien, hun godsdienst, hun begrippen, hun karakter, hun zeden en... hun belangen. Ook zonder de minste politieke nevengedachte stuitte my altyd een kwalifikatie die zulke onjuiste denkbeelden in 't leven roept, en daaraan heeft men de invoering te danken van 't woord I n s u l i n d e , waarmee de lezer nu wel eenigszins gemeenzamer wezen zal dan D r o o g s t o p p e l bleek te zyn, toen hy die benaming voor 't eerst ontmoette in Sjaalmans pak. (bl. 26).

15) Sawah's, gagah's, tipar's. Rystvelden, onderscheiden naar ligging en wyze van bewerking,

vooral met het oog op de mogelykheid om ze al of niet van water te voorzien. 16) Padie. Ryst in den bolster.

17) Dessah. Dorp. Elders: negrie. Ook: kampong.

statige waringi-boomen, uit welker ouderdom blykt dat zy niet op den aloen-aloen geplant zyn, maar dat de Regentswoning in hunne nabyheid, en waarschynlyk juist dáár om die nabyheid is opgericht.

Daar ik verzuimd heb op deze zelfde bladzyde een noot te plaatsen by 't woord Kratoon - Kraton,

Kratoen, Keratoe-an, om 't even - wil ik die fout hier herstellen te meer omdat ze my aanleiding

geeft tot het bespreken van zeker bedrog dat onlangs van officieele zyde weder jegens 't nederlandsche Volk gepleegd is, en nog altyd by sommigen z'n werking doet. Men heeft, om de atjinesche krygsbedryven in 'n chauvinistisch licht te stellen, den Kraton des Sultans van Atjin doen voorkomen als 'n vesting welker verovering zeker schitterend succes beteekende. Ik gis dat er te Atjin nooit 'n Kraton geweest is, en zelfs dat de Atjinezen dit woord nooit gehoord hadden, daar de zaak zeer speciaal 'n Javanismus is. Doch ook wanneer ik me hierin mocht bedriegen, een vesting, een ‘militair punt’ is zoo'n Kraton gewis niet. Het veroveren van een

Kraton is 'n wapenfeit, nagenoeg gelykstaande met het innemen eener omheinde of desnoods

ommuurde hollandsche buitenplaats. Als gewoonlyk hebben de Bestuursmannen in deze zaak 't Volk weer gepaaid met 'n klank!

Ik bespeur dan ook dat men van-lieverlede 't woord Kraton is gaan overzetten in Kotta Radja, 'n woord dat met wat goeden wil als de Maleische vertaling van 't Javaansch begrip: Keratoean kan worden opgevat, mits men niet met de woordenboeken 't woord Kotta overzette in stad -insulindische ‘steden’ zyn er niet - maar opvatte als: woningsgroep of iets dergelyks, al of niet op zekere wyze, maar niet uit 'n oogpunt van versterkingskunst, afgesloten. Dat dit afsluiten soms in oorlogstyd geschiedt, is waar, doch dit maakt Kotta's en Kratons evenmin tot vestingen als de Buitenplaats waarvan ik zoo-even sprak. Dat wy, Europeanen, soms aan 'n versterking in Indie den naam van Kotta geven, is by gebrek aan beter, doch verandert niets aan de waarheid dat het woord kotta geen vesting beteekent.

Er is dus geen vyandelyke sterkte genomen by 't ‘betreden’ - ik kies dit woord met opzet - by 't betreden van des Sultan's Kraton of, zooals 't nu heet, z'n Kotta Radja, d.i. z'n vorstenverblyf. Vandaar dan ook de zonderlinge manier waarop die ‘verovering’ plaats greep. Onze

bevelvoerende generaal bevond zich binnen de ‘versterking’ zonder het te weten. Dat de heer Va n S w i e t e n dit in een zyner rapporten met den grootsten eenvoud getuigt, bewyst dat hy niet medeplichtig was aan 't opzet - en dat hy niet deelde in de ministerieele behoefte! - om de Natie zand in de oogen te strooien. Maar uit het gelukken van dat opzet blykt alweer voor de duizendste maal dat die Natie niet lezen kan! Want Va n S w i e t e n ' s oprecht en zedig rapport werd gepubliceerd, en toch... tòch moest het heeten dat er 'n vesting veroverd was!

21) Mantrie: Inlandsen beambte wiens betrekking nagenoeg door 't woord Opziener kan worden