• No results found

De laatste dag der Hollanders op Java Door Sentot

Zult gy nog langer ons vertrappen, Uw hart vereelten door het geld, En, doof voor de eisch van recht en rede,

Dan zy de buffel ons ten voorbeeld, Die sarrens moê de hoornen wet, Den wreeden dryver in de lucht werpt

En met zyn lompen poot verplet. Dan schroeie de oorlogsvlam uw velden,

Dan roll' de wraak langs berg en dal, Dan styg' de rook uit uw paleizen,

Dan trill' de lucht van 't moordgeschal. Dan zullen wy onze ooren streelen

Aan uwer vrouwen klaaggeschrei, En staan, als juichende getuigen,

Om 't doodsbed van uw dwingelandy. Dan zullen wy uw kinderen slachten

En de onzen drenken met hun bloed, Opdat der eeuwen schuld met rente,

Met woekerwinste word' vergoed. En als de zon in 't Westen neerdaalt,

Beneveld door den damp van 't bloed, Ontvangt zy in het doodsgerochel

De laatste Hollandsche afscheidsgroet. En als de nachtelyke sluier

De rookende aard heeft overdekt, De jakhals de nog lauwe lyken

Dooreenwoelt, afknaagt, knabbelt, lekt... Dan voeren wy uw dochters henen,

En elke maagd wordt ons een boel, Dan rusten we aan haar blanke boezems

Van moordgetier en krygsgewoel. En als haar schand zal zyn voltrokken,

Als wy ons hebben moegekust, Als elk tot walgens toe verzadigd,

Het hart van wraak, het lyf van lust... Dan tygen wy aan 't banketteeren,

En de eerste toast is: ‘'t Batig Slot!’ De tweede toast: ‘aan Jezus Christus!’

De laatste dronk: ‘aan Neêrlands God!’ En als de zon in 't Oosten opdaagt,

Voor wien 't niet weet, hier de mededeeling dat de pseudoniem Sentot niet byzonder ongepast de herinnering in het leven roept aan den javaschen oorlog. Sentot namelyk was in zeer letterlyken zin de nom de guerre van A l i b a s s a P r a w i r o D i r d j o , 't uitstekendst legerhoofd van de ‘muitelingen’ zooals de party van D i e p o N e g o r o in chauvinistisch hollandsch genoemd werd, een vertalingsfout waaraan zich ook de Spanjaarden schuldig maakten jegens de Nederlanders, toen dezen zich van indelikate vreemdelingen trachtten te ontslaan. De meer of mindere juistheid van zoodanige uitdrukkingen hangt dikwyls af van geografische ligging, dagteekening, huidskleur, geloof, en behoefte aan batige saldo's. De muiters van gister zyn dikwyls de helden en martelaren van vandaag.*)

Wat overigens die S e n t o t betreft, men heeft hem na afloop van den Javaschen oorlog te vriend gehouden. Hy heeft z'n laatste levensjaren gesleten als gepensionneerde van den nederlandschen Staat, en z'n krygslieden werden by 't ned. ind. leger ingelyfd, doch niet en

corps... wat zyn goede reden had. Nog in myn tyd - die wat Indie aangaat, een aanvang nam in

Januari 1839 - onderscheidden zich de uit S e n t o t ' s Barissan (geregelde troepen) afkomstige soldaten door goed gedrag, tucht en militaire houding. Het was niet zeldzaam, by inspektien of parades, een hoofdofficier, by 't wyzen op 'n flinken kerel, te hooren zeggen: Ienie apa lagie

orangnja Sentot! ‘Dat's nog 'n man van Sentot!’

(6) Romancen in 't maleisch. Ik laat nu daar wat D r o o g s t o p p e l kan onder de oogen gehad

hebben, doch zeker is 't dat ik den zang van Saïdjah die in deze uitgaaf voorkomt op blz. 215, oorspronkelyk in 't maleisch geschreven heb. Waar dat stuk beland is, weet ik niet, en op dit oogenblik zie ik geen kans het in die taal te maken. Waarschynlyk ligt het in een der koffers of pakken papieren die ik na m'n vertrek van Lebak op m'n verdrietige Odyssee hier-en-daar moest achterlaten, en waaromtrent ik den lezer verwys naar I d e e 951. Ik denk dat bedoeld stuk voor den dag zal komen na m'n dood, als ik niet meer daar wezen zal om te vragen hoe men er aangekomen is? Dat er overigens zal gespekuleerd worden in nagemaakt-posthume artikelen, spreekt in onze eeuw van vervalsching vanzelf. En wanneer het te voorzien was dat die sofistikatie zich bepalen zou tot schryvery, kon men de zaak dragelyk vinden voor 'n doode. Maar de goocheltoeren die men aan den man brengen zal omtrent m'n leven, handelwys, karakter! Reeds nu lees en verneem ik dagelyks voorvallen die my betreffen, gebeurtenissen waarin ik 'n hoofdrol speel, en die myzelf grooter verrassing baren dan ze ooit kunnen teweegbrengen by ieder ander. De vertellingen die over my in omloop zyn - ook de niet boosaardige - loopen voor ieder die me werkelyk kent, in 't koddige... neen, in 't idiote! Geenszins nu ter adstruktie hiervan, maar alleen om te doen blyken comment on écrit l'histoire, hier de opmerking dat zekere Bloemlezer nu reeds, slechts zeven-en-dertig jaar na m'n vertrek naar Indie, goedvindt dat vertrek 'n paar jaar te verschuiven. Vrage welke stiptheid is er te wachten in de chronologische rangschikking der chinesche dynastien, en vooral welke wetenschappelyke en moreele integriteit in karakterbeschryving? Toch is er leering te trekken uit de hier bedoelde fout. Door 't opmerken van zulke blunders, gewenne zich de lezer aan de vraag: ‘man, bloemlezer, weet je wel wat je beweert ons te willen leeren? Zoo neen, waar bemoei je je mee?

(7) Voor gelykluidend met het oorspronkelyke geteekend. Dit is werkelyk het geval met de

bewysstukken die ik zoowel in den Havelaar als in de Minnebrieven overleg. Op gelyke wys heb ik de echtheid van meer andere stukken doen staven, in de meening dat men eenmaal daarnaar onderzoek zou doen. Maar nooit heeft iemand de moeite genomen, wat me zeer karakteristiek voorkomt. Het spreekt vanzelf dat ik nog altyd bereid ben inzage van bedoelde stukken te geven aan ieder die blyk zal geleverd hebben dat het hem om waarheid te doen is. Voorloopig bepaal ik my tot herhaling der sommatie aan D u y m a e r v a n T w i s t om te beweren dat de door my als echt voorgestelde stukken verdicht zyn. Zoolang hy dit niet durft, blyf ik eischen dat er op die stukken Recht worde gedaan.

(8) Wettig eigendom van den Havelaar. D r o o g s t o p p e l voelde berouw dat-i den onnoozelen

S j a a l m a n z'n recht op eigen werk niet ontfutseld had. Waarschynlyk kwam me by 't schetsen van den huichelenden schelm, deze trek noodig voor. En zie, ik wist niet dat ik hier - in zeer beperkten zin altoos - profeet was. Juist op de manier die D r o o g s t o p p e l hier betreurt niet gevolgd te hebben, is de beschikking over 't boek Havelaar in andere handen overgegaan. De my aangeboden en eigenlyk opgedrongen ondersteuning die strekken zou om me zes maanden rust te verschaffen na m'n ellendig omzwerven, en om den uitslag van m'n pleidooi aftewachten, is gebruikt als voorwendsel om den Havelaar zóó te behandelen dat het pleidooi z'n kracht *) De moedige Atjinezen die hun land verdedigen, heeten tegenwoordig ‘kwaadwilligen.’

vertoon van vurige sympathie my verzocht had de uitgaaf daarvan aan hem optedragen! Toch ben ik aan de rechtvaardigheid verplicht den lezer te waarschuwen tegen zekere vereenzelviging van den heer V.L. met den afzichtelyken Droogstoppel. Toen V.L. begon zich met de

Havelaarszaak intelaten, was-i oprecht. Maar gaande-weg begon hy berouw te voelen, en z'n zwakheid nam zóó de overhand dat-i weldra liever my verraadde - 't moet hem zéér gedaan hebben, want slecht was-i niet! - dan in zyn kring doortegaan voor den beschermer eener zaak die, zeer ten onrechte, werd uitgekreten voor iets revolutionnairs. Men zie over dit alles, blz. 17 van Vrye-arbeid, uitgaaf 1873, en de noot op I d e e 289.

(9) Wapen van Bern. In een aldus genoemd gebouw, staande op 't Spui te Amsterdam, werden in

m'n jeugd boekverkoopingen gehouden. Ik weet niet of dit nog zoo is, en zelfs niet of die inrichting nog bestond in den tyd waarvan D r o o g s t o p p e l verondersteld wordt te spreken, d.i. een paar jaar na den datum der officieele stukken die in den Havelaar opgenomen zyn.