• No results found

Schuld en de inperking van de democratische soevereiniteit

In document Een kritiek van het neoliberalisme (pagina 50-53)

C. Disciplinering door competitie, eigendom en schuld

4. Schuld en de inperking van de democratische soevereiniteit

Met de opkomst van het neoliberale model heeft ook de financialisering van de maatschappij 27 haar intrede gedaan, iets wat Foucault overigens niet heeft voorzien . Financialisering houdt in dat 28 financiële producten, financiële markten en instellingen van toenemende invloed zijn op het economische beleid van de overheid en de economische resultaten van een samenleving. Het gevolg is dat het belang van de financiële economie groeit ten opzichte van de reële economie. Een van de methodes van de private sector om via kapitaal macht te verwerven over het economische beleid is het opzadelen van overheden met enorme schulden. Zoals gezien, creëert schuld te allen tijde een asymmetrische machtsverhouding waarbij de kapitaalverschaffer de

Financialisering is het toenemen van de invloed van financiële markten en instellingen ten opzichte van de reële economie. Volgens Paul Mason gebruiken

27

economen de term “om vier specifieke veranderingen te beschrijven die in de jaren 80 zijn begonnen:

1. Bedrijven keerden zich af van de banken en begaven zich naar de open financiële markten om hun groei te bekostigen.

2. De banken wendden zich tot de consumenten als nieuwe winstbron, en tot een reeks complexe activiteiten met een hoog risico die we zakenbankieren noemen. 3. Consumenten werden rechtstreekse deelnemers aan de financiële markten: creditcards, rood staan, hypotheken, studieleningen en autoleningen gingen deel

uitmaken van het dagelijkse leven. Een stijgend deel van winst in de economie wordt nu niet behaald door het inzetten van werknemers, of door het leveren van goederen en diensten die zij met hun lonen kopen, maar door het lenen van geld aan hen.

4. Alle eenvoudige vormen van financiële dienstverlening zorgen nu voor een markt van complexe financiële diensten hoger in de keten: iedere huizenkoper of

autobestuurder genereert nu ergens in het systeem een kenbaar financieel rendement. Je mobiele telefooncontract, je lidmaatschap van de sportschool, de energie voor je huishouden — al je reguliere betalingen — zijn verpakt in financiële instrumenten, die een gestage rente opleveren voor een belegger, al lang vóórdat jij hebt besloten de uitgave te doen. En vervolgens speculeert iemand die je nog nooit hebt ontmoet over de vraag of je daadwerkelijk zult betalen.” (PK 43)

De financialisering begon sluipenderwijs in de jaren 70 en kwam pas vanaf de jaren 80 in een stroomversnelling. Foucault die in 1984 stierf, heeft nooit de volle

28

overhand heeft op degene die kapitaal schuldig is. Vanwege deze asymmetrie gaat de accumulatie van overheidsschulden hand in hand met de accumulatie van de macht van het kapitaal — en dus van de private sector — en een verlies van macht bij overheden.

Tot aan de jaren zeventig van de vorige eeuw lagen de belastingen op inkomen en vermogen nog in lijn met de overheidsuitgaven. Daarna echter begonnen de belastinginkomsten door tegenvallende groeicijfers achter te lopen op de uitgaven voor sociale voorzieningen. Streeck laat zien hoe de westerse overheden ervoor kozen de staatsschulden te laten oplopen — in plaats van het kapitaal zwaarder te belasten — teneinde de sociale vrede en de politieke stabiliteit in stand te kunnen houden (GT 103). Daarbij privatiseerden ze allerlei publieke voorzieningen. In de praktijk betekende dit dat de ontslagbescherming werd afgebroken, de arbeidsmarkten werden opgesplitst in kern- en randgebieden met verschillende niveau’s van bescherming, lagelonenarbeid en een hoge structurele werkeloosheid gewoon werden aanvaard, de overheidsdiensten werden geprivatiseerd en de vakbonden zoveel als mogelijk buiten spel werden gezet bij loononderhandelingen (GT 60).

“Op deze en andere manieren […] ontdeden de ontwikkelde kapitalistische landen zich onder druk van de eigenaren en beheerders van ‘hun economie’ steeds van de verantwoordelijkheid die ze halverwege de eeuw op zich genomen hadden voor groei, volledige werkgelegenheid, sociale zekerheid en sociale samenhang, en lieten ze de welvaart van hun burgers meer dan ooit over aan de markt (GT 61).”

Enerzijds hoopten de westerse overheden op deze manier economische groei te bewerkstelligen en anderzijds hun politieke verantwoordelijkheid te verlichten ten aanzien van het sociale beleid met betrekking tot groei, werkgelegenheid, sociale zekerheid en sociale samenhang.

Met het aangaan van schulden gaan overheden echter een verplichting aan ten aanzien van de private sector. Een verplichting die inhoudt dat ze in ruil voor het ontvangen kapitaal de belofte moeten afleggen om boven op het geleende geld een toekomstig rentebedrag te betalen aan de investeerders die op hun beurt louter als doel hebben hun kapitaal te vermeerderen. Om dit doel te realiseren is het voor de private sector van groot belang zoveel mogelijk invloed uit te oefenen op het economische overheidsbeleid. Niet zozeer vanuit het oogpunt van werelddominantie, maar puur vanwege het vervullen van eigenbelang proberen investeerders te voorkomen dat er wetten worden aangenomen die een belemmering kunnen vormen voor de toekomstige kapitaalvermeerdering. De belangrijkste voorwaarde die ze hierbij stellen, is het vertrouwen te garanderen dat overheden hun verplichting tot terugbetaling van de lening inclusief de rente zonder meer nakomen. Valt dit vertrouwen weg, dan zijn de investeerders bij machte de lening stop te zetten, of een hogere rente te vragen voor het risico dat zij volgens henzelf lopen. Een dergelijke geldelijke afhankelijkheidsrelatie leidt ertoe dat overheden naast het behouden van de loyaliteit van hun burgers voortaan ook meer en meer rekening moeten houden met het vertrouwen van de investeerders op de kapitaalmarkt. Dit vertrouwen van de ‘markt’ is noodzakelijk om te voorkomen dat de rente op de staatsobligaties oploopt en onbetaalbaar wordt. Hoe groter immers het vertrouwen van de markt dat de staat zijn schulden plichtsgetrouw aflost, hoe lager de rente op de staatsleningen. Brokkelt dit vertrouwen daarentegen af, dan zullen schuldeisers hun geld onttrekken uit de staatsobligaties met als gevolg dat de rente oploopt en daarmee ook de kosten van staatsleningen (GT 126). Aangezien de rente die betaald wordt over deze staatsobligaties het geld

is van de burgers, leidt een oplopende rente tot onrust bij de burger en bijgevolg tot een verlies van vertrouwen dat de burger heeft in de overheid. Dit terwijl de staat geacht wordt de burger te beschermen tegen de gevaren van buitenaf.

Al dit betekent in feite niets anders dan dat de kapitaalmarkt met de mogelijkheid een hogere rente te vragen een uiterst sterk pressiemiddel in handen heeft waarmee overheden onder druk kunnen worden gezet om hun begroting op orde te brengen en bepaalde, voor het kapitaal gunstige beleidswijzingen door te voeren. Als overheden daarentegen niet naar de signalen van de markt luisteren, lopen ze het risico financieel in grote problemen te komen door alsmaar stijgende rentestanden. Dit gegeven kan in termen van Foucault worden beschouwd als een disciplinering 29 van overheden door financiële markten.

Een disciplinering die doorgaans parallel loopt aan de democratische controle van burgers wat in feite altijd resulteert in een verlies van democratische soevereiniteit aan de kant van de samenleving (GT 122). Dit werd pijnlijk zichtbaar na de crisis van 2008 waarbij Europese overheden via allerlei bezuinigingen en privatiseringen — veelal tegen de wil van het volk — het vertrouwen van de markt probeerde terug te winnen.

Een ander aspect bij deze disciplinering is de asymmetrie in transparantie. Terwijl de overheid met haar beleid permanent zichtbaar is voor de markt, blijven de individuele actoren op de kapitaalmarkt onzichtbaar voor zowel de overheid als haar burgers. Deze onzichtbaarheid, en onwetendheid over wie de markt is en wat die denkt, maakt het extra lastig voor overheden om in te schatten of, en zo ja hoe, de markt zal reageren. Mede door deze continue onzichtbaarheid van de markt als ook de voortdurende dreiging van hogere rentestanden houden overheden in hun beleid en communicatie op voorhand al rekening met de mogelijke reactie van de markt. Dit zou je kunnen beschouwen als een internalisering van de normen van de markt en als zodanig als een duidelijk effect van de tucht van de markt, ofwel de marktdisciplinering. Doordat overheden gaandeweg de eisen van de markt internaliseren in het eigen handelen, is een actieve disciplinering door de markt in de meeste gevallen al lang overbodig. Echter, zodra er toch enige dreiging ontstaat dat overheden om welke redenen dan ook niet meer aan hun betalingsverplichting kunnen voldoen, ontstaat er direct een kettingreactie van markteffecten die overheden onmiddellijk in bedwang moeten houden en bijgevolg ‘normaliseren’.

Op deze wijze trekt het schulden-mechanisme overheden in een asymmetrische machtsverhouding waardoor de private sector de samenleving feitelijk controleert, reguleert en disciplineert. Iets dat duidelijk zichtbaar is in de geschiedenis. Eind jaren negentig verzadigde de markt voor overheidsschulden waardoor er een nieuwe groeimarkt aangeboord moest worden teneinde een economische crisis te voorkomen (GT 76). Via dereguleringen in de financiële sector creëerden overheden de mogelijkheid voor de private sector om burgers via allerlei complexe constructies grote schulden op zich te laten nemen. Het gevolg was dat de private schuldenberg onder burgers enorm opliep wat nog steeds het geval is. Dit leidde ertoe dat zowel burgers als Foucault omschrijft discipline immers als een gedetailleerd proces van segmentatie, hiërarchie, controle en sancties waarmee het mensen traint om zich te 29

gedragen als ‘normaal’. Daarbij is discipline geen karaktereigenschap van een persoon die zichzelf op autonome wijze iets oplegt, maar een machtstechnologie die actief individuen produceert middels de internalisering van de norm (DTS 237). In die zin kan er dan ook worden gesproken van een disciplinering van overheden door financiële markten.

overheden verwikkeld raakten in een disciplinerende en asymmetrische machtsverhouding met de kapitaalverschaffers. Onder deze druk van de oplopende privé-schulden verwordt de soevereine democratische burger dus meer en meer tot een homo economicus die middels consumptie en ondernemen zijn of haar eigenbelang najaagt.

In document Een kritiek van het neoliberalisme (pagina 50-53)