• No results found

Schimmelziekten Wratziekte

Wratziekte (Synchytrium endobioticum) is een quarantaineziekte waarvoor strenge wettelijke regelingen bestaan. Op besmet bevonden percelen wordt door de PD gedurende 20 jaar een teeltverbod Ingesteld voor aardappelen en voor alle voortkwekingsmaterialen waarbij ondergrondse delen zijn betrokken (pootaardappelen, bollen, knollen, wortelstokken, etc).

Voor belendende percelen geldt dat aardappelteelt alleen is toegestaan met resistente rassen. Voor de huidige besmettingen geldt per 1 januari 2001 dat een bemonsteringsuitslag vrij van wratziekte nodig Is om voortkwekingsmateriaal op de buffer te mogen telen.

Wratziekte komt in toenemende mate voor. In NO-Nederland gaat het vooral om fysio 2 en fysio 6, in zuid-oost Nederland om fysio 1. Wratziekte kan jarenlang in de grond overleven In de vorm van dikwandige wintersporangiën (rustlichamen) waaruit onder vochtige omstandigheden grote aantallen zoösporen (zwermsporen) vrijkomen die de waardplant kunnen infecteren. De eerste wratjes ontstaan aanvankelijk ondergronds en vervolgens ook bovengronds op jonge spruiten en op stolonen en knollen. De jonge uitlopende spruit kan bij voortschrijdende aantasting worden vervormd tot bloemkoolachtige wratten. Afhankelijk van leeftijd en ontwikkeling verkleurt het wratweefsel bruin tot zwart om tenslotte uiteen te vallen In een donkerbruine tot zwarte poederachtige massa. Op de knollen kunnen zich, afhankelijk van de mate van veldresistentie, meer of minder grote wratten op de ogen vormen.

De inzet van resistente rassen is één van weinige middelen om de ziekte te beheersen. In het kader van de wettelijke maatregelen worden resistente rassen (r = 10) ingezet. In geval van een verhoogd risico (verdachte percelen) kunnen rassen met een hoog veldresistentiecijfer (7 en hoger) worden gebruikt. De resistentiecijfers zijn In de

Aardappelen Potatoes

Phytophthora

Wordt veroorzaakt door de schimmel Phytophthora infestans, die zich met de wind verspreidt via sporen die op het blad en op de stengels van geïnfecteerde planten worden gevormd. De jaarlijkse cyclus start vanuit geïnfecteerde knollen (bijvoorbeeld in afvalhopen), waaruit zich planten ontwikkelen die de ongeslachtelijke sporen (sporangia en zoösporen) opleveren voor de verdere verspreiding naar naburige planten en percelen. Bij een bladnat-periode met een relatieve luchtvochtigheid van meer dan 95%, gedurende vier à acht uur of in een nat gewas, kunnen nieuwe infecties optreden. Na infectie ontstaan binnen enkele dagen (bij een temperatuur van 12-24 °C) met het oog waarneembare symptomen op bladeren en stengels. Na binnendringing van de schimmel in de plant duurt het 3 à 5 dagen voordat er nieuwe sporen worden gevormd.

Tot de jaren tachtig was in Europa alleen het zogenaamde A1 type aanwezig. Dit type overwinterde in de knollen en vermeerderde zich ongeslachtelijk (klonaal). Door de introductie van nieuwe A1 en A2 paringstypen in Europa kennen we sinds kort ook een geslachtelijke fase van de schimmel (waaruit oösporen ontstaan).

Oösporen kunnen, in tegenstelling tot de ongeslachtelijke sporangia en zoösporen, gedurende een lange periode buiten de plant in leven blijven. De dikwandige oösporen kunnen minstens drie jaren in de grond overleven. Vermoedelijk is voor de kieming veel vocht nodig en mogelijk zijn er verschillen in overleving per grondsoort. Oösporen spelen waarschijnlijk pas later in het seizoen een rol. Zij leveren vooral veel genetische variatie. Er worden meer oösporen gevonden naarmate de temperatuur dichter bij 10 °C ligt, het groeiseizoen langer is en het resistentiecijfer van het ras hoger is.

Hoewel afvalhopen en vroege infecties in het veld (uit aardappelopslag) nog steeds de belangrijkste bronnen van infectie zijn, vormen sorteergrond en aanhangende grond van pootgoed nu extra infectiebronnen.

Voorheen was de sporendruk bij de start van het seizoen relatief laag. De eerste (preventieve) bespuiting vond daarom doorgaans pas plaats bij het sluiten van het gewas. Tegenwoordig worden de eerste infecties aanmerkelijk vroeger in het seizoen gevonden.

Toename van do ziektedruk

De ziektedruk is de laatste jaren sterk toegenomen als gevolg van een toename van de agressiviteit van de schimmel, ofwel een toename van de snelheid van ziekteontwikkeling. De ziekte treedt op zowel bij hoge als bij lage temperaturen, heeft minder tijd nodig voor infectie, groeit sneller In de plant en komt in kortere tijd weer tot sporulatie. Er worden opvallend veel stengellesies (sporulerende vlekken op de stengel) gevormd.

Resistentie van het loof

De resistentie tegen Phytophthora in het loof wordt bepaald in veldproeven die kunstmatig (op één moment) worden besmet met een bepaald isolaat. De huidige Phytophthora populatie bestaat uit een groot aantal stammen (isolaten) die verschillen in hun vermogen om bepaalde rassen aan te tasten en/of verschillen in de mate waarin de rassen worden aangetast. De resistentie van het loof van de verschillende rassen is gemeten bij een zware infectiedruk met een complex fysio (een Phytophthora isolaat met veel virulentiefactoren).

In de proeven wordt het verschil in resistentie tussen de rassen gemeten door na de besmetting om de 3 dagen de mate van aantasting vast te stellen. Het resistentiecijfer is een maat voor de tijdsduur tussen het moment waarop de planten worden besmet en het moment waarop de

Aardappelen Potatoes eerste aantastingen zichtbaar worden in combinatie met de snelheid waarmee de infectie zich uitbreidt in de plant.

Door de geslachtelijke fase is de genetische variatie van de schimmel sterk toegenomen. Het is niet bekend in welke mate de vatbaarheid van de rassen in de komende jaren hierdoor zal worden beïnvloed. Opvallend is de sterke koppeling van de resistentie met vroegheid. In de tabel op blz. 172 is te zien dat vroege rassen in het algemeen vatbaarder zijn dan late rassen.

Door de eerdere start van de epidemie ontsnappen de vroege rassen niet meer aan een infectie. Zij kunnen nu zelf een bron van infectie zijn.

Resistentie van de knol

Knollen kunnen tijdens de teelt worden geïnfecteerd door sporen van aangetast loof of stengels.

Deze sporen worden doorgaans met regenwater in de grond gespoeld. Ook bij de oogst kunnen knollen worden geïnfecteerd. Bovendien kunnen gezonde knollen in de grond worden aangetast door zwermsporen vanuit sporulerende zieke knollen. De schimmel dringt een knol binnen via de lenticellen, ogen en wonden. Naarmate de knollen ouder worden neemt hun vatbaarheid voor infectie af. Knolaantasting komt op natte gronden en op zware kleigronden (waar scheuren een ideale ingang vormen) meer voor dan op zandgrond, waar onvoldoende vocht is voor de kieming en de overleving van de sporen. Een lage bodemtemperatuur (lager dan ongeveer 16°C) verhoogt de kans op aantasting. De resistentie van de knollen is niet gekoppeld aan de resistentie van het loof. De knolresistentie wordt in veldproeven vastgesteld door via een kunstmatige infectie van het loof sporen in te spoelen in de grond (door middel van beregening).

De mate waarin de knollen (na rooien) zijn aangetast is een maat voor de resistentie. De proef wordt besmet met een isolaat met een speciaal vermogen om de knol te infecteren.

Do Phytophthora resistenties In de praktijk

De afgelopen jaren is steeds getoetst met een isolaat met een breed virulentiespectrum (complex fysio), dat is een fysio dat in staat is om de meeste rassen in meer of mindere mate aan te tasten. Dit isolaat is minder agressief dan de isolaten die momenteel veel in de praktijk voorkomen. De toegenomen agressiviteit van de schimmel betekent echter niet automatisch dat de volgorde van de rassen is veranderd. De resistentieverschillen worden namelijk uitgedrukt op een schaal van 1 tot 9. Daarmee wordt de volgorde en de relatieve grootte van de resistentieverschillen aangegeven. Het is geen absolute maat voor de agressiviteit. De schimmel is agressiever geworden en daardoor lijkt het alsof een ras vatbaarder is geworden, maar dat geldt voor alle rassen in gelijke mate voor het betreffende (agressievere) isolaat. De praktijk is echter ingewikkelder dan de proefsituatie. In de praktijk vinden we een lappendeken van reacties als gevolg van het naast elkaar voorkomen van isolaten die van elkaar verschillen in agressiviteit en door verschillen in infectietijdstip. In dat geval kan de volgorde van de resistenties van regio tot regio verschillen.

Daarnaast zijn er aanwijzingen dat sómmige rassen door bepââlde isolaten zwaarder worden aangetast. In dat geval veranderen ook de resistentiecijfers per isolaat ten opzichte van elkaar.

In de komende jaren zullen, in het kader van het Masterplan Phytophthora, de rassen met verschillende isolaten worden getest om de eventuele verschillen in resistentie vast te stellen.

Meerdere resistentiecijfers zijn voor de praktijk waarschijnlijk alleen bruikbaar in combinatie met de informatie uit waarschuwingsmodellen. Via een intensief netwerk van waarnemingen (bijv. op referentierassen) zou de lappendeken van infecties kunnen worden verklaard en zou rekening kunnen worden gehouden met (regionale) verschillen in de samenstelling van de Phytophthora populatie en met verschillen in infectietijdstip.

Aardappelen Potatoes

Resistentie tegen Phytophthora (rassen zijn gesorteerd op vroegrijpheid).

Ras vroegrijpheid Phytophthora loof Phytophthora knol Ras vroegrijpheid Phytophthora loof Phytophthora knol Ras vroegrijpheid Phytophthora loof Phytophthora knol

Doré 9 2* 7s Eigenheimer 7 45 4

Aardappelen Potatoes

Nematoden

Aardappelmoeheid

Soorten en pathotypen

Aardappelmoeheid (Am) wordt veroorzaakt door het aardappelcysteaaltje, dat bestaat uit twee soorten: Globodera rostochiensis (Ro) en Globodera pallida (Pa). Binnen deze twee soorten komen verschillende pathotypen voor.

Pathotypen verschillen in hun vermogen om zich te vermeerderen op resistente rassen. Hoewel de pathotype-indeling voor G. rostochiensis redelijk bruikbaar is, zijn er van G. pallida vele tussenvormen bekend.

Voor Nederland zijn de volgende pathotypen van belang:

Globodera rostochiensis Globodera pallida

A = Ro1 en Ro4 D - Pa2

B = Ro2 E = Pa3

C = Ro3

Intensieve bemonstering

Besmettingen met aardappelmoeheid kunnen door bemonstering worden aangetoond. Nieuwe besmettingen komen meestal voor in haarden. Door intensieve bemonstering kunnen deze besmettingen in een vroegtijdig stadium worden opgespoord. Bij een besmetting is het gewenst de soort en eventueel het pathotype to bepalen, opdat het juiste ras kan worden ingezet.

Resistente rassen

Do resistentie tegen pathotype A van G. rostochiensis Is gebaseerd op één gen (afkomstig uit Solanum andigenum) en werkt absoluut. Bij de teelt van rassen met deze vorm van resistentie worden de larven uit de cyston gelokt. Deze larven gaan het wortelstelsel binnen, maar zijn niet in staat zich te ontwikkelen tot een volwassen vrouwtje, zodat er geen nieuwe eieren worden gevormd. Doordat In het veld niet alle cysten worden leeggelokt, wordt de oorspronkelijke populatie met ongeveer 80% afgebroken.

De resistentie tegen G. pallida is Ingewikkelder. De beschikbare resistentie tegen G. pallida, veelal afkomstig uit Solanum vomei, berust op verschillende genen en is niet absoluut. Een deel van de vrouwtjes wordt nog wel volwassen en er worden nieuwe eieren geproduceerd, maar veel minder dan bij een volledig vatbaar ras. We spreken daarom van partiële (gedeeltelijke) resistentie tegen G. pallida. Hoeveel vermeerdering op een Pa-resistent ras optreedt, hangt af van de mate van resistentie tegen de betreffende aaltjespopulatie. Omdat we in de praktijk te maken hebben met een groot aantal verschillende populaties, dia verschillen in virulentie (agressiviteit), kan het voorkomen dat een ras de ene G. pallida populatie wel reduceert, terwijl een andere populatie zich in bepaalde mate op dat ras kan vermeerderen. Het benoemen van twee G. pallida populaties als D of E is tamelijk willekeurig. Er is veel meer continue variatie. In de toekomst zal het onderscheid tussen D en E steeds minder belangrijk worden.

Een tweede belangrijke eigenschap van partieel resistente rassen is, dat de maximale populatiedichtheid, die onder partieel resistente rassen wordt gevormd, ook slechts een deel is van de maximale populatiedichtheid die optreedt bij de teelt van vatbare rassen.

Aardappelen Potatoes Dit betekent dat na de teelt van een Pa-resistent ras er minder eieren per eenheid grond achterblijven dan na de teelt van een vatbaar ras. Op basis van theoretische berekeningen wordt ervan uitgegaan dat de maximale dichtheid, die een G. pallida populatie onder een vatbaar ras kan bereiken, 150 eieren per gram grond is. De maximale dichtheid onder een partieel resistent ras is lager.

Relatieve vatbaarheid als maat voor partiële resistentie

Vermeerderingscijfers van aardappelcysteaaltjes zijn jaar-, ras- en perceelsafhankelijk.

Bovendien hangen de vermeerderingsgetallen (Pf/Pi = eindpopulatie/beginpopulatie) af van de dichtheden aan het begin van het groeiseizoen (Pi). Hoe lager de Pi hoe hoger de Pf/Pi. Dit maakt het onmogelijk om op basis van de vermeerderingsgetallen van een ras in een veld iets te zeggen over de mate van resistentie. Een stabielere maat voor de partiële resistentie van een ras wordt verkregen door, bij een zeer lage beginpopulatie, de maximale vermeerdering van het te toetsen ras te vergelijken met de maximale vermeerdering van een volledig vatbaar standaardras. Deze Relatieve Vatbaarheid (RV) wordt uitgedrukt in de vorm van een percentage.

maximale vermeerdering resistent ras

Relatieve Vatbaarheid * 100%

maximale vermeerdering vatbaar ras

De Relatieve Vatbaarheid kan worden gebruikt om te bepalen welke rassen in aanmerking komen voor de teelt, gegeven een bepaalde populatiedichtheid.

Wanneer de vermeerdering op het vatbare ras bijvoorbeeld 20 keer is, zal op het resistente ras met een RV van 10% de vermeerdering 2 keer zijn. Behalve dat de RV van een ras iets over de vermeerdering zegt, geeft de RV ook aan wat de maximale populatiedichtheid bij de teelt van dat ras zal zijn. De maximale populatiedichtheid onder een (partieel) resistent ras is gelijk aan de RV (in procenten) vermenigvuldigd met de maximale populatiedichtheid onder een vatbaar ras.

Een ras met een RV van 10% zal, wanneer de maximale populatiedichtheid onder een vatbaar ras 150 larven per gram grond bedraagt, de populatie niet verder opbouwen dan tot 15 larven per gram grond. Door rassen met lage RV's in te zetten, zal de omvang van de populaties langzamer toenemen en op lagere niveau's eindigen dan bij de teelt van vatbare rassen. Bij een volgende teelt is er daarom minder kans op schade.

Regelgeving voor de bestrijding van aardappelmoeheid

Met ingang van 1 juli 2001 is de PD gestopt met de afgifte van Am-vrijverklaringen. De teelt van voortkwekingsmateriaal (dat zijn planten die geteeld worden met het doel om deze elders weer uit te planten) en pootaardappelen kan vanaf die datum plaats vinden op basis van een geldige Onderzoeksverklaring Am. Tot 1 december 2001 was er gelegenheid om de geldige Am-vrijverklaringen kosteloos door de PD om te laten zetten in Onderzoeksverklaringen Am. Vanaf 1 juli 2001 moet een Onderzoeksverklaring AM worden aangevraagd bij een door de PD aangewezen bemonsterende instantie. Op dit moment zijn aangewezen: BLGG, De Groene Vlieg en NAK Agro. Vanaf die datum zijn de telers ook zelf verantwoordelijk voor het aantonen van de geldigheid van de Onderzoeksverklaring AM. De verklaring is geldig tot het tijdstip waarop weer aardappelteelt kan plaatsvinden. Dit houdt in dat de teler zelf moet aantonen dat er

Aardappelen Potatoes op het betreffende perceel geen aardappelen zijn geteeld tussen het tijdstip van bemonstering en de aanvang van de teelt van voortkwekingsmateriaal.

De onderzoeksverklaringen voor de teelt van pootaardappelen zijn 5 jaar geldig voor de percelen in de karteringsgebieden en voor de vaste percelen van pootgoedbedrijven buiten deze gebieden, mits er geen aardappelen zijn geteeld. De "kartering" (in kaart brengen van de aardappelteelt) in de zogenaamde intensieve teeltgebieden (Friesland, Groningen, Flevoland, Noord-Holland en een gedeelte van Zuid-Nederland) wordt, in een vergelijkbare omvang als tot nu toe, voortgezet. Kartering wordt noodzakelijk geacht om controle te kunnen uitoefenen op de toegepaste vruchtwisseling. De overheid is gestopt met de bemonstering nâ elke aardappelteelt in de hiervoor genoemde intensieve teeltgebieden. Er gelden geen verplichtingen meer voor grondontsmetting en gebruik van Am-resistente rassen. Daar staat tegenover, dat het niet langer is toegestaan om door grondontsmetting of de teelt van resistente rassen intensiever aardappelen te telen dan één keer in de drie jaar.

Relatieve Vatbaarheden (voorlopig) ingedeeld In vier klassen

Op basis van de resistentietoetsingen van de Piantenziektenkundige Dienst is een schatting gemaakt van de Relatieve Vatbaarheden van de rassen die officieel Am-resistent zijn verklaard.

De gegevens lenen zich slechts voor een indeling in 4 klassen.

Bij volledige bestrijding van de aardappelopslag kan bijvoorbeeld bij een 1:4 teelt (en ruimer) met een Licht Vatbaar ras de aaltjespopulatie toch nog stabiel blijven doordat de natuurlijke afbraak van de aaltjes (in de jaren zonder aardappelen) de vermeerdering door een ras uit de categorie "Licht Vatbaar" kan compenseren.

Oude en nieuwe indeling van aardappelrassen In Am-resistentiegroepen op basis van Relatieve Vatbaarheden (indeling in vier klassen)

Oude indeling Nieuwe indeling (sinds 1994)

(op basis van eieren en larven)

resistent (r) 80-100% afname van de populatie

Aardappelen Potatoes

Indeling van de toegelaten aardappelrassen in Am-resistentie-qroepen

Vatbare rassen

Ajax Colmo Irene Noordeling Romano

Allerfr. Gelbe Concurrent Jaerla Opperd. Ronde Russet Burbank

Alpha Corlne Jenny Origo Saskia

Apollonia Cosmos Kennebec Ostara Simone

Arkula Désirée Kondor Parel Sirco

Baraka Doré Konsul Pimpernel Sirtema

Bartina Draga Koopm. Blauwe Prefect Spartaan

Béa Eba Lekkeriander Primura Spunta

Bevelander Eersteling Majestic Princess Surprise

Binella Eigenheimer Maranca Resonant Wilja

Bintje Escort Marfona Resy Woudster

BI. Eigenheimer Estima Meerlander Rex

Bright Fambo Mentor Rode Eersteling

Cleopatra Famosa Milva Rode Pipo

Climax Idole Monalisa Rode Star

Rassen met resistentie teaen Ro1 (biotvno Al

Accent Berber1) Fresco ') Mercury Santé

Accord Bildtstar Frisia Minerva Saturna

Adora Bimonda Gloria Mirakel Senator

Agata Bolesta Goya Mondial Seresta

Agria Caesar Hercules Morene 1) Sinora

Alcmarla Calgary Hertha Nicola Solide

Allure 1) Cardinal Impala Obelix SprintR) ')

Aminca Charisma Kanjer Oscar Stabilo

Amora Cicero Kantara Penta R) Stefano

Anosta Concorde Kardal Picasso Symfonia

Apriori Comado Kardent Piasinka Texia

Apropos Danielle Karida Piatina 1) Timate 1)

Arcade Derby Karnico Prelude Tresor

Amova Diamant KartelR) ') Première Turbo

Arielle Disco ') Katinka Prior1) Ukama

Artemis Divina Krometa Producent Van Gogh

Astarte ') Ehud Kuras Prudenta Vebeca ')

Asterix Eikana Lady Christi Raja Vebesta

Aurora Elles Lady Florina Rapido Venouska

Ausonia Elvira Lady Rosetta Red One R) Vento R)1)

Aveka R) Fabula Latona Redstar Victoria R)1)

Aziza Farmer Liseta Remarka

Ballade Feska 1) Marijke Romina

Belita Fianna Markies Roxy

Benno Vrizo Florijn Melody Santana

R) klasse 35-80% reductie (R) 1) rassen die vatbaar zijn voor Ro4 of niet getoetst zijn op Ro4.

Aardappelen Potatoes

Rassen met resistentie tegen Ro2. Ro3 {blotvpe BC)

AprioriR) Elles Karida NomadeR) ') Vebeca ')

AproposR) Feska1) Karnico Produœnt Vebesta

Belita FlorijnR) KartelR)1) Santé

CalgaryR) Kanjer Katinka Seresta

Danielle Kantara Krometa Stabilo

Elkana KardalR) Mercury Turbo

Rassen met resistentie tegen Ro4 (biotvno F)

Accord Bildtstar Fianna Lady Rosetta Producent

Alcmaria Cardinal Frisia Lutetia Santé

Aminca Diamant Gloria Marijke Satuma

Anosta Ehud Hercules Minerva Senator

Aurora Elkana Hertha Nicola Ukama

Ausonia Elles Karida Penta

Belita Elvira Karnico Première

Rassen met resistentie tegen Ro5 (blotvpe G)

Karida Seresta

Rassen met resistentie tegen Pa2 (blotvpe D) Aveka

Ballade R)2) Cycloon k)1)2) Danielle Elles

Feska ')2) Florijn ') Kantara KardentR) Karida R)

Karnico R) ') Kartel é) Katinka Mercator1)2) Mercury

Nomade 1)2) ProducentR)2) Santé2) Seresta Stabilo

Vebesta

Rassen met resistentie tegen Pa3 (blotvpe E>

Aveka GoyaR)2) Kartel1)2) Florijn R) 2) InnovatorR)}) Mercator1)2)

Mercury Nomade R) ')2)

Seresta Stabilo

R) = klasse 35-80% reductie (R)

) - rassen die vatbaar zijn voor Ro4, of niet getoetst zijn op Ro4.

) = Pa2 en Pa3 resistente rassen die vatbaar zijn voor Ro5, of niet getoetst zijn op Ro5.

Aardappelen Potatoes